Uitspraak 202106622/1/V1


Volledige tekst

202106622/1/V1.
Datum uitspraak: 27 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[referent] en [de vreemdeling],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2021 in zaak nr. 20/9058 in het geding tussen:

referent en de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 11 november 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door referent en de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door referent en de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.

Tegen deze uitspraak hebben referent en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    De rechtbank heeft in overeenstemming met het toetsingskader uit de uitspraken van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1903, onder 5.1, en 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636, onder 3.1, getoetst of de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn vergewisplicht bij verklaringen van onderzoek van Bureau Documenten. Zij heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris, ook gelet op zijn nadere toelichting, terecht is uitgegaan van de conclusies van Bureau Documenten dat de door de vreemdeling overgelegde bewonerspas en islamitische huwelijksakte vals zijn. Weliswaar sluit het door de vreemdeling aangehaalde Algemeen Ambtsbericht Eritrea uit 2017 niet uit dat bewonerspassen en huwelijksakten verschillende verschijningsvormen kunnen hebben, maar dat betekent niet dat die documenten met een afwijkende vorm niet vals kunnen zijn. De vreemdeling heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de constateringen van Bureau Documenten dat de inktstempels op de bewonerspas en de islamitische huwelijksakte, die dus met inkt behoren te worden geplaatst, zijn nagebootst met een printtechniek.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Verbeek

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2022

574-958