Uitspraak 202200019/1/R1


Volledige tekst

202200019/1/R1.
Datum uitspraak: 16 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vrienden van het Diemerpark/Hou Diemerpark Groen (hierna: de vereniging), gevestigd te Amsterdam,

appellante,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "IJburg 2e fase - Strandeiland" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2022, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. de Rijke, ing. M.M.H.M. Tiekstra-Braun en drs. G.A. Oude Ophuis, bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat in Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het vigerende bestemmingsplan IJburg Tweede Fase voldoet volgens de raad niet langer aan gewijzigde inzichten voor de opzet van Strandeiland. Hierdoor is vaststelling van een nieuw bestemmingsplan nodig. In dit plan is gekozen voor het samentrekken van het oorspronkelijke Strandeiland met Middeneiland onder de nieuwe noemer 'Strandeiland'.

Strandeiland maakt deel uit van de wijk IJburg aan de oostzijde van Amsterdam. De kunstmatige eilandengroep ligt aan de zuidwestelijke rand van het IJmeer, die in verbinding staat met het IJmeer-Markermeer. Strandeiland wordt gerealiseerd aangrenzend aan en ten noordoosten van de bestaande eilanden van IJburg, te weten Steigereiland, Rieteiland, Haveneiland (IJburg 1e fase) en Centrumeiland. Aan de noordkant grenst het plangebied aan Buiteneiland dat aan de grens van stadsdeel Zeeburg ligt, nog gerealiseerd moet worden en evenals Strandeiland en Centrumeiland deel uitmaakt van IJburg 2e fase.

2.       Het plan is een plan met een zogeheten verbrede reikwijdte zoals bedoeld in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet en artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

3.       De vereniging heeft onder meer ten doel het groene karakter van het Diemerpark in Amsterdam, gelegen ten zuidwesten van en buiten het plangebied, in stand te houden en waar mogelijk uit te breiden en kan zich niet vinden in het plan. Zij vreest ervoor dat het plan niet voorziet in voldoende sportvelden, zodat het aantal sportvelden in het Diemerpark ten koste van het groen zal worden uitgebreid.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Kennisgeving ontwerpplan

5.       De vereniging betoogt dat de kennisgeving van het ontwerpplan gebrekkig is. Zij wijst erop dat het ontwerpplan eerst is gepubliceerd met een verkeerde IMRO-code, waarna een rectificatie van de publicatie heeft plaatsgevonden met de juiste IMRO-code, waarbij de termijn voor het indienen van een zienswijze niet is gewijzigd. Gelet hierop heeft het ontwerpplan volgens haar tussen 10 december en 16 december 2020 niet digitaal ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat haar zienswijze, met uitzondering van de opmerkingen over de kennisgeving, is gebaseerd op een onjuiste versie van de plantoelichting. Zij kan zich dan ook niet vinden in de reactie in de nota van beantwoording zienswijzen dat zij alle gelegenheid heeft gehad om de stukken volledig en tijdig te raadplegen. De vereniging wijst er verder op dat zij de stukken digitaal wilde raadplegen omdat de regering in die periode erop aandrong zoveel mogelijk fysieke contacten te vermijden in verband met de coronapandemie.

5.1.    Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

5.2.    Het ontwerpplan heeft blijkens de kennisgeving in de Staatscourant van 9 december 2020 met ingang van 10 december 2020 tot en met 22 januari 2021 ter inzage gelegen. Omdat in deze kennisgeving een verkeerde IMRO-code is opgenomen, heeft er een rectificatie van de kennisgeving plaatsgevonden en is het ontwerp met de juiste IMRO-code nogmaals ter inzage gelegd in de Staatscourant van 16 december 2020 waarbij de termijn voor het indienen van een zienswijze niet gewijzigd is. De raad heeft niet bestreden dat de termijn van de tweede terinzagelegging ongeveer vijf weken bedroeg. In zoverre is gehandeld in strijd met artikel 3:16 van de Awb. In de voorliggende situatie acht de Afdeling het echter niet aannemelijk dat de vereniging hierdoor is benadeeld. Daartoe wordt overwogen dat de vereniging een zienswijze tegen het ontwerpplan heeft ingediend. Dat haar zienswijze is gebaseerd op een onjuiste versie van de plantoelichting maakt dit niet anders. Daarbij is van belang dat uit haar zienswijze volgt dat zij op de hoogte was van de gerectificeerde bekendmaking, zodat zij alsnog de juiste stukken heeft kunnen raadplegen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het ontwerpplan ook zonder IMRO-code kon worden geraadpleegd door in te zoomen op de landkaart of door de zoektermen "Strandeiland" of "IJburg 2e fase" te gebruiken. Daarnaast heeft het bestemmingsplan gedurende zes weken in papieren vorm ter inzage gelegen op de in de kennisgeving genoemde twee locaties in Amsterdam. Gelet op het vorenstaande is ook aannemelijk dat anderen door het voorgaande niet zijn benadeeld. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

Sportvelden

6.       De vereniging betoogt dat wordt voorzien in te weinig sportvelden voor (anders georganiseerde) buitensport. Zij voert aan dat niet wordt voldaan aan de Amsterdamse sportnorm, zoals opgenomen in de "Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen" (hierna: Amsterdamse referentienorm), vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam in 2018. Verder plaatst de vereniging haar vraagtekens bij de toepassing van de Amsterdamse referentienorm. Zij stelt dat onduidelijk is hoe een "woonmilieu" zoals opgenomen in de Amsterdamse referentienorm en aan de hand waarvan de sportnorm wordt berekend, wordt bepaald. In dat verband wijst zij erop dat de raad voor Centrumeiland uitgaat van het woonmilieu "gemengde stadsbuurt" terwijl in een ander stuk wordt uitgegaan van het woonmilieu "groenblauw". Verder stelt de vereniging dat ten onrechte niet conform de Amsterdamse referentienorm het tekort aan sportvelden in IJburg 1e fase is meegenomen bij het bepalen van het aantal sportvelden als gevolg waarvan de sportvelden in het Diemerpark uitgebreid zullen worden. Een dergelijke uitbreiding in het Diemerpark is volgens de vereniging om diverse redenen niet mogelijk.

6.1.    De vereniging heeft blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten ten doel het in stand houden en waar mogelijk uitbreiden van het groene karkater van het Diemerpark in Amsterdam (IJburg), het weren van gemotoriseerd verkeer uit het Diemerpark en het in en buiten rechte behartigen van en opkomen voor de belangen van niet-gemotoriseerde weggebruikers in het Diemerpark en de toegangswegen tot het Diemerpark en het beschermen van de flora en fauna in het Diemerpark. De vereniging vreest ervoor dat het onderhavige plan voorziet in onvoldoende sportvelden voor (anders georganiseerde) buitensport, waardoor de bestaande sportvelden in het Diemerpark uitgebreid zullen worden.

6.2.    De Afdeling stelt voorop dat het voorliggende plan niet voorziet in een uitbreiding van de sportvelden in het Diemerpark. Wat de vereniging daarover heeft aangevoerd kan dus niet in deze procedure aan de orde komen. Indien het voornemen bestaat een dergelijke uitbreiding van de sportvelden in het Diemerpark in de toekomst mogelijk te maken, zal hiervoor een aparte planologische procedure moeten worden doorlopen waartegen de vereniging rechtsmiddelen kan aanwenden.

6.3.    Op de verbeelding zijn aan een deel van de gronden binnen het plangebied de bestemmingen "Sport - 1" en "Sport - Voorlopig" toegekend.

Ingevolge artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Sport - 1 (sportvelden)" aangewezen gronden bestemd voor sport.

Ingevolge artikel 19.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Sport - voorlopig" aangewezen gronden tot nader besluit van het college van burgemeester en wethouders bestemd voor sport.

Ingevolge artikel 19.3 van de planregels zal het college van burgemeester en wethouders de voorlopige bestemming geheel of gedeeltelijk verwijderen indien is gebleken dat de permanente sportvoorzieningen zijn gerealiseerd conform de geldende sportnorm (Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen, vastgesteld 2018) van de gemeente Amsterdam.

Ingevolge artikel 30.1 van de planregels bedraagt het maximum aantal woningen binnen het plangebied 8.000.

6.4.    Volgens de Amsterdamse referentienorm is de sportnorm gebaseerd op het huidige Amsterdams gemiddelde van 2,5 m² effectief veldoppervlak per inwoner. Deze is teruggerekend naar een woningnorm die aansluit bij de sportvraag in de verschillende woonmilieus. Gekozen is voor een sportnorm per woning die direct te relateren is aan de feitelijke woningaantallen in stedelijke planvorming. Door de norm te differentiëren naar woonmilieu, wordt ingespeeld zowel op de diversiteit aan milieus als de toenemende diversiteit in de sport. De woonmilieus in de Amsterdamse referentienorm  kennen een verschillende bevolkingsopbouw, welke gebaseerd is op demografische gegevens die door Onderzoek Informatie Statistiek beschikbaar zijn gesteld.

Strandeiland wordt aangemerkt als een groenblauw woonmilieu, wat door de vereniging niet is bestreden. Voor (anders georganiseerde) buitensport in een groenblauw woonmilieu wordt uitgegaan van 9 m² per één woning. Nu het plan maximaal 8.000 woningen mogelijk maakt, is voor dit plan 72.000 m² aan veldoppervlak nodig voor (anders georganiseerde) buitensport. Het plan voorziet in meer dan 72.000 m² gelet op de omvang van de bestemmingsvlakken van de bestemmingen "Sport - 1" en "Sport - Voorlopig" op de verbeelding. Gelet hierop voorziet dit plan in voldoende veldoppervlak voor (anders georganiseerde) buitensport. De verwijzing van de vereniging naar het woonmilieu in Centrumeiland maakt dit niet anders, omdat dit plan betrekking heeft op Strandeiland. Ook de stelling van de vereniging dat ten onrechte niet conform de Amsterdamse referentienorm het tekort aan sportvelden in IJburg 1e fase is meegenomen bij het bepalen van het aantal sportvelden maakt, wat daar verder van zij, niet dat dit plan niet voorziet in voldoende veldoppervlak voor (anders georganiseerde) buitensport. Er bestaat geen direct verband tussen een eventuele uitbreiding van de sportvelden in het Diemerpark en het voorliggende plan. Er behoeft dan ook niet te worden gevreesd dat de sportvelden in het Diemerpark moeten worden uitgebreid door een tekort aan sportvelden in het plangebied.

Het betoog slaagt niet.

Toename woningen en gevolgen daarvan

7.       De vereniging betoogt - kort gezegd - dat IJburg 2e fase in veel meer woningen voorziet dan aanvankelijk de bedoeling was, zodat er behoefte is aan extra sportvelden en daarin ook moet worden voorzien.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat de vereniging de behoefte aan woningbouw in de omvang waarin dit plan voorziet niet bestrijdt. Zoals al hiervoor onder 6.4 is overwogen, wordt met dit plan gelet op het maximum aantal woningen waarin het plan voorziet voldaan aan de sportnorm zoals opgenomen in de Amsterdamse referentienorm.

Het betoog slaagt niet.

Planbegrenzing

8.       De vereniging betoogt dat de begrenzing van het plan niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Zij voert aan dat de gronden op Buiteneiland onderdeel moeten zijn van het plangebied, omdat er een samenhang bestaat tussen de voorziene woningen en sportvelden op Strandeiland en Buiteneiland. In dat verband wijst zij erop dat een deel van de sportvelden dat nodig is voor Strandeiland op Buiteneiland zal worden voorzien.

8.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In wat de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen de gronden in het plangebied en de gronden op Buiteneiland, dat het plan in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de realisatie van Buiteneiland is voorzien na 2030, zodat de ontwikkeling op Buiteneiland niet een in een zodanig vergevorderd stadium verkeert dat deze nu al in dit bestemmingsplan had moeten worden opgenomen. De vereniging heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de plannen voor de ontwikkeling op Buiteneiland al zodanig concreet waren dat de raad die plannen bij dit plan had moeten betrekken. Ook heeft de vereniging niet aannemelijk gemaakt dat de gronden op Buiteneiland noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit plan. De stelling van de vereniging dat een deel van de sportvelden dat nodig is voor Strandeiland op Buiteneiland zal worden voorzien, maakt dit niet anders. Daarbij acht de Afdeling van belang dat, zoals al in 6.4 is overwogen, dit plan in voldoende veldoppervlak voor (anders georganiseerde) buitensport voorziet, ongeacht of een deel van de sportvelden in de toekomst mogelijk op Buiteneiland mogelijk wordt gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

Overig

9.       In wat de vereniging voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Conclusie

10.     Het beroep is ongegrond.

11.     Gelet op wat onder 5.2 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om de raad te gelasten het griffierecht te vergoeden dat de vereniging heeft betaald voor de behandeling van haar beroep. Afgezien van het griffierecht, is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan de vereniging Vrienden van het Diemerpark/Hou Diemerpark Groen het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 541,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.

w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022

877