Uitspraak 202107819/1/R1


Volledige tekst

202107819/1/R1.
Datum uitspraak: 16 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: het algemeen bestuur),

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 3 november 2021 in zaak nr. 20/799 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het algemeen bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 heeft het algemeen bestuur het besluit "Wijziging peilbesluit Langbroekerwetering voor landgoed Kolland (2019)" vastgesteld.

Bij uitspraak van 3 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het peilbesluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het algemeen bestuur hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het algemeen bestuur heeft een zienswijze ingediend.

Bij besluit van 6 juli 2022 heeft het algemeen bestuur het besluit "Wijziging peilbesluit Langbroekerwetering (2008) voor landgoed Kolland (2022)" vastgesteld (hierna: herstelbesluit).

[appellant sub 2] heeft een zienswijze naar voren gebracht.

Het algemeen bestuur heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2022, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door ir. E.J. van der Werf, C. Wijnen, L. Nederlof, mr. C.J. Vos en A.J. Koerhuis, vergezeld door ir. J.W. Bronkhorst en W.A.J. Klutman, bijgestaan door mr. drs. H. Doornhof, advocaat in Amsterdam, en [appellant sub 2], vergezeld door P.J.T. van Bakel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant sub 2] pacht diverse kavels van Landgoed Kolland N.V. waarop hij woont, een melkveebedrijf voert en mais verbouwt. De kavels maken deel uit van landgoed Kolland in het gebied Kolland en Overlangbroek dat is aangewezen als Natura 2000-gebied en daarmee onder het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming valt. Ter uitvoering van de instandhoudingsmaatregelen voor het Natura 2000-gebied zijn met de provincie Utrecht afspraken gemaakt over de bestrijding van verdroging van de natuurkavels. Die afspraken houden in dat er maatregelen worden genomen die zorgen voor een hydrologische scheiding tussen de natuurkavels en de agrarische kavels. Hiertoe is in 2016 het projectplan "Aanleg waterstaatswerken landgoed Kolland" (hierna: het projectplan) vastgesteld.

2.       Voorheen gold voor het gebied het peilbesluit "Langbroekerwetering 2008". In dit peilbesluit is voor de kavels van [appellant sub 2] een waterpeil van 3,83 m boven NAP vastgesteld. Ter uitvoering van het projectplan heeft het algemeen bestuur dit peilbesluit in 2017 herzien. Voor peilgebied LBW025b, waar de kavels van [appellant sub 2] deel van uitmaakten, heeft het algemeen bestuur een winterpeil van 4,50 m boven NAP en een zomerpeil van 4,70 m boven NAP vastgesteld. [appellant sub 2] heeft tegen die herziening beroep ingesteld, omdat hij het niet eens was met de hogere waterpeilen. Hij vreesde voor vernatting van zijn kavels. Bij uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:411, heeft de rechtbank zijn beroep gegrond verklaard en de herziening van het peilbesluit vernietigd.

3.       Op 18 december 2019 heeft het algemeen bestuur het peilbesluit uit 2008 opnieuw herzien met het besluit "Wijziging peilbesluit Langbroekerwetering voor landgoed Kolland (2019)" (hierna: peilbesluit). Voor peilgebied LBW_A_070, waar de kavels van [appellant sub 2] deel van uitmaken, heeft het algemeen bestuur een winterpeil van 4,35 m boven NAP en een zomerpeil van 4,55 m boven NAP vastgesteld. [appellant sub 2] vreest ook bij deze waterpeilen voor vernatting van zijn kavels en heeft beroep ingesteld tegen het peilbesluit.

4.       Bij uitspraak van 3 november 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het algemeen bestuur de feitelijke gevolgen van het peilbesluit voor de gierkelders en kavels van [appellant sub 2] onvoldoende in kaart heeft gebracht. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard en het peilbesluit vernietigd.

Herstelbesluit

5.       Bij besluit van 6 juli 2022 heeft het algemeen bestuur voor peilgebied LBW_A_070, waar de kavels van [appellant sub 2] deel van uitmaken, opnieuw een winterpeil en een zomerpeil vastgesteld. Met dit besluit heeft het algemeen bestuur beoogd gevolg te geven aan de aangevallen uitspraak door nader onderzoek te verrichten naar mogelijke opstuwing in een watergang en mogelijke opdrijving van de gierkelders van [appellant sub 2]. Dit heeft geresulteerd in de volgende rapporten:

- een memo "Analyse watersysteem Kolland" van 17 januari 2022 van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

- een notitie "Nader onderzoek effect grondwaterstand tpv gierkelder [appellant sub 2] ihkv wijziging peilbesluit Langbroekerwetering voor landgoed Kolland (2019)" van 2 mei 2022 van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Deze rapporten zijn vervolgens ter verificatie voorgelegd aan Sweco respectievelijk Arcadis. Hun bevindingen ten aanzien van deze onderzoeken zijn neergelegd in:

- een notitie "Expertoordeel Watersysteemanalyse Kolland" van Sweco van 25 maart 2022.

- een memo "Expert Opinion op "Nader onderzoek effecten grondwaterstand t.p.v. gierkelder [appellant sub 2] i.h.k.v. wijziging peilbesluit Langbroekerwetering voor landgoed Kolland" (reg 1866390 v5)" van Arcadis van 15 juni 2022.    Met deze aldus geverifieerde nadere onderzoeken is beoogd de geconstateerde gebreken in de aangevallen uitspraak te herstellen. De resultaten van deze nadere onderzoeken hebben volgens het algemeen bestuur geleid tot de conclusie dat de peilen zoals opgenomen in het besluit van 18 december 2019 geen aanpassing behoeven.

Dit besluit wordt gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Voor [appellant sub 2] is hiermee van rechtswege een beroep tegen dit besluit ontstaan.

Toetsingskader

6.       Artikel 5.2 van de Waterwet luidt:

"1. Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.

2. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.

[…]"

Artikel 4.4 van de "Waterverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009" luidt:

"Het algemeen bestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage 4 bij deze verordening behorende kaart."

Artikel 1.1 bepaalt:

"In deze verordening wordt verstaan onder:

algemeen bestuur: algemeen bestuur van het waterschap;"

Bij het vaststellen van een peilbesluit als bedoeld in deze bepalingen komt het bevoegd gezag beoordelingsruimte toe (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7469). De vaststelling van het peilbesluit moet gericht zijn op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2253).

Hoger beroep

7.       Het algemeen bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat nader onderzoek had moeten worden verricht naar de feitelijke gevolgen van de vastgestelde waterpeilen voor de gierkelders van [appellant sub 2]. In dat verband wordt verwezen naar het rapport "Anti-verdrogingsmaatregelen Kolland" van 26 november 2014, opgesteld door Arcadis (hierna: rapport van Arcadis van 2014), waarin onderzoek is gedaan naar het effect van het waterpeil op de grondwaterstanden in het gebied. Uit dit rapport blijkt volgens het algemeen bestuur dat zich geen effecten zullen voordoen die reiken tot de gierkelders. Verder wijst het algemeen bestuur erop dat er niet zonder meer een koppeling mag worden gemaakt tussen het oppervlaktewaterpeil en de grondwaterstand. Voor de vraag naar eventuele opdrijving is in beginsel uitsluitend dat laatste relevant, waar het peilbesluit geen verandering in brengt. Daarnaast wijst het algemeen bestuur erop dat het waterpeil in het verleden veel hoger is geweest dan het vastgestelde zomerpeil van 4,55 m boven NAP en dat de gierkelders toen ook niet waren aangetast. Tot slot wijst het algemeen bestuur op de reactie over de gierkelders in het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: STAB) die aan de rechtbank advies heeft uitgebracht. Volgens het algemeen bestuur is het in complexe hydrologische kwesties slechts zelden mogelijk om absolute zekerheid te verkrijgen over de exacte gevolgen van ingrepen. Het enkele feit dat gevolgen niet categoriaal uitgesloten kunnen worden, betekent nog niet dat onvoldoende onderzoek is verricht.

7.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het algemeen bestuur in het specifieke betoog van [appellant sub 2], onderbouwd met een bouwkundige constructieberekening en het rapport van hydroloog Van Bakel, aanleiding had moeten zien nader onderzoek te doen naar de feitelijke gevolgen van de vastgestelde waterpeilen voor de gierkelders. De verwijzing van het algemeen bestuur naar het rapport van Arcadis van 2014 maakt dit niet anders, aangezien niet is gebleken dat bij dat onderzoek ook de opbolling van grondwater is beoordeeld. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het gegeven dat niet het waterpeil maar de kwel in het gebied zorgt voor een opbolling van het grondwater, op zichzelf nog niet betekent dat het waterpeil helemaal niet van belang kan zijn. Uit het rapport van Arcadis van 2014 komt immers naar voren dat een hoger waterpeil voor een hogere grondwaterstand (zonder of met opbolling) kan zorgen. De rechtbank heeft betekenis mogen toekennen aan de observatie van de kant van de STAB dat mogelijke opbolling van het grondwater onder invloed van kwel in het gebied niet is uit te sluiten. Verder heeft de rechtbank daarbij terecht betrokken dat het gegeven dat hogere waterpeilen in het verleden niet tot opdrijving van de gierkelders van [appellant sub 2] hebben geleid, evenmin uitsluit dat de nieuwe waterpeilen feitelijke gevolgen kunnen hebben voor de gierkelders. Het gebied was in het verleden, vóór de uitvoering van het projectplan, hydrologisch gezien namelijk anders ingericht dan nu.

Het betoog slaagt niet.

8.       Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank terecht tot een vernietiging van het besluit van 18 december 2019 gekomen. Alleen al daarom behoeft de beroepsgrond van het algemeen bestuur over het in verdronken toestand raken van de stuw geen bespreking meer.

Incidenteel hoger beroep

9.       [appellant sub 2] kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank over de overgang van een zomer- naar winterpeil en andersom. Hiertoe voert hij aan dat uit het peilbesluit niet blijkt wanneer de overgang van het zomer- naar het winterpeil en andersom plaatsvindt. Hij geeft aan dat het algemeen bestuur heeft aangegeven dat het instellen van een zomer- en winterpeil afhankelijk is van weersomstandigheden en de grondwaterstanden, maar dat niet inzichtelijk is gemaakt om welke weersomstandigheden en welke hoogte van de grondwaterstand het hier gaat. Objectieve criteria hiervoor ontbreken, zodat de invoering willekeurig kan zijn. Dit biedt volgens hem onvoldoende rechtsbescherming. Bovendien zijn er geen representatieve meetpunten die voor de percelen als referentiepunt kunnen dienen. Verder voert [appellant sub 2] aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op wat hij heeft aangevoerd over de noodzaak van het instellen van een zomerpeil.

9.1.    De Afdeling overweegt dat het betoog van [appellant sub 2] over de overgang van het zomer- naar het winterpeil zo goed als een herhaling is van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellant sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.

Het betoog slaagt niet.

9.2.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] over de noodzaak van het instellen van een zomerpeil, overweegt de Afdeling dat hij terecht betoogt dat de rechtbank niet is ingegaan op wat hij daarover heeft aangevoerd. Dit leidt echter, gelet op het navolgende, niet tot het door hem beoogde doel.

Volgens het deskundigenbericht van de STAB is het hogere zomerpeil van 4,55 m boven NAP een tegemoetkoming aan de hoger gelegen delen in het peilgebied, in de zin dat deze in de zomerperiode meer water kunnen vasthouden en minder beregening nodig is. In het licht van de toenemende droogte (neerslagtekort) in de zomerperiode en een afnemende kwelaanvoer uit de Heuvelrug kan het instellen van een zomerpeil zinvol zijn om tegemoet te komen aan de verschillende waterbehoeften binnen het peilgebied. Dit wordt onderstreept door het feit dat in de zomerperiode in het peilgebied beregend wordt, zo staat in het deskundigenbericht. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat deze conclusie in het deskundigenbericht onjuist is.

Het betoog slaagt niet.

10.     [appellant sub 2] kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank over het flexibele peil van 5 cm. Hij voert aan dat de marge van 5 cm zoals opgenomen in de toelichting op het peilbesluit en die aangehouden kan worden niet is opgenomen in het peilbesluit en geen rechtsbescherming bestaat tegen gebruik daarvan. Verder voert hij aan dat niet inzichtelijk is gemaakt wanneer en op welke objectieve gronden van deze marge gebruik wordt gemaakt.

10.1.  De Afdeling overweegt dat dit betoog van [appellant sub 2] zo goed als een herhaling is van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellant sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de marge van 5 cm waar [appellant sub 2] met verwijzing naar de toelichting bij het peilbesluit naar verwijst de beheermarge betreft. Deze marge van 5 cm is al opgenomen in het peilbesluit Langbroekerwetering 2008. Met het voorliggende peilbesluit worden alleen de artikelen 1, 3 en 9 gewijzigd ten opzichte van het peilbesluit Langbroekerwetering 2008, zodat het voorliggende peilbesluit geen verandering brengt in de al door het algemeen bestuur gehanteerde marge.

Het betoog slaagt niet.

11.     [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de peilschaal nu goed is ingesteld en deze beroepsgrond niet heeft behandeld. Hij stelt dat hij in onzekerheid verkeert over de juiste instelling van de peilschalen en hij vindt dat een onafhankelijke derde deze peilschalen moet controleren.

11.1.  De rechtbank heeft onder 5 van de aangevallen uitspraak overwogen: "Op de zitting hebben eisers hun beroepsgronden ten aanzien van de begrenzing van peilgebied LBWA070, de waterstandmetingen van 22 mei 2014 en 4 juni 2016, en de van 19 juli 2019 tot 24 februari 2020 verkeerd opgehangen peilschaal, ingetrokken. De rechtbank zal in haar uitspraak dan ook niet verder ingaan op deze punten." Dit volgt eveneens uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank. Gelet op het vorenstaande mist het betoog feitelijke grondslag.

Het betoog slaagt niet.

12.     [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn wens om een "second opinion" te laten uitvoeren door een extern bureau op kosten van het algemeen bestuur.

12.1.  De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat nader onderzoek had moeten worden verricht naar de feitelijke gevolgen van de vastgestelde waterpeilen voor de gierkelders en kavels van [appellant sub 2]. Er bestond voor de rechtbank geen aanleiding om zich uit te laten over de wens van [appellant sub 2] om het algemeen bestuur er op voorhand toe te verplichten een second opinion door een extern bureau te laten verrichten.

Het betoog slaagt niet.

Tussenconclusie over de hoger beroepen

13.     Het hoger beroep van het algemeen bestuur en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Afdeling zal hierna overgaan tot bespreking van de beroepsgronden die [appellant sub 2] tegen het herstelbesluit heeft ingediend.

Herstelbesluit

14.     Bij besluit van 6 juli 2022 heeft het algemeen bestuur opnieuw voor het peilgebied LBW_A_070, waar de kavels van [appellant sub 2] deel van uitmaken, een winterpeil van 4,35 m boven NAP en een zomerpeil van 4,55 m boven NAP vastgesteld. Deze peilen zijn niet gewijzigd ten opzichte van het peilbesluit van 18 december 2019. Aan het herstelbesluit liggen de memo van 17 januari 2022 en de notitie van 2 mei 2022 van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ten grondslag. Deze memo en notitie zijn voor een second opinion voorgelegd aan respectievelijk Sweco en Arcadis. Hun bevindingen ten aanzien van deze onderzoeken zijn neergelegd in de notitie van 25 maart 2022 van Sweco en de memo van 15 juni 2022 van Arcadis.

15.     [appellant sub 2] betoogt dat hij in zijn belangen is geschaad. Hiertoe voert hij aan dat hem informatie is onthouden aangezien aan zijn verzoek om toezending van stukken die ten grondslag lagen aan het herstelbesluit geen gehoor werd gegeven.

15.1.  Het herstelbesluit en de stukken die daaraan ten grondslag liggen zijn aan [appellant sub 2] gestuurd. De Afdeling heeft [appellant sub 2] in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze stukken. Van deze mogelijkheid heeft hij ook gebruik gemaakt. Daarnaast is [appellant sub 2] op de zitting in de gelegenheid gesteld om aanvullend te reageren op deze stukken. Ook van deze mogelijkheid heeft hij gebruik gemaakt. Gelet op het vorenstaande is [appellant sub 2] niet in zijn belangen geschaad en is geen sprake van strijd met een goede procesorde.

Het betoog slaagt niet.

16.     [appellant sub 2] betoogt onder verwijzing naar de notitie van 4 oktober 2022 van Van Bakel dat de memo van 17 januari 2022 en de notitie van 2 mei 2022 gebrekkig zijn. Volgens hem is de conclusie in de notitie van 2 mei 2022 dat de stijghoogte van het zandpakket niet of niet noemenswaardig wordt beïnvloed door de waterstand van sloten en greppels in peilgebied LBW_A_070 niet juist. [appellant sub 2] wijst erop dat een kwelstroming alleen kan worden verklaard als er water stroomt van het zandpakket naar het freatisch pakket (in de kleilaag) en naar de sloten (die ook in het kleipakket liggen). De mate waarin de stijghoogte in het zandpakket wordt verhoogd, hangt af van de weerstand van de kleilaag tussen het freatisch pakket en het zandpakket. Volgens [appellant sub 2] is de betreffende sloot op zijn gronden aanzienlijk verbreed en verdiept en vangt deze sloot veel kwel af. Hij wijst erop dat de kleilaag onder de slootbodem ongeveer 10 cm dik is en de kans groot is dat op sommige plaatsen de kleilaag ontbreekt, zodat de sloot nauw in contact met de zandondergrond staat. Als het peil in deze sloot structureel met 30 cm wordt verhoogd, wordt ook de stijghoogte in het zandpakket onder de sloot met 30 cm verhoogd. De peilverhoging werkt volgens [appellant sub 2] voor 75% door in de stijghoogte in het zandpakket onder de stal, aangezien de stal op een afstand van 250 m van de sloot en 1.000 m van de Lek ligt. Over de memo van 17 januari 2022 voert [appellant sub 2] - kort samengevat - aan dat de daarin opgenomen rekenresultaten op geen enkele manier gevalideerd zijn door de metingen.

16.1.  Over het betoog van [appellant sub 2] over de notitie van 2 mei 2022, overweegt de Afdeling het volgende. In deze notitie is een nadere analyse verricht naar de grondwaterstand ter plaatse van de gierkelder van [appellant sub 2] aan de hand van openbare data over de bodemopbouw en de (grond)waterstanden in de directe omgeving van de gierkelder. Ook de bodemopbouw van de sloot langs de percelen van [appellant sub 2] is geanalyseerd. Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat rekening is gehouden met de feitelijke inrichting van het watersysteem. In dat verband wordt erop gewezen dat de sloot op de gronden van [appellant sub 2] zodanig is verbreed en verdiept dat een goede waterafvoer kan worden gegarandeerd. Het algemeen bestuur wijst erop dat verandering in een slootpeil weliswaar invloed heeft op de grondwaterstand in de directe omgeving van de sloot op de gronden van [appellant sub 2], maar dat hoe verder de afstand van de sloot, hoe kleiner het effect van het slootpeil is. Dit wordt volgens het algemeen bestuur veroorzaakt door de weerstand van de bodem. Hoe groter deze weerstand, des te moeilijker het water vanuit de sloot de grond in kan dringen. Op een bepaalde afstand van de sloot zal er geen merkbaar effect zijn van een verandering in het slootpeil. Hoe groot die afstand is, verschilt per gebied en is onder andere afhankelijk van het type bodem omdat de bodemsoort invloed heeft op de weerstand. De bodem rond Kolland bestaat volgens het algemeen bestuur uit een bovenlaag (deklaag) van zware klei, gevolgd door een zandlaag. Met verwijzing naar de notitie van 2 mei 2022 stelt het algemeen bestuur dat er ten minste een laag van 40 cm klei aanwezig is tussen de slootbodem en de bovenzijde van het zandpakket. Omdat klei een hoge weerstand heeft en de watergangen niet insnijden in het zandpakket zal het slootpeil een geringe invloed hebben op de grondwaterstand.

De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de notitie van 2 mei 2022 dusdanige gebreken en leemten in kennis bevat dat het algemeen bestuur deze niet aan het herstelbesluit ten grondslag mocht leggen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat deze notitie voor een second opinion is voorgelegd aan Arcadis. De bevindingen van Arcadis over deze notitie zijn neergelegd in de memo van 15 juni 2022. Daarin staat dat het nader onderzoek voldoende in beeld brengt dat een negatief effect op de gierkelders als gevolg van het peilbesluit kan worden uitgesloten. De analyse gaat in op de mogelijke effecten van het peilbesluit, maar geeft ook inzicht in het functioneren van het watersysteem. Hiermee wordt een gedegen onderbouwing gegeven van de redenen waarom effecten op de grondwaterstand als gevolg van het nieuwe peilbesluit niet worden verwacht. Daarnaast gaat de analyse ook in op de specifieke situatie ter plaatse van de gierkelder en wordt inzicht gegeven in de natuurlijke invloed van de Nederrijn, waardoor een mogelijke invloed van het peilbesluit beter in perspectief is te plaatsen, zo staat in de memo van 15 juni 2022 van Arcadis. De Afdeling volgt [appellant sub 2] niet in zijn stelling dat de memo van 15 juni 2022 van Arcadis niet als een onafhankelijk advies te beschouwen is. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd. [appellant sub 2] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het algemeen bestuur niet van de memo van 15 juni 2022 van Arcadis mocht uitgaan. De enkele stelling van [appellant sub 2] dat Arcadis eerder advies heeft uitgebracht in het kader van dit peilbesluit is daarvoor onvoldoende.

Het betoog slaagt niet.

16.2.  Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] over de memo van 17 januari 2022, overweegt de Afdeling dat in het aangevoerde geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze dusdanige gebreken en leemten in kennis bevat dat het algemeen bestuur deze niet aan het herstelbesluit ten grondslag mocht leggen. De Afdeling acht daarbij van belang dat deze memo voor een second opinion is voorgelegd aan Sweco. De bevindingen van Sweco over deze memo zijn neergelegd in de notitie van 25 maart 2022. Daarin staat dat de conclusies een logische gevolgtrekking van de berekeningsresultaten zijn en dat de memo vanuit hydrologisch opzicht voldoende onderbouwing biedt dat de gekozen peilen in het peilbesluit te realiseren zijn met de huidig aanwezige infrastructuur. [appellant sub 2] heeft deze notitie van 25 maart 2022 van Sweco niet inhoudelijk bestreden. De Afdeling ziet in het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat het algemeen bestuur zich niet op deze notitie heeft kunnen baseren.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

17.     Zoals onder 13 is overwogen zijn het hoger beroep van het algemeen bestuur en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Het beroep van [appellant sub 2] dat van rechtswege is ontstaan tegen het herstelbesluit is gelet op wat daarover hiervoor is overwogen, ongegrond.

18.     Het algemeen bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 6 juli 2022 van het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.

w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022

877