Uitspraak 202204060/1/A3 en 202204060/2/A3


Volledige tekst

202204060/1/A3 en 202204060/2/A3.


Datum uitspraak: 26 september 2022

AFDELING


BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Krommenie, gemeente Zaanstad,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 24 mei 2022 in zaak nr. 21/3322 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

Openbare zitting gehouden op 26 september 2022 om 15:30 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter

Griffier: mr. H. Herweijer

Verschenen:

[appellant], bijgestaan door mr. S. Rahimzadeh, advocaat te Amsterdam, vergezeld van A. Abdi, tolk;

het college, vertegenwoordigd door mr. A. Slotboom en mr. P. Koenhen;

====================================

Bij besluit van 11 februari 2021 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 25 juni 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Gronden:

•        Het college heeft de afwijzing van de aanvraag van [appellant] gebaseerd op een algemene weigeringsgrond. Deze houdt in dat de aanvrager voorafgaand aan de aanvraag twee jaar in de basisregistratie personen moet staan ingeschreven.

•        Nu [appellant] hier niet aan voldoet, is het de vraag of het college mocht afzien van toepassing van de hardheidsclausule.

•        Dit is het geval, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.

•        Daarbij is van belang dat de minderjarige dochter volgens de geldende rechterlijke zorgregeling alleen woensdagmiddag bij verzoeker verblijft en voor het overige bij haar moeder, zodat voor haar met toepassing van deze regeling geen dakloosheid dreigt.

•        Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is niet gebleken dat het onverantwoord is dat de minderjarige dochter bij haar moeder verblijft conform de geldende rechterlijke zorgregeling.

•        Verder beschikt de meerderjarige zoon over een studentenstudio, dus is hij voor huisvesting niet afhankelijk van zijn vader.

•        Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is niet gebleken dat de meerderjarige dochter voor huisvesting zodanig afhankelijk is van haar vader, dat [appellant] om die reden een urgentieverklaring zou moeten worden verleend, nog daargelaten dat zij niet is ingeschreven in de gemeente Zaanstad.

•        Uit hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd blijkt niet dat hij in een zodanig schrijnende situatie verkeert, dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.

w.g. Borman
voorzieningenrechter

w.g. Herweijer
griffier