Uitspraak 202106531/1/A3


Volledige tekst

202106531/1/A3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dordrecht,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 1 oktober 2021 in zaak nrs. 21/4795 en 21/4791 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie] in Dordrecht te sluiten en gesloten te houden voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 2 september 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 13 mei 2022 heeft de burgemeester het besluit van 6 juli 2021 ingetrokken.

[appellant] heeft daar bij brief van 24 mei 2022 op gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 21 september 2022 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Karacelik, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. D.C. Alblas en J.A.F. van Herwijnen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woonde in een sociale huurwoning aan de [locatie] in Dordrecht.

1.1.    Op 20 mei 2021 heeft de politie de woning doorzocht. Een van de verbalisanten heeft zijn bevindingen neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 28 mei 2021. Daarin staat dat [persoon], de zoon van [appellant], op dat moment op een ander adres stond ingeschreven in de basisregistratie personen, maar op het adres van zijn vader verbleef. Verder staat daarin dat in de woonkamer, in de slaapkamer van de zoon, op het balkon en in de berging in totaal 79,2 g cocaïne, 10,3 g MDMA, 2,4 g heroïne, versnijdingsmiddelen, gripzakjes, weegschalen, een pan met poederresten, een lepel met wit poeder en een lijst met namen van mogelijke klanten zijn aangetroffen. De burgemeester heeft naar aanleiding daarvan besloten de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en overeenkomstig het Gedoog- en handhavingsbeleid op grond van artikel 13b Opiumwet voor drie maanden te sluiten.

1.2.    De burgemeester heeft het bezwaar van [appellant], onder verwijzing naar een aanvullende bestuurlijke rapportage van 2 augustus 2021, ongegrond verklaard. In deze aanvullende bestuurlijke rapportage staan foto’s van wat is aangetroffen. Voorts vermeldt de rapportage dat er vijf registraties in de informatiesystemen van de politie staan. Deze registraties zijn onder meer meldingen van buurtbewoners die vermoeden dat de zoon van [appellant] drugs verhandelt. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De woning is feitelijk nog niet gesloten omdat de door [appellant] gevraagde voorlopige voorzieningen zijn toegewezen.

Besluit van 13 mei 2022 en procesbelang

2.       Op 8 april 2022 heeft de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken. [appellant] heeft zich daarbij neergelegd. De burgemeester heeft te kennen gegeven dat hij door het tijdsverloop en de gewijzigde omstandigheden niet langer een noodzaak ziet om de woning te sluiten. Hij heeft het besluit van 6 juli 2021 daarom bij besluit van 13 mei 2022 ingetrokken. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] daarom geen belang meer heeft bij het door hem ingediende hoger beroep. [appellant] heeft desgevraagd laten weten dat hij graag wil dat de Afdeling een oordeel geeft wegens de wens om een proceskostenvergoeding van de burgemeester te ontvangen. Alleen al door zijn verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure heeft [appellant] belang bij deze procedure. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:920, onder 1. De Afdeling zal daarom een inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er geen of slechts beperkte noodzaak bestond voor het sluiten van de woning. Er werden volgens hem geen drugs in of vanuit de woning verhandeld. Daarnaast wordt hij onevenredig in zijn belangen geschaad, terwijl hij niet verantwoordelijk is voor de gedragingen van zijn zoon en hem geen verwijt treft. De drugs en bijbehorende materialen lagen op plekken in de woning waar hij geen zicht op had, zoals in de slaapkamer van zijn zoon, op het aan die slaapkamer grenzende balkon en in een afgesloten doos en kistje. De huurovereenkomst is ontbonden waardoor hij de woning moet verlaten. Verder is hij op een zogenoemde zwarte lijst geplaatst en is het door krapte op de woningmarkt nagenoeg onmogelijk om voor dezelfde huurprijs een woning te vinden.

Beoordeling van het hoger beroep

3.1.    Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak). Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913, heeft de Afdeling - voortbordurend op de uitspraak van 2 februari 2022 - een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Een sluiting van meer dan zes maanden kan onevenredig zijn als er geen aanwijzingen voor drugshandel vanuit de woning zijn. Niettemin kan een sluiting noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging van de woning in een kwetsbare wijk.

3.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het sluiten van de woning noodzakelijk was. Volgens de aanvullende bestuurlijke rapportage ligt de woning in een veiligheidsrisicogebied. Het gaat dus om een kwetsbare wijk. Ook is sprake van een ernstig geval, omdat er meer dan 90 g harddrugs is aangetroffen. Zoals uit de overzichtsuitspraak volgt, maken deze omstandigheden de noodzaak tot sluiting van de woning groter. In de aanvullende bestuurlijke rapportage staat daarnaast dat er in de politiesystemen vijf registraties staan. Dit zijn twee meldingen van buren dat er vanuit de woning in drugs wordt gehandeld en twee verklaringen van klanten die drugs hebben gekocht bij [appellant] of zijn zoon. Daarnaast heeft [appellant] verklaard dat hij zag dat zijn zoon brokjes aan het wegen was en dat hij wist dat zijn zoon geld verdiende met de handel in drugs. De burgemeester mocht deze registraties bij zijn besluitvorming betrekken. Dat in de woning drugs en drugsgerelateerde materialen zijn aangetroffen duidt op zichzelf al op handel in drugs vanuit de woning. De registraties ondersteunen dit. De bewering van [appellant] dat de melders niet hebben gezien dat er drugs werden verkocht doet niet af aan de meldingen dat er personen in de woning kwamen die na een paar minuten alweer weggingen. [appellant] voert aan dat de politie geen nader onderzoek heeft ingesteld, geen verklaringen van andere buurtbewoners heeft afgenomen en [appellant] niet als verdachte in het politieonderzoek heeft betrokken. Dat weerlegt gelet op wat in de woning is aangetroffen en de registraties niet dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld. Voorts heeft [appellant] verklaard dat hij wist dat zijn zoon in drugs handelde. Zijn latere betwisting van die verklaring is ongeloofwaardig.

3.3.    De burgemeester kon dus oordelen dat sluiting van het pand noodzakelijk was. Maar dan moet hij nog wel nagaan of de sluiting ook evenwichtig is. Daarbij zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate waarin de drugshandel aan de bewoner kan worden verweten. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.

3.4.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243, onder 7.9, heeft geoordeeld, kan een bewoner geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte kon zijn van in zijn woning aangetroffen drugs. Die situatie doet zich in deze zaak niet voor. [appellant] is als huurder verantwoordelijk voor wat er in zijn woning gebeurt en behoort daar dus op te letten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1654, onder 2.3. Daar komt bij dat [appellant] in dit geval extra alert had moeten zijn. Hij heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij wist dat zijn zoon drugs gebruikte. Hij heeft ook verklaard dat de wijkagent met hem heeft gesproken over de melding dat er vanuit de woning drugs verhandeld zouden worden. Gelet op deze signalen had [appellant] de activiteiten van zijn zoon in de woning extra nauwlettend in de gaten moeten houden. De enkele stelling dat het overgrote deel van de harddrugs is aangetroffen in de slaapkamer van zijn zoon, de twee gripzakjes in de woonkamer zich in een gesloten kistje bevonden en de drugs en andere drugsgerelateerde materialen die in de berging zijn aangetroffen zich in een gesloten doos bevonden, is gelet op deze signalen onvoldoende om aan te nemen dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de harddrugs.

3.5.    [appellant] stelt dat het door de sluiting voor hem nagenoeg onmogelijk is om een andere huurwoning te vinden. Dit heeft hij niet onderbouwd. [appellant] stelt verder dat de huurovereenkomst tussen hem en de verhuurder is ontbonden en dat hij door zijn verhuurder op een zwarte lijst is geplaatst. Hoewel het voor [appellant] ingrijpend is dat hij door de ontbinding van de huurovereenkomst zijn woning is kwijtgeraakt en dat hij, zoals hij aangeeft, op een zwarte lijst is geplaatst, heeft de burgemeester terecht geoordeeld dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Beoordeling van het besluit van 13 mei 2022

5.       Het besluit van 13 mei 2022 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De burgemeester heeft bij dat besluit het besluit van 6 juli 2021 ingetrokken. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd tegen het besluit van 13 mei 2022. Het van rechtswege ontstane beroep daartegen is daarom ongegrond.

Proceskosten

6.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Dordrecht van 13 mei 2022, kenmerk 2021-0144768, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Herweijer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022

640-960