Uitspraak 202006426/1/R2


Volledige tekst

202006426/1/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Vught,

appellant,

en

de raad van de gemeente Vught,

verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 17 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "De Braacken van Mariënhof" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 11 april 2022, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door S.C.M. van Cleef en mr. R.P. Randewijk, zijn verschenen. Verder is op de zitting de initiatiefnemer Janssen de Jong Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. I.H.W. Kraayvanger en ir. A.A.M. Crul, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 33 woningen op de gronden waar eerder het verzorgingstehuis "De Braacken" en de daarbij gelegen kapel lagen. Het plangebied ligt ten noordwesten van het centrum van Vught, tussen de Loyolalaan aan de westkant, de Aert Heymlaan aan de oostkant en de Helvoirtseweg en de N65 aan de zuidkant.

[appellant] woont op het perceel [locatie] ten noordwesten van het plangebied. Hij vreest dat als gevolg van het plan zijn woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Intrekking

3.       [appellant] heeft op de zitting zijn beroepsgronden met betrekking tot klimaat en duurzaamheid ingetrokken.

Ladder voor duurzame verstedelijking

4.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking zoals is bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro).

Daartoe betoogt [appellant] dat in de plantoelichting geen beschrijving is gegeven van de behoefte aan deze nieuwe stedelijke ontwikkeling, terwijl het een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied betreft.

Verder voert hij aan dat geen kwalitatieve behoefte bestaat aan woningen uit het dure segment, maar dat vooral behoefte bestaat aan woningen uit het middensegment.

Tot slot voert hij aan dat een motivering ontbreekt waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de gestelde behoefte kan worden voorzien. Ook is volgens hem niet aangetoond dat er geen alternatieve locaties zijn in de omgeving om een grootschalige woningbouwlocatie te realiseren.

4.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

4.2.    Niet in geschil is dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, zoals is bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 9.6, kan voor de onderbouwing van de behoefte aan de woningen bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de provinciale, regionale en/of gemeentelijke (woon-)visies en (woningbouw-) programma’s. De raad heeft in paragraaf 3.1.3 van de toelichting op het plan beschreven dat er een kwantitatieve behoefte aan de voorziene woningbouw bestaat. In het "Woningbouwprogramma Vught 2019 - 2028" is bij de "harde" plancapaciteit voor deze planlocatie al rekening gehouden met de realisatie van maximaal 35 woningen. De 33 woningen passen hier binnen. Daarom is de Afdeling van oordeel dat de raad de kwantitatieve behoefte voldoende heeft onderbouwd.

Verder heeft de raad toegelicht dat in de gemeentelijke woonvisie weliswaar de nadruk is gelegd op middeldure huurwoningen en goedkopere koopwoningen, maar dat koopwoningen uit het dure segment daarin niet in het geheel zijn uitgesloten. In de toelichting op het plan is aangegeven waarom de ontwikkeling van die woningen passend is bij het bestaande woonmilieu en bij de afspraken over de verdeling van woningen in verschillende prijsklassen. Daarmee is de kwalitatieve behoefte voldoende inzichtelijk gemaakt.

Tot slot heeft appellant betoogd dat de woningen binnen het bestaand stedelijk gebied moeten worden gerealiseerd. Dat betoog treft geen doel als het plangebied als bestaand stedelijk gebied moet worden aangemerkt. Daarom zal de Afdeling dat eerst beoordelen.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en ten slotte infrastructuur.

Het plan heeft betrekking op de gronden waaraan in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Taalstraat/Loyolalaan" de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Groen - Park" waren toegekend. Aan gronden met de bestemming "Maatschappelijk" was ook een bouwvlak toegekend voor het voormalige verzorgingstehuis en daarbij behorende kapel. Op grond van de planregels bij dat bestemmingsplan waren de voor "Groen - Park" bestemde gronden ook aangewezen voor de groenvoorzieningen voor aangrenzende bestemmingen. Gelet op deze bestemmingen en de ligging van deze gronden tussen meerdere woonwijken concludeert de Afdeling dat het gaat om stedelijk groen bij een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. De raad heeft daarom terecht geoordeeld dat het plangebied valt te kwalificeren als bestaand stedelijk gebied. Daaruit volgt dat de raad in de plantoelichting geen beschrijving hoefde op te nemen waarom deze ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.

Het betoog slaagt niet.

Milieueffecten

5.       [appellant] betoogt dat bij de vaststelling van het voorliggende plan niet voldoende inzicht is gegeven in de mogelijke milieugevolgen en ten onrechte geen milieueffectrapportage is opgesteld. Daartoe voert [appellant] aan dat gelet op de kenmerken, locatie en effecten het voorliggende plan zal leiden tot belangrijk nadelige milieugevolgen.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders een mer-beoordeling heeft verricht om te beoordelen of de voorziene ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Het college heeft daarna ook een mer-beoordelingsbesluit genomen inhoudende dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden verricht. Zoals in paragraaf 4.13.4 van de plantoelichting wordt beschreven en in het mer-beoordelingsbesluit ook wordt bevestigd, kunnen volgens het college gelet op de kenmerken, locatie en effecten van het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van de voorziene ontwikkelingen worden uitgesloten. Daarbij is onder meer ingegaan op de aspecten bodem, geluid, lucht en externe veiligheid. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt mocht stellen. Daarom heeft de raad zich in navolging van het college naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

Het betoog slaagt niet.

"Natuur Netwerk Brabant"

6.       [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een wijziging van het bosgebied naar een park voor recreatieve doelen. Hierdoor worden het "Natuur Netwerk Brabant" en de daarvoor geldende ecologische waarden in strijd met artikel 3.15 van de Omgevingsverordening aangetast.

6.1.    Artikel 3.15 van de Omgevingsverordening luidt:

"1. Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:

a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;

b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;

c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

2. Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan."

6.2.    De Afdeling stelt voorop dat een deel van het plangebied op de bij de Omgevingsverordening behorende kaart is aangeduid als "Natuur Netwerk Brabant". Ter plaatse van het plangebied geldt op basis van het natuurbeheerplan de ambitie "droog bos met productie". Daarmee wordt gedoeld op de verschillende, veelal van oorsprong aangeplante bosopstanden van den, (winter)eik, beuk, douglas, lariks of fijnspar.

Aan de gronden die zijn aangewezen als "Natuur Netwerk Brabant" zijn in het plan de bestemming "Groen" en functieaanduidingen "park" en "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" toegekend. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor de bestemming "Groen" aangewezen gronden ter plaatse van deze aanduiding "park" uitsluitend bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van een park met natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Anders dan [appellant] betoogt, zijn deze gronden dus niet ook bestemd voor recreatieve doeleinden. In de zienswijzennota staat dat is beoogd om het bestaand bosgebied een extra kwaliteitsimpuls te geven door onder andere het verwijderen van asfaltpaden, het uitbaggeren van de vijver en het verwijderen van lichtmasten. De raad heeft uiteengezet dat weliswaar een aantal bomen zal worden gekapt voor de realisatie van een geluidscherm langs de N65, maar dat het grootste deel van de bomen in het bosgebied behouden blijft en dat minimaal dertig bomen zullen worden aangeplant. In het plan zijn regels gesteld ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken, meer in het bijzonder van het door [appellant] aangehaalde bosgebied. Daarnaast zijn in de planregels verbodsbepalingen opgenomen om (onnodige) bomenkap tegen te gaan.

Gelet op dit alles ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.15 van de Omgevingsverordening zal leiden tot wijziging van het bosgebied in een park voor recreatieve doelen en daarmee tot de aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het "Natuur Netwerk Brabant". Naar het oordeel van de Afdeling bieden deze planregels verder voldoende waarborg tegen (onnodige) bomenkap of andere aantasting van de bestaande bomen in het "Natuur Netwerk Brabant".

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

7.       [appellant] betoogt dat gronden in het "Loyolapark", dat gedeeltelijk is aangewezen als "Natuur Netwerk Brabant", worden omgevormd tot tuinen bij de woningen. Volgens hem is het plan ingegeven door winstmaximalisatie en niet door het algemeen belang. Volgens [appellant] had er voor moeten worden gekozen om de groenstrook juist verder door te trekken. Daarmee zou ook het "Natuur Netwerk Brabant" zijn gediend.

7.1.    In paragraaf 4.9.5 van de plantoelichting heeft de raad onder verwijzing naar een memo van Antea van 17 januari 2020 beschreven dat het plan zal bijdragen aan versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het "Natuur Netwerk Brabant" en er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing. Verder zijn er alternatieven onderzocht. Die zijn ingegeven door aan de ene kant woningbouw en aan de andere kant beperking van aantasting van het aangrenzend bosgebied. Dat heeft geleid tot het hier voorliggende plan. Daarom ziet de Afdeling in alleen de stelling van [appellant] geen aanleiding dat het plan uitsluitend zou zijn ingegeven uit het oogpunt van winstmaximalisatie en niet vanuit het oogpunt van het algemeen belang.

Het betoog slaagt niet.

Bouwhoogte

8.       [appellant] stelt dat het plan in strijd is met het Bouwbesluit. Het plan voorziet voor vrijstaande woningen in een maximum bouwhoogte van 12 m en maximaal vier bouwlagen, terwijl volgens het Bouwbesluit voor vrijstaande woningen een maximum bouwhoogte van 9 m en drie bouwlagen gelden.

8.1.    In het Bouwbesluit is voor vrijstaande woningen geen maximum bouwhoogte of een maximum aantal bouwlagen voorgeschreven, zodat het betoog van [appellant] al daarom feitelijke grondslag mist.

Landschappelijke inpassing

9.       [appellant] stelt dat de kruising van de Loyolalaan en de Koepelweg een bijzondere landschappelijke waarde heeft. Die zal als gevolg van de positionering van de daar voorziene vier woningen worden aangetast. Volgens [appellant] zijn ten onrechte geen voorwaarden opgenomen voor het behoud van de natuur- en de landschappelijke waarden in overeenstemming met het gemeentelijke groenbeleid.

9.1.    De Afdeling stelt voorop dat aan een groot deel van het plangebied de bestemming "Groen" met de aanduiding "park" is toegekend en dat deze gronden uitsluitend zijn bestemd voor de instandhouding en de ontwikkeling van een park met natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. In de "Notitie Bomen Groen" staat verder dat aan de noordzijde van het plangebied een aantal bosschages worden verwijderd en dat een aantal houtopstanden worden geveld, waarvan één waardevolle boom. De raad heeft toegelicht dat deze kruising geen landschappelijke waarde heeft, maar dat ook aan de rand van het plangebied die is gelegen aan deze kruising, de bestemming "Groen" en de aanduiding "park" zijn toegekend. De raad heeft toegelicht dat daarmee is geborgd dat een groene buffer zal blijven bestaan tussen de Vughterhage, waaraan [appellant] woont, en het plangebied. Daarnaast zijn, zoals de raad ook heeft gesteld, in de planregels verschillende verbodsbepalingen opgenomen om bomenkap tegen te gaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan voldoende waarborgen bevat dat het groene karakter van de noordrand behouden blijft.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

10.     [appellant] stelt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkeersgeneratie van de in het plan voorziene ontwikkeling. Volgens hem wordt de N65 voor langere tijd afgesloten. Dat verkeer zal mogelijk gebruik maken van de Loyolalaan en Vughterhage. [appellant] stelt dat niet voldoende is onderzocht of de verkeersafwikkeling veilig kan verlopen en wat de daarmee gepaard gaande gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit en de geluidsituatie.

10.1.  In paragraaf 4.12 van de toelichting op het plan staat dat de verkeersgeneratie in de huidige situatie ongeveer 266 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. Uitgaande van de toegepaste CROW-normen zal de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling ongeveer 284 verkeersbewegingen per etmaal zijn. De raad heeft de verwachte toename van ongeveer 18 verkeersbewegingen per etmaal ten opzichte van de bestaande situatie aanvaardbaar geacht. De raad heeft uiteengezet dat het voormalig verzorgingstehuis in de bestaande situatie werd ontsloten op de Loyolalaan en dat ook in de voorziene situatie de ontsluiting van deze nieuwe woonwijk op de Loyolalaan zal plaatsvinden. Bovendien heeft de raad toegelicht dat ten opzichte van de huidige situatie een extra ontsluitingsweg op de Loyolalaan zal worden aangelegd, waarmee voldoende capaciteit wordt gegenereerd om deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen af te wikkelen. De raad heeft verder uiteengezet dat de beoogde werkzaamheden aan de N65 geen gevolgen hebben voor het voorliggende plan. Daarom is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

10.2.  [appellant] betoogt verder dat de verkeerstoename gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit en geluidsituatie en dat die gevolgen niet zijn onderzocht.

In paragraaf 4.4 van de toelichting op het plan staat dat de voorgenomen ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde uit de "Regeling niet in betekenende mate" zal blijven, zodat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, met inbegrip van de daarmee gepaard gaande verkeersgeneratie, niet in betekenende mate zal bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. De Afdeling acht het, gezien de toelichting van de raad, verder aannemelijk dat, nu het aantal verkeersbewegingen maar in beperkte mate zal toenemen, het plan ook niet zal leiden tot een ontoelaatbare toename van het wegverkeerslawaai ter plaatse van de woning van [appellant].

Het betoog slaagt ook in zoverre niet.

Bescherming waardevolle bomen

11.     [appellant] stelt dat de bescherming van de waardevolle bomen in het plangebied onvoldoende is verzekerd. Daartoe voert hij aan dat aan de Vughterhage meer dan 50 bomen zullen worden gekapt. Volgens hem kunnen de waardevolle bomen door de toekomstige eigenaren eenvoudig worden gekapt vanwege lichthinder of een verbouwplan. Dat in artikel 10.2.4.1, onder b, van de planregels staat dat daarvoor een omgevingsvergunning moet worden verleend, is volgens hem niet voldoende. Bovendien zijn volgens hem inmiddels al twee waardevolle bomen gekapt die niet ziek waren. Verder doet het feit dat het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 10.2.5 van de planregels de aanduiding "overige zone - waardevolle boom" geheel of gedeeltelijk kan verwijderen, afbreuk aan de bescherming van die bomen.

11.1.  De Afdeling stelt voorop dat aan gronden waarop de door [appellant] genoemde waardevolle bomen aanwezig zijn, naast de bestemming "Groen" met de aanduiding "park", de aanduiding "overige zone - waardevolle boom" is toegekend. In artikel 10.2 van de planregels zijn de gronden waaraan deze aanduiding is toegekend ook bestemd voor instandhouding en bescherming van waardevolle bomen. In de planregels zijn voor deze gronden een aantal specifieke bouw- en gebruiksregels opgenomen. In artikel 10.2.4.1, aanhef en onder a, van de planregels is neergelegd dat het op de gronden met deze aanduiding verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag bomen te vellen of te rooien en werkzaamheden te verrichten die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van de bomen tot gevolg kunnen hebben. Op grond van artikel 10.2.4.3 van de planregels kan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.2.4.1 van de planregels alleen worden verleend indien aan de in dat artikellid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

De raad heeft uiteengezet dat met deze plansystematiek is geborgd dat een omgevingsvergunning is benodigd voor het kappen van waardevolle bomen en dat deze omgevingsvergunning alleen kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de in de planregels gestelde voorwaarden. Verder heeft de raad toegelicht dat het kappen van bomen voor de realisatie van het voorliggende plan zoveel mogelijk is voorkomen en dat maar één waardevolle boom zal worden gekapt. Verder is in de "Notitie Bomen-Groen" van 11 februari 2020, die ook als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, beschreven hoe met waardevolle bomen in het plangebied wordt omgegaan. Uit deze notitie volgt dat van de ongeveer 750 bomen in het plangebied er 21 vergunningplichtige bomen moeten worden geveld voor de realisatie van het plan, waarvan één waardevolle boom. Deze boom is gelegen in de tuin bij een voorziene woning en is gelegen buiten het "Natuur Netwerk Brabant". Daarnaast staat in de notitie dat ter compensatie minimaal 30 nieuwe bomen zullen worden aangeplant.

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat in het plan de bescherming van de waardevolle bomen onvoldoende is verzekerd. Het plan strekt ertoe dat ter plaatse van de gronden waaraan de aanduiding "overige zone - waardevolle boom" is toegekend, uitsluitend bomen kunnen worden geveld en werkzaamheden met schadelijke gevolgen voor de bomen kunnen worden verricht, indien door het bevoegd gezag een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij zal bovendien aan de daaraan gestelde (strenge) voorwaarden moeten worden voldaan. De Afdeling volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat eigenaren van de voorziene woningen waardevolle bomen eenvoudig en zonder omgevingsvergunning kunnen kappen. Alhoewel [appellant] met juistheid heeft gesteld dat ten behoeve van het plan een aantal bomen moet worden geveld, volgt uit de genoemde notitie dat één daarvan waardevol is en dat ter compensatie minimaal 30 bomen worden geplant. Tot slot ziet de Afdeling niet in waarom de raad in artikel 10.2.5 van de planregels niet heeft kunnen vastleggen dat het college van burgemeester en wethouders de aanduiding "overige zone - waardevolle boom" geheel of gedeeltelijk kan verwijderen. De Afdeling wijst erop dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat de bescherming van de waardevolle boom niet langer noodzakelijk moet zijn, omdat de boom niet meer aanwezig is of wel een omgevingsvergunning voor het vellen van de betreffende boom zoals is bedoeld in artikel 10.2.4.1 van de planregels, is verleend.

Het betoog slaagt niet.

Soortenbescherming

12.     [appellant] stelt dat bij de vaststelling van het voorliggende plan onvoldoende rekening is gehouden met de in het plangebied voorkomende diersoorten, waaronder met name de rosse vleermuis en de kamsalamander.

Daarbij stelt hij dat in het bosgebied meerdere bijzondere soorten aanwezig zijn die niet in de uitgevoerde onderzoeken zijn benoemd. Volgens hem blijkt uit een onderzoek van Arcadis uit 2008 dat er toen in het plangebied verblijfplaatsen van de rosse vleermuis aanwezig waren. Volgens hem is bekend dat bomen dienen als verblijfplaats, vaste vliegroute en foerageergebied van vleermuizen. Volgens hem kan het kappen van de bomen en het plaatsen van buitenverlichting daarom leiden tot mogelijke verstoring van vleermuizen. Verder stelt [appellant] dat de kamsalamander meermaals is gesignaleerd in het plangebied, maar dat in het onderzoek maar één steeknetbemonstering van de vijvers is verricht en in de sloten ook geen onderzoek is gedaan. Dat is volgens [appellant] in strijd met het geldend aanwezigheidsprotocol van "Netwerk Groene Bureaus".

12.1.  De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De Afdeling stelt vast dat ten behoeve van het plan een aantal onderzoeken is uitgevoerd om te bepalen of en, zo ja, hoeveel verstoring van soorten zal optreden. Op basis van deze onderzoeken is geconcludeerd dat de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan. Daarbij is wat betreft de kamsalamander van belang dat in een nader onderzoek van Faunaconsult van 3 juni 2021 onbetwist is geconcludeerd dat het water in en rond het plangebied geen functie heeft voor de kamsalamander. Verder is voorafgaand aan de vaststelling van het plan een ontheffing aangevraagd op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb. Bij het besluit van 12 juni 2019 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant ontheffing verleend van de verboden in artikel 3.5, tweede en vierde lid, van de Wnb voor de sloop van het voormalig verzorgingshuis, de kap van enkele bomen en de nieuwbouw van woningen. Het betreffen hier ontheffingen van het verbod van het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis en van het verbod om de voortplantingsplaatsen of de rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen ten aanzien van de watervleermuis. Voor het overige is de gevraagde ontheffing afgewezen, omdat volgens het college geen ontheffing noodzakelijk was. Het ontheffingsbesluit was op het moment van het bestreden besluit in rechte onaantastbaar.

[appellant] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de aan het plan ten grondslag gelegde ecologische onderzoeken zulke gebreken of leemten in kennis bevatten dat de raad de onderzoeken niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

Gelet op de onderzoeken en de verleende ontheffing heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Relativiteitsvereiste

13.     [appellant] stelt dat het plan mogelijk significante gevolgen zal hebben voor Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Daartoe stelt hij dat het stikstofdepositieonderzoek niet juist is.

Verder betoogt [appellant] dat in het plangebied niet wordt voldaan aan de regelgeving op gebied van externe veiligheid.

Verder stelt [appellant] dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende (actueel) archeologisch onderzoek heeft verricht.

Daarnaast stelt [appellant] dat het bodemonderzoek van Miltron tijdens de vaststelling van het plan ouder was dan twee jaar en dat daarin geen of niet voldoende onderzoek is gedaan naar explosieven en de grondwaterstand.

Ook stelt [appellant] dat de maximale geluidsgrenswaarde ter plaatse van de voorziene woningen als gevolg van het rail- en wegverkeerslawaai zal worden overschreden.

Tot slot stelt [appellant] dat bij de vaststelling van het voorliggende plan voor de beoordeling van trillinghinder is uitgegaan van een verouderd rapport en dat uit nieuwe onderzoeksgegevens blijkt dat nog meer voorziene woningen binnen 100 m niet aan de daarvoor geldende grenswaarde zullen voldoen.

13.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

13.2.  De Afdeling overweegt over deze beroepsgronden, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, het volgende.

Vast staat dat de kortste afstand tussen het perceel waar [appellant] woont en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek" ten minste 1 kilometer bedraagt. Deze afstand is zo groot dat het betreffende gebied niet kan worden geacht deel uit te maken van zijn woonomgeving, zodat geen verwevenheid bestaat tussen zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving en algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Deze beroepsgrond blijft gelet op artikel 8:69a van de Awb dan ook buiten bespreking.

Verder kunnen appellanten die opkomen voor bescherming van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van hun woningen, maar zelf op hun percelen geen externe veiligheidsrisico’s van de in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling ondervinden, zich niet beroepen op het aspect van de norm van een goede ruimtelijke ordening dat ziet op de externe veiligheid. Ook deze beroepsgrond blijft gelet op artikel 8:69a van de Awb buiten bespreking.

Ook overweegt de Afdeling dat het belang van een appellant die bescherming zoekt in het belang dat hij gevrijwaard zal blijven van nadelige gevolgen van een in een bestemmingsplan voorzien gebouw voor zijn woon- en leefklimaat niet is verweven met het algemeen belang van archeologische waarden die de normen uit de Monumentenwet 1988 of planregels beogen te beschermen. De beroepsgrond blijft gelet op artikel 8:69a van de Awb dan ook buiten bespreking.

Verder strekken de normen uit de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) tot de bescherming van de kwaliteit van de bodem. Zij strekken niet tot de bescherming van een appellant die zich beroept op het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een bestemmingsplan voor zijn woon- en leefklimaat. Het belang van [appellant] ligt in het gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van de realisatie van de voorziene woningen voor zijn woon- en leefklimaat. De bepalingen van de Wbb strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen [appellant]. De Afdeling zal dit betoog daarom ook niet inhoudelijk bespreken.

Tot slot strekken de geluidnormen voor nieuwbouwwoningen in de Wet geluidhinder tot de bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Het relativiteitsvereiste staat dan ook in de weg aan inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden over het treffen van maatregelen om geluid en trillingen van het spoor- en wegverkeer te beperken. Voor [appellant] gaat het namelijk om het belang dat zijn woning gevrijwaard blijft van de invloed van de ontwikkeling zoals in het plan is voorzien. Zijn belangen zijn niet gemoeid met het tegengaan van de eventuele geluid- en trillinghinder ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling. Deze beroepsgrond blijft gelet op artikel 8:69a van de Awb eveneens buiten bespreking.

Conclusie en proceskosten

14.     Het beroep is ongegrond.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. K. van Baaren, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Van Baaren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

914