Uitspraak 202103231/1/R3


Volledige tekst

202103231/1/R3.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, wonend te Barendrecht,

2.       [appellant sub 2], wonend te Barendrecht,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Barendrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Parq Waal" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

[partij] B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 september 2022, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.H. Hommel, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Ostojić-Hanssen en B. de Vries, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt het mogelijk om de voormalige bedrijfslocatie van GTI Mechanical Rotterdam B.V. te transformeren naar een woongebied aan de Waal. In totaal worden volgens artikel 7.2.1, aanhef en onder b, van de planregels in het plangebied maximaal 17 nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt. De woning aan de [locatie A] is met het plan wegbestemd. De locatie wordt, naast woongebieden met tuin, ingericht als openbaar wandelgebied.

2.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] wonen naast het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij vrezen met name dat de inrichting van de groenstrook naast de watergang als openbaar toegankelijk gebied en de aanleg van een brug tussen het plangebied en het "eiland" achter hun woningen zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Omvang van het geding

4.       Op de zitting heeft [appellant sub 2] bevestigd dat hij zich uitsluitend richt tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] over het kunnen aankopen van het "eiland" betreft een civielrechtelijke kwestie die in deze procedure niet ter beoordeling voorligt.

Over de gestelde planschade heeft [appellant sub 2] op de zitting aangegeven ermee bekend te zijn dat hij hiervoor op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een verzoek om tegemoetkoming in planschade kan indienen, zodat deze grond verder onbesproken kan blijven.

Procedure

5.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan. Zo is er volgens hen ten onrechte geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, terwijl dat bij eerdere bestemmingsplannen wel is gebeurd. Daarnaast geven zij aan dat zij niet actief zijn geïnformeerd over de informatieavond.

Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] is verder onvoldoende gehoor gegeven aan de opdracht van de raad aan de wethouder om overleg te voeren met de omwonenden.

Tot slot is het plan volgens [appellant sub 1] en anderen vastgesteld zonder de aangedragen argumenten en verzoeken tot motie en/of amendement te bespreken.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat de procedure is verlopen volgens de regels die daarover zijn gesteld in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat de mogelijkheden voor inspraak in die eerdere fase onvoldoende waren, zoals [appellant sub 1] en anderen menen, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, gelet hierop, geen grond voor het oordeel dat het plan tot stand is gekomen in strijd met de daarvoor geldende procedureregels.

De betogen slagen niet.

6.       Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] menen dat hun belangen onvoldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het plan, komt dat hierna aan de orde.

Inhoud

De Waalvisie

7.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte de visie "Visie voor de Waal voor de gemeente Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht" van september 2016 (hierna: de Waalvisie) aanhaalt ter motivering van het plan. Volgens hen wordt met het plan de Waalvisie namelijk juist losgelaten. [appellant sub 1] en anderen hebben bij hun beroepschrift een afbeelding overgelegd. Daaruit volgt volgens hen dat de wandelroute in de Waalvisie afwijkt van de wandelroute zoals die is opgenomen in het plan. In het bijzonder is volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] ten onrechte niet gekozen voor een opzet met een eiland, direct aan de oever van de Waal, overeenkomstig het eiland achter hun woningen. Daarnaast wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop dat de zone van 30 m langs de Waal niet wordt uitgevoerd. Verder stellen zij dat de gemeente op andere plekken langs de Waal geen gebruikmaakt van mogelijkheden om een wandelroute te creëren, en de mogelijkheid om een doorlopend wandelpad te creëren zelfs illusoir heeft gemaakt door het toestaan van ontwikkelingen als de jachthaven en het bouwen van een woning langs de oever.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan wordt aangesloten bij de ambities uit de Waalvisie. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het doel is om de wandelrecreatie langs de Waal te bevorderen. Volgens de raad is niet beoogd om met het plan een recreatiegebied te creëren, maar een woongebied met voor de bewoners en passanten een mogelijkheid voor recreatie. Omdat volgens de raad is gebleken dat een wandelpad op een eiland achter de woningen onvoldoende zichtbaar is waardoor het feitelijke gebruik ervan beperkt is, heeft de raad ervoor gekozen om in dit plan het wandelpad niet mogelijk te maken achter de woningen over een eiland, zoals dat bij [appellant sub 1] en anderen vorm heeft gekregen. In plaats daarvan heeft de raad gekozen voor de mogelijkheid van een wandelpad tussen de woningen door, met open ruimten tussen de woningen, waardoor er vanaf het wandelpad bredere zichtlijnen op de Waal ontstaan. Dat het op andere locaties lastiger is om aan de ambities uit de Waalvisie te voldoen, maakt volgens de raad niet dat de visie daarom is of moet worden losgelaten. Daarbij is in het plan en de verbeelding concreet voorzien in de mogelijkheid om op een later moment de wandelroute door te trekken tot de gebieden aangrenzend aan het plangebied.

7.2.    De Afdeling stelt voorop dat uit de Waalvisie niet concreet volgt hoe het wandelpad moet worden vormgegeven. Zo is in de Waalvisie niet opgenomen dat een wandelpad op de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voorgestelde eilanden is beoogd. Uit hoofdstuk 6 van de Waalvisie onder het kopje "Geen blauwdruk" volgt dat met de visie ook niet is beoogd om een blauwdruk vast te stellen die precies voorschrijft hoe het gebied zich moet ontwikkelen. De opgenomen schetsen moeten dan ook niet worden gezien als een uitgewerkt ontwerp. De omstandigheid dat de gekozen opzet in het plan niet overeenkomt met de opzet zoals die volgens appellanten is weergegeven in de Waalvisie, leidt daarom niet tot het oordeel dat de raad het plan vanwege die Waalvisie niet op deze manier heeft kunnen vaststellen.

De Afdeling ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de ambities van de Waalvisie. Daarbij betrekt de Afdeling de toelichting van de raad dat met het plan is gekozen voor open ruimten, waardoor het zicht op en de beleving van de Waal worden bevorderd. Ook betrekt de Afdeling daarbij dat het plan het mogelijk maakt dat het daarin voorziene wandelpad op een later moment wordt doorgetrokken naar naastgelegen gebieden.

De betogen slagen niet.

Woon- en leefklimaat

- [appellant sub 1] en anderen

8.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de impact van het plan op de omgeving groot is, terwijl deze gevolgen van het plan niet zijn onderzocht. In het bijzonder wijzen zij erop dat door de gekozen opzet van het plan het eiland achter hun woningen het enige eiland blijft. Dit zal volgens hen leiden tot nog meer overlast en vandalisme. Het is niet met elkaar te verenigen dat de raad aan de ene kant het creëren van nieuwe eilanden niet wenselijk vindt en aan de andere kant het huidige eiland achter hun woningen wel wil behouden.

8.1.    De raad heeft op de zitting toegelicht dat hij naar aanleiding van het beroepschrift is nagegaan of er meldingen zijn gedaan over de door appellanten gestelde overlast. Volgens de raad zijn er over de afgelopen vier jaar vier klachten bekend. Deze klachten hielden geen verband met de door [appellant sub 1] en anderen gestelde overlast, maar gingen over beschoeiing die weggehaald moest worden. Ook is met een klacht verzocht om een vuilnisbak voor hondenpoep. Voor zover er desondanks sprake is van overlast, heeft de raad zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de verwachting is dat de sociale controle en veiligheid zullen toenemen, doordat er als gevolg van het plan meer wandelaars in het gebied komen, nu dit beter ontsloten wordt.

8.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan vanwege de impact op de omgeving redelijkerwijs niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen. De aanwezigheid van een openbaar wandelpad leidt op zich niet tot onveiligheid, terwijl [appellant sub 1] en anderen de door hen gestelde overlast niet hebben geconcretiseerd. De sociale onveiligheid waarvoor [appellant sub 1] en anderen vrezen, betreft overigens een kwestie van handhaving van de openbare orde die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog slaagt niet.

- [appellant sub 2]

9.       [appellant sub 2] betoogt dat er ten onrechte geen doorslaggevend gewicht is toegekend aan zijn belangen. Daarover voert hij aan dat het plan door de bestemming "Groen" met de mogelijkheid voor een openbaar, publiek toegankelijk gebied, door de bestemming "Water" met de mogelijkheid voor een brug die het plangebied verbindt met het eiland en door de sloop van de woning [locatie A], leidt tot vergroting van het zicht op en de bereikbaarheid van zijn woning en daarmee tot een aantasting van zijn privacy en veiligheid. Zijn woning ligt achter de woningen aan de doorgaande Noldijk, waaronder [locatie A], en volgens hem wordt het risico op inbraak vergroot, doordat het zicht op zijn woning toeneemt door de sloop van die woning. Daarbij draagt het plan volgens hem niet bij aan het creëren van een openbaar wandelgebied. Zo wijst hij erop dat de raad wel stelt een openbaar wandelgebied voor recreanten te beogen, maar tegelijkertijd parkeervoorzieningen niet nodig vindt, omdat het aantal recreanten beperkt zal blijven. Ook heeft de brug zijn doel en nut verloren, aangezien er geen zone vanaf de Waal wordt ingericht als (semi-)openbare oeverzone. Gelet hierop heeft de raad ten onrechte niet gekozen voor de mogelijkheid om de gronden in het plangebied, grenzend aan de watergang, direct tegenover zijn tuin en woning te bestemmen voor woningen met tuinen.

9.1.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs een groter gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [appellant sub 2] dan hij heeft gedaan. Daarvoor is van belang dat de afstand van de perceelsgrens van [appellant sub 2] tot de aan de watergang grenzende groenbestemming met de mogelijkheid voor een wandelpad minimaal 8 m bedraagt. Gelet op die afstand is er geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy als er ter plaatse een wandelpad wordt gerealiseerd. Overigens heeft [partij] ter zitting laten weten bereid te zijn om direct aan de watergang struiken te plaatsen die het zicht op de tuin en woning van [appellant sub 2] ontnemen. Daar komt bij dat de raad en [partij] op de zitting hebben toegelicht dat de eerder beoogde mogelijkheid voor de nieuwbouw van de woning [locatie A] niet meer in het plan is opgenomen, zodat de toegang tot het wandelpad vanaf de doorgaande Noldijk niet langer direct naast de watergang maar verder van de woning van [appellant sub 2] af kan worden aangelegd. Er bestaat verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen vanwege het zicht op de woning van [appellant sub 2] vanaf de doorgaande Noldijk. Het zicht vanaf de dijk op zijn woning neemt weliswaar toe, maar ook in de huidige situatie, terwijl [locatie A] nog aanwezig is, bestaat er vanaf de doorgaande Noldijk direct zicht op de woning en tuin van [appellant sub 2]. Bovendien bedraagt de afstand van de Noldijk tot de perceelsgrens van [appellant sub 2] ruim 26 m en tot de woning ruim 33 m.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen van realisatie

10.     [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat de realisatie van het plan zal leiden tot overlast, onder meer in de vorm van schade aan zijn woning. In dat verband wijst hij erop dat er moet worden geheid en dat de bouw van woningen een langere periode zal beslaan. De Afdeling overweegt dat dit niet gaat over het plan zelf, maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.

Herhalen en inlassen zienwijzen

11.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de nota van zienswijzen, bijlage 11 bij de toelichting op het plan is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben in hun beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijzen onjuist of onvolledig zou zijn. De betogen slagen niet.

Conclusie

12.     De beroepen zijn ongegrond.

13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, mr. J. Gundelach en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Buskermolen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022

896