Uitspraak 202204180/1/R2 en 202204180/2/R2


Volledige tekst

202204180/1/R2 en 202204180/2/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Oudenbosch, gemeente Halderberge,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-­Brabant van 23 juni 2022 in zaak nr. 21/2914 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het college aan de gemeente Halderberge een omgevingsvergunning verleend voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik en het vellen van een houtopstand, om een verbindingsweg mogelijk te maken tussen de Franciscuslaan en de Baarlebossche te Oudenbosch.

Bij uitspraak van 23 juni 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker]  daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2021 vernietigd en de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Hij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2022, waar [verzoeker], vergezeld door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, per videoverbinding, en het college, vertegenwoordigd door A. Coppens-Timmermans, vergezeld door P. Veenbrink, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het college is voornemens om in het belang van de verkeersveiligheid op en rond de spoorwegovergang Sint Bernaertsstraat te Oudenbosch en het daaraan grenzende kruispunt Sint Bernaertsstraat/Baarlebossche, een aantal verkeersmaatregelen te nemen. Het wil daarbij de rechtsaf-beweging van het verkeer op de Sint Bernaertsstraat richting de Baarlebossche en de linksaf-beweging vanaf de Baarlebossche richting de spoorwegovergang, onmogelijk maken. Die verkeersbewegingen leiden volgens het college tot verkeersonveilige situaties op de spoorwegovergang. Ook wil het college in het eerste gedeelte van de Baarlebossche eenrichtingsverkeer instellen in de richting van de Sint Bernaertsstraat. Op de kruising van deze twee straten mag het verkeer vervolgens alleen rechtsaf de Sint Bernaertsstraat inrijden.

Uit de gedingstukken blijkt dat de gemeente voor deze voorgenomen verkeersingrepen subsidie heeft ontvangen in het kader van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen (hierna: het LVO).

De verbindingsweg waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, is volgens het college in dat geval noodzakelijk, omdat deze in een alternatieve route moet voorzien voor het verkeer dat komende vanaf de Sint Bernaertsstraat de Baarlebossche en de voorzieningen aldaar wil bereiken. De nieuwe verbindingsweg zal worden uitgevoerd als een 30 km/uur weg.

[verzoeker] kan zich niet met het besluit verenigen, omdat de verbindingsweg op korte afstand van zijn woning en zijn tuin is voorzien. Hij vreest dat de weg zijn woon- en leefklimaat in onaanvaardbare mate zal aantasten.

3.       Op de gronden waar de verbindingsweg is voorzien, rusten ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Oudenbosch" de bestemmingen "Verkeer", "Sport" en "Maatschappelijk".

Voor zover op de betrokken gronden de bestemmingen "Sport" en "Maatschappelijk" rusten, heeft het college bij het besluit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), afwijking van het bestemmingsplan toegestaan voor de realisering van de weg. Volgens het college is het besluit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en is het voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Aan het besluit is de ruimtelijke onderbouwing "De Baarlebossche Franciscuslaan" van Bureau Kragten van 12 juni 2020 ten grondslag gelegd. Ook is een verkeerskundig advies van SOAB van 19 mei 2021 aan het besluit ten grondslag gelegd.

4.       Bij uitspraak van 5 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening toegewezen. In de uitspraak is vermeld dat het college in de gelegenheid zal worden gesteld om de gestelde verkeersonveilige situatie ter plaatse nader cijfermatig te onderbouwen.

Het college heeft daarop de "Notitie onderbouwing noodzaak herinrichting aansluiting Baarlebossche" van SOAB van 1 november 2021 in het geding gebracht. Het heeft daarnaast een memo van Veilig Verkeer Nederland van 29 september 2021 in het geding gebracht.

Wettelijk kader

5.       De relevante wettelijke bepalingen zijn vermeld op de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

6.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Het oordeel van de rechtbank

7.       De rechtbank heeft het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2021 vernietigd en de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Zij heeft daartoe geoordeeld dat nu het college pas tijdens de beroepsprocedure een cijfermatige onderbouwing heeft gegeven van de volgens hem verkeersonveilige situatie ter plaatse van de spoorwegovergang en het naastgelegen kruispunt, het besluit een motiveringsgebrek bevat.

De rechtbank heeft verder, in het licht van het onderzoek of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen worden gelaten, geoordeeld dat het college met de in beroep overgelegde notitie van SOAB van

1 november 2021 en de daarin opgenomen resultaten van verkeersobservaties, uitgevoerd op 6 oktober 2021 tussen 13.00 en 18.00 uur en 12 oktober 2021 tussen 8.00 en 12.00 uur, alsnog voldoende cijfermatig heeft onderbouwd dat sprake is van een verkeersonveilige situatie, zodat het nut en de noodzaak van het realiseren van de verbindingsweg door het college voldoende aannemelijk zijn gemaakt.

Wat de afweging van de bij het besluit betrokken belangen betreft, heeft de rechtbank geoordeeld dat hoewel zij niet onaannemelijk acht dat het woon- en leefklimaat van [verzoeker] zal verslechteren als gevolg van het besluit, het college de belangen van de verkeersveiligheid die zijn gediend met het besluit, zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van [verzoeker].

De gronden van het hoger beroep

- Over het nut en de noodzaak van de verbindingsweg

8.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, ook met de notitie van SOAB van 1 november 2021, het nut en de noodzaak van de nieuwe verbindingsweg nog altijd niet heeft aangetoond. Volgens hem moeten nuanceringen worden aangebracht op de vier in het rapport beoordeelde verkeerssituaties, in die zin dat van één van die situaties volgens hem niet vaststaat dat die verkeersgevaarlijk is, dat twee andere beoordeelde situaties om verkeershandelingen gaan die reeds verboden zijn, maar weinig frequent zijn waargenomen en deze ook niet noodzakelijkerwijs van invloed zijn op de veiligheid op de overweg. Verder gaat het volgens

[verzoeker] om één situatie waarvan helemaal niet valt in te zien waarom die een risico voor de veiligheid op de overweg zou kunnen inhouden.

De rechtbank heeft dit miskend en de rechtsgevolgen van het besluit daarom ten onrechte in stand gelaten, volgens [verzoeker].

8.1.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college met de notitie van SOAB van 1 november 2021 en de bijbehorende verkeersobservaties, de verkeersonveilige situatie ter plaatse van het spoor en daarmee het nut en de noodzaak van de verbindingsweg, voldoende heeft gemotiveerd.

De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit de verkeersobservaties is gebleken dat zich op en nabij de spoorwegovergang meerdere malen per uur verkeersonveilige situaties voordoen, die het gevolg zijn van verschillende geconstateerde verkeersknelpunten ter plaatse, zoals de ligging van het kruispunt meteen naast de spoorwegovergang. Die verkeersonveilige situaties betreffen met name de vorming van wachtrijen op de spoorwegovergang. Daarnaast is volgens de notitie het links afslaande verkeer dat, komend vanuit de Baarlebossche, al dan niet tegen het verkeer in schuin in de richting van de spoorwegovergang rijdt, verkeersonveilig.

Het betoog van [verzoeker] dat nuanceringen op de cijfermatige onderbouwing nodig zijn en dat de conclusies daarom niet juist zijn, heeft de rechtbank terecht niet gevolgd. Met name kan de stelling van [verzoeker] niet worden gevolgd dat het ontstaan van wachtrijen op de overweg niet per definitie gevaarlijk is en dat zelfs ook nadat de spoorbomen naar beneden zijn gegaan, er bij deze spoorwegovergang nog voldoende tijd is om de overweg vrij te maken.

Een wachtrij op het spoor heeft het college als een per definitie verkeersgevaarlijke situatie mogen beschouwen. Daarvoor is niet nodig dat het risico van een naderende trein zich bij de verkeersobservaties moet hebben voorgedaan. Daarbij is ook van belang dat volgens de notitie ook Prorail de vorming van een wachtrij op het spoor een zeer ongewenste situatie vindt en dat volgens de notitie vanuit het LVO als voorwaarde voor de geldelijke bijdrage is gesteld dat het fysiek onmogelijk moet worden om stil te komen te staan op de spoorwegovergang.

Bij de verkeersobservaties is de vorming van een wachtrij op de spoorwegovergang zeer vaak waargenomen.

Dat, zoals [verzoeker] stelt, links afslaand verkeer vanaf de Baarlebossche reeds verboden is, minder frequent is geconstateerd en dat dit verkeer volgens hem ook niet noodzakelijkerwijs gevolgen heeft voor de veiligheid op de overweg, maakt het rechtbankoordeel ook niet onjuist. Deze links afslaande beweging is ondanks het verbod regelmatig waargenomen. De stelling dat dit niet noodzakelijk gevolgen heeft voor de veiligheid op de overweg is niet onderbouwd en kan reeds daarom niet afdoen aan de conclusie in de notitie dat ook dit verkeer gevaarlijke situaties op de overweg kan opleveren. Daarbij moet volgens het college worden gedacht aan links afslaande automobilisten die een verkeerde inschatting maken, moeten wachten op rechtdoor gaand verkeer en op die wijze ook een wachtrij op het spoor kunnen veroorzaken. Hetzelfde geldt voor de situatie van naar links afslaande automobilisten in de Sint Bernaertstraat naar de Baarlebossche. Ook die kunnen, als zij moeten wachten op rechtdoor gaande fietsers of voetgangers, het verkeer op de spoorweg ophouden. Op die situatie wordt ook gewezen in het memo van Veilig Verkeer Nederland van 29 september 2021. Daarin wordt verder gesteld dat dit links afslaande verkeer vaak snel gebruik wil maken van ruimten tussen het rechtdoor gaande gemotoriseerde verkeer door en daarbij soms rechtdoor gaande fietsers en voetgangers over het hoofd ziet.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het nut en de noodzaak van de verbindingsweg voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft daarbij tenslotte ook terecht in aanmerking genomen dat ongevallen op spoorwegovergangen meestal zware letselongevallen of dodelijke ongevallen zijn, zodat de noodzaak om deze zo veel als mogelijk te voorkomen, zwaar weegt. Dat, zoals [verzoeker] verder heeft aangevoerd,  het incidentenoverzicht van Prorail niet verder gaat dan tot en met 2018, leidt niet tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

- Over de verkeersveiligheid nabij de Franciscuslaan

9.       [verzoeker] betoogt dat als gevolg van het realiseren van de verbindingsweg te verwachten valt dat de verkeersveiligheid op en rond de Franciscuslaan waar hij woont, onaanvaardbaar zal verslechteren als gevolg van de toe te nemen verkeersintensiteit daar. Hij heeft ter zitting vermeld dat het daarbij gaat om de kruising Sint Bernaertsstraat/Franciscuslaan waar volgens hem te hard wordt gereden. Die kruising wordt naar hij stelt gevaarlijker door de te verwachten verkeerstoename. Verder wordt volgens hem de situatie met twee haakse bochten, één bij zijn woning en één bij de Baarlebossche, onoverzichtelijk.

9.1.    Het college heeft daarover ter zitting toegelicht dat het standpunt van [verzoeker] over de onoverzichtelijkheid bij de bochten niet wordt gedeeld. Volgens het college doen zich ter plaatse geen zicht belemmerende omstandigheden voor. Daarnaast zal de nieuwe verbindingsweg, die deel uitmaakt van een 30 km/uur gebied, worden ingericht conform de principes van Duurzaam Veilig, met onder meer snelheidsremmende maatregelen, waardoor volgens het college de verkeersveiligheid zoveel mogelijk wordt gediend. Over de snelheid van het verkeer op de Sint Bernaertsstraat, ook ter hoogte van de Franciscuslaan, heeft het college ter zitting gesteld dat de verkeerssnelheid binnen de gemeente in het algemeen de aandacht heeft, maar dat de situatie bij het genoemde kruispunt in verband daarmee, niet zodanig is dat die aan het nemen van het besluit in de weg staat.

De rechtbank heeft gelet op het voorgaande, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit niet mocht worden genomen omdat de verkeersveiligheid ter plaatse onaanvaardbaar verslechtert.

Overigens heeft het college ook medegedeeld dat een jaar lang na de opening van de verbindingsweg de effecten van het besluit op de verkeersveiligheid in de omgeving zullen worden gemonitord. Dit wordt ook vermeld in de ruimtelijke onderbouwing van het besluit. Daarbij zal worden bezien of de nieuwe verkeerssituatie veilig genoeg is, waarbij zo nodig maatregelen kunnen volgen.

Het betoog slaagt niet.

- Over de belangenafweging

10.     [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college de belangen die zijn gediend met het besluit zwaarder heeft mogen laten wegen dan zijn belangen bij het niet nemen van het besluit. Hij voert daartoe aan dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig zal verslechteren als gevolg van een aanzienlijk aantal verkeersbewegingen over de verbindingsweg op korte afstand van zijn woning en tuin. De hinder van geluid zal toenemen en de privacy zal verminderen, doordat nu aanwezige bomen die zicht op zijn perceel wegnemen, zullen worden gekapt.

10.1.  Gelet op de korte afstand van de te realiseren verbindingsweg tot de woning en de tuin van [verzoeker], het gebruik van die weg en de vermindering van de privacy, is aannemelijk dat de impact van de realisering van de verbindingsweg voor de woon- en leefsituatie van [verzoeker] aanzienlijk zal zijn.

Desalniettemin volgt de voorzieningenrechter het oordeel van de rechtbank dat het college de belangen van de verkeersveiligheid die zijn gediend met het mogelijk maken van de verbindingsweg, zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van [verzoeker] bij het niet realiseren daarvan. Dat de rechtbank heeft miskend dat aan de belangen van de verkeerveiligheid op en rond het spoor een te zwaar gewicht is toegekend, wordt, zoals hiervoor al is geoordeeld, niet gevolgd. De rechtbank heeft verder wat het aspect geluid betreft, terecht in aanmerking genomen dat uit het akoestisch onderzoek van bureau Kragten van 12 juni 2020, naar niet in geschil is, volgt dat ook na de aanleg van de nieuwe weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de woning van

[verzoeker] wordt gerespecteerd. De rechtbank heeft dan ook terecht in het aspect geluid geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit onevenredige gevolgen heeft voor [verzoeker].

Overigens heeft het college ter zitting toegezegd bereid te zijn om te voorzien in een groene afscherming ter hoogte van de woning en de tuin van [verzoeker], ter beperking van de voor hem nadelige effecten van het besluit wat betreft geluid en privacy.

De rechtbank heeft op grond van het voorgaande terecht geoordeeld dat het college een deugdelijke belangenafweging aan het besluit ten grondslag heeft gelegd.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

12.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Sevenster
voorzieningenrechter

w.g. Bolleboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

641

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit

het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…).

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat."