Uitspraak 202204078/2/R2


Volledige tekst

202204078/2/R2.
Datum uitspraak: 11 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] en [verzoeker C] (hierna tezamen: [verzoeker] en anderen), allen wonend te Hilvarenbeek,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Hilvarenbeek,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Hilvarenbeek" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 oktober 2022 ter zitting behandeld, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. T.N. Bakkes, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door J. Klinkenberg en J. Leemans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de initiatiefnemer [partij] als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan voorziet op het perceel [locatie 1] in de bestemming van drie woningen, waaronder een reeds bestaande woning. In de voormalige tuin bij deze bestaande woning zijn - in ruil voor verwijdering van de aanduiding "gezondheidszorg" - twee vrijstaande woningen voorzien.

[verzoeker] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. Zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat onevenredig zal worden aangetast.

Spoedeisend belang

3.       De voorzieningenrechter overweegt dat initiatiefnemer [partij] heeft verklaard binnenkort een omgevingsvergunning aan te vragen, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Beoordeling van het verzoek

Inspraak

4.       [verzoeker] en anderen stellen dat de raad bij de vaststelling van het voorliggende plan de voorontwerpfase heeft overgeslagen en bovendien is volgens hen ten onrechte geen omgevingsdialoog gevoerd.

4.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat ook niet is gebleken dat het gemeentelijke beleid of een gemeentelijke verordening verplichten tot het bieden van inspraak of een omgevingsdialoog. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft naar voorlopig oordeel daarom aldus geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Vooringenomenheid

5.       [verzoeker] en anderen stellen dat de plantoelichting is opgesteld door bureau Crijns Rentmeesters, terwijl de betrokken wethouder daarmee een persoonlijke relatie onderhoudt. Zij stellen verder dat deze plantoelichting verschillende omissies bevat, maar dat de raad deze plantoelichting in geheel heeft overgenomen. Ten slotte stellen zij nog dat familie van een raadslid een koopoptie heeft op één van deze bouwkavels.

5.1.    Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:

"Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."

5.2.    De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat aan de besluitvorming van de raad die tot vaststelling van het plan heeft geleid geen objectieve planologische afweging ten grondslag is gelegd. Daartoe is van belang dat de door [verzoeker] en anderen bedoelde wethouder geen onderdeel uitmaakt van de raad. Verder betekent de enkele omstandigheid dat de toelichting bij het plan is opgesteld door bureau Crijns Rentmeesters niet dat sprake is van vooringenomenheid. Daartoe is van belang dat de raad zich ervan moet vergewissen dat de plantoelichting op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, hetgeen de raad blijkens het besluit naar voorlopig oordeel ook heeft gedaan. Verder ziet de voorzieningenrechter vooralsnog ook geen aanleiding voor het oordeel dat de door [verzoeker] en anderen aangehaalde volksvertegenwoordiger de besluitvorming op oneigenlijke wijze heeft beïnvloed. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn taak in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb heeft verricht.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

6.       [verzoeker] en anderen stellen dat door het plan onaanvaardbare gevolgen zullen optreden voor hun woon- en leefklimaat.

Daartoe voeren zij allereerst aan dat door realisatie van de beoogde twee woningen hun privacy en hun uitzicht op onaanvaardbare wijze worden aangetast. Daarbij stellen zij dat de bouwpercelen grenzen aan hun percelen en dat door de bouwmogelijkheden een toename van de inkijk zal optreden.

Verder stellen zij dat het voorliggende plan zal leiden tot toename van de schaduwwerking op hun percelen. Daartoe voeren zij aan dat uit de eerste bezonningsstudie volgt dat maar drie maanden zijn onderzocht en dat de tweede bezonningsstudie afwijkt van deze eerdere bezonningsstudie.

Tot slot stellen zij dat het voorliggende plan ook tot andere vormen van overlast zal leiden, zoals parkeer- en verkeersoverlast. Daartoe stellen zij dat deze woningen direct aan de weg zijn voorzien zonder dat daar een stoep of openbare ruimte aanwezig is. Verder voeren zij daartoe aan dat de huidige parkeerplaats zal vervallen en de tuinen tot aan de straat zijn ingetekend. Zij stellen dat de Bolakker, ook gezien de andere ontwikkelingen, drukker wordt, waarbij door versmalling van deze weg de verkeerssituatie zal verslechteren.

6.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan het zuidelijke deel van het perceel aan de [locatie 1] de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "aantal wooneenheden = 2" en "vrijstaand" zijn toegekend. Voor het voorste gedeelte van het bouwvlak, dat aan de Bolakker grenst, zijn een maximale bouw- en goothoogte van 7 m voorzien en voor het achterste deel van het bouwvlak geldt een maximale bouw- en goothoogte van 3,5 m. Uit de zienswijzennota blijkt dat de raad de bouwmogelijkheden passend en ruimtelijk aanvaardbaar heeft geacht. Alhoewel niet is uit te sluiten dat door het voorliggende plan de privacy en het uitzicht van [verzoeker] en anderen enigszins worden aangetast, heeft de raad zich naar voorlopig oordeel op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting van de privacy en het uitzicht niet zodanig zal zijn dat de raad daaraan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de toegestane bouw- en goothoogte gebruikelijk zijn binnen de stedelijke omgeving van het plangebied en dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.

Het betoog slaagt niet.

6.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat de raad bij de voorbereiding van het plan een bezonningsstudie heeft laten uitvoeren, waaruit volgt dat er ter plaatse van de percelen van [verzoeker] en anderen in de maanden mei, juli en september niet of nauwelijks afname van bezonning zal plaatsvinden. De raad heeft vervolgens nog een tweede bezonningsstudie laten verrichten, waarin de bezonningssituatie voor alle maanden is onderzocht. Daargelaten dat deze bezonningsstudies op de tijdstippen 07:00 uur en 08:00 uur in mei enigszins verschillen, heeft de raad zich, gelet op de verdere uitkomsten van de bezonningsstudies, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat het voorliggende plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare bezonningssituatie ter plaatse van de betrokken percelen van [verzoeker] en anderen aan de [locatie 2] en [locatie 3].

Het betoog slaagt niet.

6.3.    Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de raad in de nota van zienswijzen heeft onderbouwd dat de stoep aan de Bolakker zal worden doorgetrokken en ook voor de verkeerskundige inrichting wordt aangesloten bij de bestaande inrichting van de Bolakker. Daarbij heeft de raad toegelicht dat de voorziene woningen worden opgericht in de voorgevellijn, zodat geen sprake zal zijn van de realisatie van de woningen direct aan de weg. De raad heeft verder uiteengezet dat de toevoeging van de twee woningen zal leiden tot ongeveer 8 motorvoertuigen per etmaal en dat dit aantal motorvoertuigen in zuidelijke en noordelijke richting over de Bolakker kan worden afgewikkeld. Daartoe is van belang dat met het plan de aanduiding "gezondheidszorg" zal verdwijnen, waardoor - zoals de raad ook heeft toegelicht - het totaal aantal verkeersbewegingen in deze nieuwe situatie zal afnemen. Daarnaast heeft de raad onderbouwd dat volgens het parapluplan "Parkeren Hilvarenbeek 2018" de parkeernorm minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen bedraagt en de percelen voldoende ruim zijn om het benodigde aantal parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare parkeer- en verkeerssituatie.

Het betoog slaagt niet.

Waardevermindering

7.       De voorzieningenrechter is over de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [verzoeker] en anderen voorshands van oordeel dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad daaraan bij de afweging van de belangen een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Gemeentelijk beleid

8.       [verzoeker] en anderen stellen dat het voorliggende plan in strijd is met gemeentelijk beleid, waaronder de "Woonvisie 2020 - 2030", de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit" en de "Structuurvisie Hilvarenbeek". Daartoe voeren zij aan dat de kwalitatieve behoefte aan de levensloopbestendige woningen niet is onderbouwd en vooral behoefte bestaat aan (betaalbare) starterswoningen in de prijsklasse tot € 250.000, terwijl volgens hen het voorliggende plan voorziet in vrijstaande levensloopbestendige woningen uit een duur segment. Verder betogen zij dat de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit" uitgaat van het dorps bouwen, hetgeen volgens hen niet strookt met de rommelige manier waarop deze woningen worden ingepast. Ten slotte stellen zij dat niet wordt voldaan aan de criteria uit de "Structuurvisie Hilvarenbeek", zoals de ruimtelijke opzet en het versterken en het herstellen van de ruimtelijke karakteristiek.

8.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in paragraaf 4.3.2 van de plantoelichting is beschreven dat het voorliggende plan is beoordeeld aan de hand van de criteria uit de "Woonvisie 2020 - 2030" (hierna: de woonvisie), waaronder het "kwalitatieve behoeftecriterium". Anders dan [verzoeker] en anderen betogen, kan uit deze woonvisie niet worden afgeleid dat uitsluitend behoefte bestaat aan starterswoningen en dat geen behoefte bestaat aan de voorziene levensloopbestendige woningen. Overigens wordt daarbij verder in aanmerking genomen dat de raad heeft uiteengezet dat de initiatiefnemer zelf in één van de woningen zal gaan wonen en de andere woning al is verkocht. De voorzieningenrechter ziet op voorhand dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het voorliggende plan in strijd met deze woonvisie is vastgesteld.   Verder ziet de voorzieningenrechter voorshands evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd zou zijn met de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit", nu de raad in paragraaf 4.3.3 van de toelichting bij het plan heeft toegelicht dat het plan voldoet aan de daarin neergelegde criteria voor ruimtelijke kwaliteit. Ten slotte ziet de voorzieningsrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de "Structuurvisie Hilvarenbeek", nu de raad afdoende heeft gemotiveerd dat de voorziene ontwikkeling past binnen het ruimtelijke karakter van de omgeving. Daartoe is van belang dat de raad heeft onderbouwd dat geen sprake zal zijn van grote schaalverschillen in de bouwhoogte, bouwmassa, gevelindeling en architectuurvorm.

Het betoog slaagt niet.

Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant

9.       [verzoeker] en anderen stellen dat in de toelichting behorende bij het ontwerpbestemmingsplan is vermeld dat wordt voldaan aan artikel 3.42 van de Interim Omgevingsverordening, maar volgens hen is een toetsing aan de daarin genoemde criteria in het geheel achterwege gelaten. Zij stellen dat de omgevingskwaliteit zal verslechteren en dat er ook niet wordt voldaan aan het criterium van zorgvuldig ruimtegebruik. Ten slotte stellen zij dat ook niet is gekeken naar de hittestress en de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit alsmede voor een duurzame concurrerende economie.

9.1.    Artikel 3.42, eerste en tweede lid, van de Interim Omgevingsverordening luidt:

"1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;

b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;

c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;

d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;

e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;

f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie."

9.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat het plangebied op de kaart bij de Interim Omgevingsverordening is aangewezen als "stedelijk gebied" en dat volgens artikel 3.42, eerste lid, van de Interim Omgevingsverordening het bestemmingsplan daarom een onderbouwing zal moeten bevatten dat de ontwikkeling past binnen de gemaakte regionale afspraken en dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling moet betreffen. In paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting heeft de raad gemotiveerd dat de voorziene woningen binnen de plancapaciteit en de regionale afspraken passen. In deze plantoelichting is gemotiveerd dat eveneens wordt voldaan aan de in artikel 3.42, tweede lid, van de Interim Omgevingsverordening opgenomen voorwaarden. Daartoe is van belang dat er sprake is van de toevoeging van maximaal twee woningen binnen het bestaand stedelijk gebied, waarmee volgens de raad sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Verder heeft de raad gemotiveerd dat sprake is van optimale invulling voor het gebruik van duurzame energie, omdat de beoogde woningen gasloos worden uitgevoerd. Voorts staat in de plantoelichting dat in het plan rekening is gehouden met klimaatverandering, nu onder meer het hemelwater op eigen terrein zal worden verwerkt. Tot slot heeft de raad met verwijzing naar de plantoelichting gemotiveerd dat een optimale invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit en een duurzame, concurrerende economie is gegeven. Gelet op deze toelichting ziet de voorzieningenrechter voorhands geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat aan de voorwaarden in artikel 3.42, eerste en tweede lid, van de Interim Omgevingsverordening wordt voldaan.

Het betoog slaagt niet.

Onderzoeken over archeologie, geur en gezondheid

10.     De voorzieningenrechter ziet in de enkele stelling van [verzoeker] en anderen vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de onderzoeken over archeologie, geur en gezondheid niet met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Natura 2000

11.     [verzoeker] en anderen stellen dat bij de vaststelling van het plan in strijd met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) ten onrechte geen passende beoordeling is opgesteld.

11.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

11.2.  Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

11.3.  De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.51) kunnen de individuele belangen van burgers bij behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

11.4.  De kortste afstand van de woningen van [verzoeker] en anderen aan de [locatie 2] en de [locatie 3] en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Kempenland-West" bedraagt ongeveer 1,5 km. Gelet op deze afstand bestaat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen verwevenheid van het individuele belang van [verzoeker] en anderen bij behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Gelet op het vorenstaande zal naar de verwachting van de voorzieningenrechter bij deze beroepsgrond over Natura 2000 in de hoofdzaak worden geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en proceskosten

12.     De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K van Baaren, griffier.

w.g. Steendijk
voorzieningenrechter

w.g. Van Baaren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022

914