Uitspraak 202203650/2/R1 en 202203650/1/R1


Volledige tekst

202203650/2/R1 en 202203650/1/R1.
Datum uitspraak: 20 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 in zaak nr. 21/6079 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan het ingenieursbureau van de gemeente Amsterdam voor het realiseren van een voetgangersbrug over het water van de Oostenburgervaart ter hoogte van de Cruquiusstraat nabij de locatie Conradstraat 151 te Amsterdam.

Bij besluit van 1 december 2021 heeft het college het bezwaar van [verzoeker] ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 mei 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Verder heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 september 2022, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Wal, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       Het bedrijventerrein op het eiland Oostenburg wordt getransformeerd tot een woon-werkomgeving. In het kader van die transformatie is het nodig om het eiland beter te ontsluiten. Gelet hierop bestaat het voornemen om een voetgangersbrug te realiseren tussen Oostenburg en de Czaar Peterbuurt. Om dit voornemen te mogen uitvoeren, heeft het Ingenieursbureau, een afdeling binnen het college, op 8 september 2020 de daarvoor vereiste omgevingsvergunning aangevraagd. Bij besluit van 14 december 2020 is een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een voetgangersbrug over het water van de Oostenburgervaart ter hoogte van de Cruquiusstraat nabij de locatie Conradstraat 151 te Amsterdam. Bij besluit van 1 december 2021 heeft het college het besluit van 14 december 2020 gehandhaafd.

3.       [verzoeker] heeft een zogenoemd varend woonschip genaamd [naam]. Hij heeft een ligplaatsvergunning voor [naam] aan de [locatie]. De voetgangersbrug is voorzien vlak bij dit adres. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank.

4.       [verzoeker] heeft ter zitting aangegeven dat zijn hoger beroep is gericht tegen het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan "Stadswerf Oostenburg" dat de raad heeft vastgesteld op 14 juli 2015 en waaraan de verleende omgevingsvergunning is getoetst, als ook tegen alle besluiten die in dit verband zijn genomen in de periode tussen dat vastgestelde bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning. [verzoeker] voert aan dat aan het bestemmingsplan "Stadswerf Oostenburg" ten onrechte geen nautisch advies ten grondslag is gelegd en dat het nadien verkregen nautisch advies niet deugdelijk is. Verder wijst hij op informatie over de omgevingsvergunning.

4.1.    Wat betreft het bezwaar dat niet had mogen worden uitgegaan van het bestemmingsplan "Stadswerf Oostburg" stelt de voorzieningenrechter vast dat [verzoeker] daarmee beoogt dat het bestemmingsplan in het kader van de beoordeling van de omgevingsvergunning wordt getoetst. Zo’n beoordeling wordt exceptieve toetsing genoemd.

4.2.    Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling over de exceptieve toets, onder meer haar uitspraak van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:520, volgt dat de mogelijkheid om in een procedure die is gericht tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning, de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, beperkt is. Die toetsing strekt niet zover dat die regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Als in een procedure over een omgevingsvergunning wordt aangevoerd dat een bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, dan wordt die bestemmingsregeling alleen onverbindend geacht of buiten toepassing gelaten, als die bestemmingsregeling evident in strijd is met een hogere regeling. Voor evidentie is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich leent voor toetsing bij wijze van exceptie.

De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker] heeft aangevoerd over het nautisch advies en de informatie over de omgevingsvergunning geen aanleiding voor het oordeel dat het plan evident in strijd met een hogere regeling tot stand is gekomen. Voor zover [verzoeker] wijst op andere besluiten, zoals de vaststelling van het bestemmingsplan "Uitwerkingsplan Oostenburgervaart Stadswerf Oostenburg", vallen die buiten de omvang van dit geding.

Het betoog slaagt niet.

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
voorzieningenrechter

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2022

877