Uitspraak 202204999/2/R3


Volledige tekst

202204999/2/R3.
Datum uitspraak: 18 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Staphorst,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Staphorst,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2022 heeft Raad van de gemeente Staphorst het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] Staphorst" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 november 2022, waar [verzoeker B], bijgestaan door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.W.M. van Nijendaal, advocaat te Utrecht, J.J. van den Berg en N.A.N. de Feber, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] in Staphorst mogelijk.

De bedrijfsgebouwen en het bijbehorende woonhuis aan de [locatie 1] en [locatie 2] worden gesloopt en daarvoor in de plaats maakt het plan zes rijwoningen mogelijk. Aan de [locatie 3] wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt en is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de woning op dat perceel. In de plantoelichting staat dat de gecombineerde ontwikkeling op grond van het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving mogelijk wordt gemaakt. De initiatiefnemer van het plan is [partij].

3.       [verzoeker] woont aan de [locatie 4] te Staphorst, naast het perceel [locatie 1] en [locatie 2].

Behandeling verzoek om voorlopige voorziening

4.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestemmingsplan te schorsen. [verzoeker] voert onder meer aan dat het plan in strijd is met artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (hierna: de Omgevingsverordening). Volgens hem worden de ontwikkelingen bij het perceel aan de [locatie 1] en [locatie 2] en het perceel aan de [locatie 3] bij elkaar getrokken ter rechtvaardiging voor de ruimte voor de nieuwe woning aan de [locatie 3]. Beide percelen hebben geen relatie met elkaar en moeten dus als twee op zichzelf staande percelen worden beoordeeld, aldus [verzoeker]. Voorts stelt [verzoeker] dat de raad is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten bij de toetsing aan artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening, omdat het bebouwingsoppervlakte door het bestreden plan juist toeneemt in plaats van afneemt. Er is volgens [verzoeker] namelijk geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het bouwvlak aan het perceel [locatie 1] en [locatie 2] geheel mag worden benut, geen rekening gehouden met bijgebouwen en vergunningsvrije bouwwerken en tot slot ook geen rekening gehouden met de bebouwing op het perceel [locatie 3]. Aangezien de raad de afname van het bebouwingsoppervlakte als kwaliteitsverbetering beschouwt en hier dus geen sprake van is, kan volgens [verzoeker] niet worden volgehouden dat er sprake is van een kwaliteitsverbetering.

4.1.    Artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt: "Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving."

4.2.    Gelet op het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen strijd is met artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.

Uit de toetsing aan artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening in paragraaf 5.2 van de plantoelichting volgt dat de raad er van uitgaat dat onder meer bij een afname van de bebouwingsmassa door de voorziene ontwikkeling sprake is van compensatie voor het verlies van ecologische en/of landschappelijke waarden als bedoeld in artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad in zijn verweerschrift heeft erkend dat er geen sprake is van een afname van het bebouwingsoppervlakte door de voorziene ontwikkeling. Gelet hierop is de raad bij de toets aan artikel 2.16, eerste lid, van de Omgevingsverordening in paragraaf 5.2 van de plantoelichting uitgegaan van een onjuist uitgangspunt.

Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat er ondanks de toename van het bebouwde oppervlakte geen sprake is van een strijd met artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening, omdat de ontwikkeling van [locatie 3] op zichzelf al voldoet aan de eisen uit artikel 2.1.6, eerste lid, ziet de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel geen aanleiding om dit standpunt te volgen. Uit paragraaf 5.2 van de plantoelichting blijkt dat de raad bij de toetsing aan artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening uit is gegaan van de omstandigheid dat het plandeel aan de [locatie 1] en [locatie 2] en het plandeel aan de [locatie 3] als samenhangende ontwikkelingen moeten worden beschouwd. Het standpunt van de raad in het verweerschrift strookt dus niet met de plantoelichting. Daarnaast wijst de voorzieningenrechter erop dat de provincie Overijssel heeft ingestemd met het gehele bestreden plan zoals dat nu voorligt, namelijk zowel de ontwikkeling aan de [locatie 1] en [locatie 2] als de ontwikkeling aan de [locatie 3] en de daar bijhorende groene samenhang. De provincie Overijssel heeft dus niet de ontwikkeling aan de [locatie 3] afzonderlijk bezien en beoordeeld. Zo staat in het rapport "Vooroverleg bestemmingsplan "Buitengebied, partiele herziening [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] Staphorst" van juli 2021, zoals bijgevoegd in bijlage 6 van de plantoelichting, dat het bestreden plan ook is toegezonden aan de provincie Overijssel voor een reactie. In het rapport staat dat de provincie Overijssel heeft verklaard dat het bestemmingsplan past binnen het provinciale ruimtelijk beleid en dat er geen belemmeringen zijn wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht.

4.3.    Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het bestreden besluit in stand kan blijven. In verband hiermee acht hij, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, gronden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

5.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek toe;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Staphorst tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] Staphorst" van 26 april 2022;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Staphorst tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.      gelast dat de raad van de gemeente Staphorst aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022

867