Uitspraak 202107745/1/A3


Volledige tekst

202107745/1/A3.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 18 november 2021 in zaak nr. 20/6688 in het geding tussen:

[appellant]

en

de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken van Den Haag).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft de deken van Den Haag een verzoek van [appellant] om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) documenten openbaar te maken, afgewezen.

Bij besluit van 17 november 2020 heeft de deken van Den Haag het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De deken van Den Haag heeft de documenten die onder het Wob-verzoek vallen overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

[appellant] heeft de toestemming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb verleend en nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2022, waar de waarnemend deken, mr. A. de Groot, bijgestaan door mr. S. van der Toorn, advocaat te Den Haag, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft met een beroep op de Wob de deken van Den Haag verzocht alle correspondentie, besluiten en overige delen van het dossier waarop zijn naam is vermeld, dan wel die op hem betrekking hebben en zijn belangen raken, te verstrekken. Hij heeft dit verzoek geconcretiseerd. Kort gezegd wil hij documenten van alle correspondentie met de orden, andere instellingen, zijn (beoogd) patronen en zijn gemachtigden met betrekking tot hem en zijn stage, correspondentie met (potentiële) klagers, alle besluitvorming en alle overige stukken die zijn belang raken.

2.       De deken van Den Haag heeft dit geweigerd. Het in de Advocatenwet geregelde toezicht op advocaten, het tuchtrechtelijke systeem en de wijze van geheimhouding en openbaarmaking van tuchtrechtelijke maatregelen moet worden aangemerkt als een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter. Openbaarmaking van documenten die daarop betrekking hebben via de Wob is daarmee niet verenigbaar. De gevraagde documenten hebben alle betrekking op het toezicht en de Wob is dus volgens de deken van Den Haag niet van toepassing op deze documenten.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat alle gevraagde documenten betrekking hebben op het toezicht dat de deken van Den Haag dient te houden. De gevraagde documenten vallen daarom onder de bijzondere openbaarmakingsregeling van de Advocatenwet. Dat [appellant] vraagt om zijn eigen documenten, maakt dat niet anders. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is niet van toepassing op procedures over de Wob. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat [appellant] in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad, nu hij in bezit is van alle besluiten die over hem zijn genomen en de beschikking heeft tot alle correspondentie waarin hij zelf is betrokken. De algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten (hierna: de algemene raad) heeft wel documenten openbaar gemaakt op grond van de Wob, maar hij is een ander bestuursorgaan met andere taken. De algemene raad heeft geen toezichthoudende bevoegdheid. Dat de algemene raad dus wel documenten openbaar heeft gemaakt, leidt niet tot het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat alle gevraagde documenten onder de toezichthoudende taak van de deken van Den Haag vallen. De deken van Den Haag, en vervolgens de rechtbank, had per document moeten motiveren waarom dit onder de toezichthoudende taak zou vallen. Bovendien gaat het hier om een voormalig advocaat die openbaarmaking van eigen documenten verzoekt en zelf toestemming geeft om deze documenten te openbaren en toestemming heeft van derden om deze te openbaren. De deken van Den Haag kan en mag dit niet blokkeren. De transparantie en integriteit komt daarmee in het geding. Hij heeft de gevraagde documenten nodig in andere procedures. Zijn verdedigingsbelang, voortvloeiend uit artikel 6 van het EVRM, wordt geschonden nu de deken van Den Haag weigert de documenten openbaar te maken. Ten slotte is het gelijkheidsbeginsel wel geschonden. De algemene raad ontvangt in de praktijk ook wel eens klachten tegen advocaten en stuurt deze dan door naar de lokale orde. Hieruit blijkt dat ook de algemene raad belast is met toezicht over de advocaten en actief meewerkt aan toezicht houden op advocaten door de lokale orden en signalen over advocaten kan opvangen en doorsturen aan lokale orden. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat toezicht slechts wordt gehouden door de lokale orden, aldus [appellant].

4.1.    Niet in geschil is dat de Wob als algemene openbaarmakingsregeling wijkt voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. Ook is niet in geschil dat het in de Advocatenwet geregelde toezicht op advocaten, het tuchtrechtelijke systeem en de wijze van geheimhouding van tuchtrechtelijke maatregelen van dien aard is, dat het dient te worden aangemerkt als een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1408.

4.2.    De Afdeling heeft kennis genomen van de documenten die onder het Wob-verzoek vallen. De documenten gaan over zijn stage en klachten die zijn ingediend. Dat is immers waar [appellant]’s verzoek op ziet. Al deze documenten houden direct verband met de toezichthoudende taak van de deken van Amsterdam. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Wob niet van toepassing is. Dat het hier gaat om een voormalig advocaat die openbaarmaking van eigen documenten verzoekt en zelf toestemming geeft om deze documenten te openbaren en toestemming heeft van derden om deze te openbaren, maakt dit niet anders.

4.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 29 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2018:2832), is artikel 6 van het EVRM niet van toepassing op procedures ingevolge de Wob, aangezien hierin het algemeen belang bij openbaarmaking aan de orde is en niet enig burgerrechtelijk recht of enige burgerrechtelijke verplichting van de verzoeker. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is.

4.4.    Met betrekking tot het betoog over schending van het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een gelijk geval. De algemene raad heeft geen toezichthoudende taak. Deze taak is op grond van artikel 45a van de Advocatenwet neergelegd bij de deken van de lokale orden. Dat de algemene raad wel eens klachten krijgt, maakt nog niet dat hij een toezichthoudende taak heeft. Zoals [appellant] zelf ook stelt, stuurt de algemene raad deze door naar de lokale orden, die ze in behandeling nemen. Bovendien heeft [appellant] bij de algemene raad niet exact hetzelfde verzoek neergelegd als bij de deken van Den Haag. Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden.

Slotsom

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.       De deken van Den Haag hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022

851