Uitspraak 202106548/1/V3


Volledige tekst

202106548/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4] en [vreemdeling 5],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021 in zaken nrs. NL21.10021, NL21.10025, NL21.10028, NL21.10032 en NL21.10034 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 24 juni 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. Cain, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 - 9.3, beantwoord. Daaruit vloeit voort dat grief 1 slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 24 juni 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021 in zaken nrs. NL21.10021, NL21.10025, NL21.10028, NL21.10032 en NL21.10034;

III.      verklaart de beroepen gegrond;

IV.     vernietigt de besluiten van 24 juni 2021, V-[…],

V-[…], V-[…], V-[…] en

V-[…];

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.415,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.

w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Klinkhamer

griffier

906