Uitspraak 202107413/3/R2


Volledige tekst

202107413/3/R2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode, verplaatsing AH" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker], de raad en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 september 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en H. de Winter, deskundige, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. L.C.G. Hoenselaar, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in de bouw van een Albert Heijn (hierna: AH)-supermarkt met daarboven 6 woningen en een parkeerterrein aan de [locatie 1] en aangrenzende percelen in Sint-Oedenrode. Hiervoor zijn de bestemmingen "Centrum - 3" en "Groen" toegekend. Volgens de plantoelichting heeft de beoogde supermarkt een bruto winkeloppervlak van ca. 1.500 m2 en een bruto vloeroppervlak van 1.900 m2. Met het plan is een bestaande AH-supermarkt aan de Markt 18 in Sint-Oedenrode met een omvang van 840 m2 wvo bij recht niet meer toegestaan. Daarmee voorziet het plan in verplaatsing en uitbreiding van de supermarkt.

Spoedeisend belang

3.       De raad stelt dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.

3.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat [partij], de initiatiefnemer van het plan, op 7 juli 2022 een aanvraag heeft ingediend om met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een AH-supermarkt met vier bovenwoningen in het plangebied. De raad heeft te kennen gegeven dat niet zal worden beslist op de aanvraag tot de laatste dag binnen de beslistermijn, in dit geval uiterlijk op 13 oktober 2022. Reeds hierom is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plan kan leien tot onomkeerbare gevolgen. Daarnaast neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het plan in werking is getreden en als niet binnen de gestelde termijn op de aanvraag wordt beslist, op grond van artikel 4.20b, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 3.9, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaat.

Gelet op het voorgaande is er een spoedeisend belang aanwezig bij het verzoek.

Goede procesorde

4.       De raad heeft op de zitting aangevoerd dat de door [verzoeker] op 28 juli 2022 ingediende nadere stukken, waaronder twee rapporten, dusdanig laat zijn ingediend dat het indienen daarvan op zo een korte termijn voor de zitting in strijd moet worden geacht met de goede procesorde. De raad wijst erop dat de rapporten in maart en mei 2022 zijn opgesteld en daarom eerder konden worden ingediend.

4.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de door [verzoeker] op 28 juli 2022 ingediende nadere stukken, waaronder twee rapporten over de aspecten verkeer en parkeren, ongeveer een maand voorafgaand aan de zitting zijn ingediend. Bij de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening kunnen tot één dag voor de zitting nadere stukken worden ingediend. De raad heeft in dit geval ongeveer een maand de gelegenheid gehad om op de nadere stukken te reageren en heeft dit ook gedaan bij brief van 27 september 2022. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door [verzoeker] op 28 juli 2022 ingediende nadere stukken niet dusdanig complex of omvangrijk dat de raad daarop niet voldoende heeft kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Er bestaat dus geen aanleiding om deze nadere stukken niet bij de behandeling van het verzoek te betrekken.

Inhoudelijk

5.       [verzoeker] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit in de omgeving van het plangebied. [verzoeker] heeft in dit verband een eigen onderzoek naar de verkeerssituatie in de omgeving van het plangebied laten uitvoeren door De Winter Project- en Verkeersadvies. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Aanvullende onderbouwing beroepsgronden Bestemmingsplan Verplaatsing AH, Sint-Oedenrode" van 15 mei 2022 (hierna: het rapport van De Winter).

Onder verwijzing naar het rapport van De Winter stelt [verzoeker] dat de bestaande verkeersintensiteit te laag berekend is, doordat de verkeerstellingen verouderd en niet representatief zijn. Ook had bij het berekenen van de verkeersgeneratie als gevolg van het plan rekening moeten worden gehouden met een groeipercentage van 1,5 procent voor de komende 10 jaar, zoals ook in het akoestisch onderzoek bij het plan is gedaan. Verder stelt [verzoeker] dat de capaciteit van de Borchmolendijk is overschat, omdat ten onrechte is uitgegaan van een richtintensiteit behorende bij erftoegangswegen type I. Er had moeten worden uitgegaan van een erftoegangsweg type II.

5.1.    In de plantoelichting staat dat door adviesbureau BRO onderzoek is gedaan naar de verkeerskundige aspecten van het plan. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Verkeerskundige aspecten herontwikkeling Borchmolendijk Sint-Oedenrode" van 19 juni 2020 (hierna: het BRO-rapport). Het BRO-rapport is als bijlage 9 bij de plantoelichting gevoegd.

Wat betreft de verkeersintensiteit op de Borchmolendijk als gevolg van het plan, staat in het BRO-rapport dat de huidige verkeersintensiteit volgens verkeerstellingen uit mei 2018 gemiddeld 5.718 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) bedraagt op werkdagen en 4.578 mvt/etmaal op een weekenddag. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter bestaat vooralsnog geen grond voor het oordeel dat deze verkeerstellingen verouderd of niet representatief zijn en de raad daar niet van heeft mogen uitgaan.

De verkeerstoename als gevolg van het plan bedraagt volgens het BRO-rapport 866 mvt/etmaal, zowel op weekenddagen als werkdagen. Hierbij is uitgegaan van de kencijfers van CROW, publicatie 381 (hierna: de CROW-kencijfers). [verzoeker] heeft deze berekening van de verkeerstoename niet bestreden. Anders dan [verzoeker] stelt, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de raad rekening had moeten houden met een groeipercentage van 1,5 procent. De omstandigheid dat in het akoestisch onderzoek wel rekening is gehouden met een groeiprognose voor de komende 10 jaren betekent niet dat de berekening van de verkeersgeneratie als gevolg van het plan onjuist is.

Voor het bepalen van de verkeerscapaciteit van de Borchmolendijk heeft de raad rekening gehouden met een richtintensiteit van 6.000 tot 6.600 mvt/etmaal. In het BRO-rapport staat dat volgens de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen een richtintensiteit van 6.000 mvt/etmaal acceptabel is voor een erftoegangsweg type 1 binnen een 30-km/u-zone, met een spitsuurpercentage van 10 procent. De berekende verkeersintensiteit als gevolg van het plan ligt met een maximum van 6.584 mvt/etmaal boven de richtintensiteit van 6.000, maar dit is volgens de raad aanvaardbaar vanwege de toegankelijkheid van het plangebied, de doorstromingsmogelijkheid, de inrichting van de in- en uitrit van het parkeerterrein en de locatie waar het laden en lossen plaatsvindt. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding om aan de typering van de Borchmolendijk als erftoegangsweg type 1 te twijfelen. De stelling uit het rapport van De Winter dat uit de door de raad op 27 januari 2022 vastgestelde mobiliteitsvisie van 21 oktober 2021 blijkt dat alle wegen binnen de kern van Sint-Oedenrode zijn gekwalificeerd als erftoegangsweg type II, waarvoor een richtintensiteit geldt van 4.000 mvt/etmaal, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de afbeelding uit de mobiliteitsvisie waar in het rapport van De Winter naar wordt verwezen blijkt dat ook niet. Voorts ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het overschrijden van de richtintensiteit in dit geval tot onevenredige gevolgen leidt.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerstoename.

6.       [verzoeker] betoogt dat het plan vanwege laad- en losactiviteiten leidt tot verkeersonveilige situaties. Onder verwijzing naar het rapport van De Winter stelt [verzoeker] onder meer dat een alternatieve transportroute via het Sluisplein uit een oogpunt van verkeersveiligheid wenselijker is dan de route via de Heuvel, Markt en Borchmolendijk.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat de meest logische bevoorradingsroute voor het vrachtverkeer is via de Hertog Hendrikstraat, Heuvel, Markt, Borchmolendijk en vervolgens op de rotonde naar ofwel links, de noordelijke randweg, of rechts, de zuidelijke randweg. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat maatwerkvoorschriften kunnen worden getroffen ten aanzien van laadtijden, keren en te nemen routes. Verder zal het laden en lossen deels plaatsvinden op een daarvoor ingerichte zone op het trottoir. Daarvoor is de aanduiding "laad- en losplaats" opgenomen. In het BRO-rapport staat dat het verkeer niet wordt belemmerd en voor voetgangers een trottoir met een breedte van 1,5 m overblijft om de laad- en losplaats te kunnen passeren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de voorgenomen bevoorradingsroute op voorhand niet zodanig onveilig dat het plan niet kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat een andere route uit een oogpunt van verkeersveiligheid volgens [verzoeker] wenselijker is, geeft geen aanleiding om het plan te schorsen.

7.       [verzoeker] betoogt dat het beeldkwaliteitsplan ten onrechte niet in het plan is geborgd. Dit is volgens hem in strijd met de rechtszekerheid.

7.1.    Bij het bestreden besluit heeft de raad eveneens het beeldkwaliteitsplan "Albert Heijn Borchmolendijk te Sint-Oedenrode" vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 4 bij de plantoelichting gevoegd. In de plantoelichting staat dat het beeldkwaliteitsplan het kader vormt voor de stedenbouwkundige aspecten van het plan en de inrichting van de openbare ruimte. In het beeldkwaliteitsplan staat dat de stedenbouwkundige aspecten die in het beeldkwaliteitsplan worden beschreven kunnen worden vastgelegd in het bestemmingsplan, zoals de situering van bebouwing (bijvoorbeeld rooilijnen), de hoogte van bebouwing (goot- en bouwhoogte en minimale en maximale kaphelling) en het bebouwingspercentage. De voorzieningenrechter overweegt dat deze stedenbouwkundige aspecten zijn opgenomen in de planregels in combinatie met de verbeelding.

Het beeldkwaliteitsplan zal volgens de plantoelichting voorts dienen als toetsingskader voor de welstandscommissie bij de beoordeling van het bouwplan op redelijke eisen van welstand in het kader van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter overweegt dat de in het beeldkwaliteitsplan opgenomen architectonische aspecten zullen worden betrokken bij de beoordeling of het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in het ontbreken van een verwijzing naar het beeldkwaliteitsplan in de planregels vooralsnog geen aanleiding voor de verwachting dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

8.       In de door [verzoeker] naar voren gebrachte bezwaren wat betreft het omgevingsdialoog, de locatiekeuze, geluid, licht, fijnstof, uitzicht en de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het plan te schorsen.

9.       [verzoeker] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van parkeeroverlast. Onder verwijzing naar het rapport van De Winter stelt hij dat de raad is uitgegaan van onjuiste parkeernormen en de parkeerbehoefte als gevolg van het plan heeft onderschat. Volgens [verzoeker] had de raad moeten uitgaan van het gemeentelijke parkeerbeleid waarin een norm is opgenomen van 5,2 parkeerplaats per 100 m2 bvo. In plaats daarvan is de raad ten onrechte uitgegaan van een parkeernorm van 4,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo.

9.1.    In de plantoelichting staat dat voor het berekenen van de parkeerbehoefte als gevolg van de supermarkt is uitgegaan van een parkeernorm van 4,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Voor de woningen is uitgegaan van 1,9 parkeerplaats per woning. Deze kengetallen zijn gebaseerd op de CROW-kencijfers, publicatie 381. Er is gekeken naar de netto parkeerbehoefte op basis van aanwezigheidspercentages. Op de meest maatgevende momenten - zaterdag- en zondagmiddag - bedraagt de parkeerbehoefte van een supermarkt met een oppervlakte van 1.900 m2 bvo en 6 woningen maximaal 94 parkeerplaatsen. Volgens de plantoelichting is daarvoor in het plangebied voldoende ruimte. De raad heeft toegelicht dat de parkeerbehoefte lager is als rekening wordt gehouden met het verdwijnen van een supermarkt aan de Markt en alleen zou worden uitgegaan van een uitbreiding van de supermarkt.

Op 18 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad de beleidsregel "Nota Parkeernormen Meierijstad 2018" (hierna: het parkeerbeleid) vastgesteld. Daarbij zijn de in de gemeente Meierijstad geldende parkeernormen vastgelegd. [verzoeker] stelt terecht dat in het parkeerbeleid voor supermarkten in een centrum een parkeernorm geldt van 5,2 parkeerplaats per 100 m2 bvo. In de plantoelichting is uiteengezet dat de raad in dit geval is afgeweken van deze parkeernorm, omdat het opnemen van deze norm in het parkeerbeleid op een vergissing berust en in de eerstvolgende herziening van het parkeerbeleid zal worden gecorrigeerd. Vooruitlopend hierop is de raad uitgegaan van de meest recente CROW-kencijfers, neergelegd in CROW-publicatie 381. De raad heeft toegelicht dat deze versie van de CROW-kencijfers is gepubliceerd na de vaststelling van het parkeerbeleid, maar voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad mogelijk terecht heeft afgeweken van het parkeerbeleid. Of dit ook zo is, vergt echter nader onderzoek. Hiervoor leent deze procedure over het verzoek om een voorlopige voorziening zich niet. Gelet op wat [verzoeker] heeft aangevoerd over het bestemmingsplan en het belang van [partij] bij realisering van het plan, is de voorzieningenrechter, ook omdat de overige gronden naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot vernietiging van het plan zullen leiden, van oordeel dat het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de bestemming "Centrum - 3" niet is aangewezen.

10.     [verzoeker] betoogt dat binnen de bestemming "Groen" ten onrechte parkeerplaatsen zijn toegestaan. [verzoeker] stelt dat de zienswijze wat dit onderwerp betreft in de zienswijzennota gegrond is verklaard en tot aanpassing van het bestemmingsplan leidt. Volgens artikel 5.1, aanhef en onderdeel g, van de planregels is echter ondergeschikt parkeren toegestaan. Deze bepaling zou volgens [verzoeker] moeten worden vernietigd.

10.1.  Artikel 5.1 van de planregels luidt: "De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bermen en beplanting;

c. paden en langzaam verkeersroutes;

d. voorzieningen van algemeen nut;

e. kunstwerken;

f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g. ondergeschikt parkeren."

10.2.  In de zienswijzennota staat dat binnen de bestemming "Groen" ten hoogste twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd ten behoeve van de woning aan de [locatie 2] en dat daarom de zinsnede "ondergeschikt parkeren" zal worden gewijzigd naar "maximaal 2 parkeerplaatsen ten behoeve van omliggende bestemmingen". Deze aanpassing is niet verwerkt in de planregels. In het verweerschrift verzoekt de raad de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien en artikel 5.1, onderdeel g, van de planregels te vernietigen. Op de zitting heeft de raad desgevraagd bevestigd dat niet wordt beoogd om parkeren binnen de bestemming "Groen" toe te staan.

10.3.  Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, ziet de voorzieningenrechter voorlopig aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft artikel 5.1, onderdeel g, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Conclusie

11.     Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande onder 10.3, verwacht dat het plan wat betreft artikel 5.1, onderdeel g, van de planregels in de bodemprocedure geen stand zal houden, bestaat aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt in zoverre toegewezen.

12.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Meierijstad van 30 september 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode, verplaatsing AH", voor zover dat betreft artikel 5.1, onderdeel g, van de planregels;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Meierijstad tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.568,78, waarvan een bedrag van € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Meierijstad aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.K. El-Wanni, griffier.

w.g. Jurgens
voorzieningenrechter

w.g. El-Wanni
griffier

911