Uitspraak 202200270/1/R3


Volledige tekst

202200270/1/R3.
Datum uitspraak: 21 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1] en anderen, wonend te Den Haag,

2.       Duinweg 35 B.V., gevestigd te Amsterdam,

3.       het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2021 in zaak nr. 21/2347 en 21/5507 in het geding tussen:

[appellant sub 1] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2021 heeft het college aan Duinweg 35 B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 22 appartementen met parkeergarage op het perceel Duinweg 35 in Den Haag.

Bij uitspraak van 3 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 4 februari 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Duinweg 35 B.V. heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Duinweg 35 B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en anderen hebben een zienswijze op de incidenteel hogere beroepen naar voren gebracht.

Bij besluit van 13 april 2022 heeft het college het besluit van 4 februari 2021 aangepast wat betreft het aspect parkeren.

Tegen dat besluit hebben [appellant sub 1] en anderen beroepsgronden aangevoerd.

[appellant sub 1], het college en Duinweg 35 B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2022, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 1] en bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, zijn verschenen. Verder is op de zitting Duinweg 35 B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. J.C. Hoogendoorn, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

De Afdeling heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst.

Het college heeft nadere stukken van het college en van Jarpa Investments B.V. ingediend.

Bij besluit van 28 juli 2022 heeft het college het besluit van 13 april 2022 aangepast wat betreft het aspect parkeren.

Met toestemming van partijen, waaronder Jarpa Investments B.V., is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 23 maart 2020 heeft Duinweg 35 B.V. een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van 22 appartementen en een parkeergarage op het perceel Duinweg 35 in Den Haag. Op het perceel stond een verzorgingstehuis. Het college heeft bij besluit van 4 februari 2021 de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening.

[appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet met de omgevingsvergunning verenigen. Zij wonen in appartementen in het complex "Parkrust" naast het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft. Zij huren hun woningen van Wooninvest. Wooninvest is eigenaar van het pand Parkrust en het perceel waarop dit pand staat. [appellant sub 1] en anderen zijn het vooral niet eens met de locatie van de in- en uitrit van de parkeergarage. Die is volgens hen gepland over het wandelpad in de tuin van het pand Parkrust naar de openbare weg.

2.       Op 13 april 2022 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank op het beroep van Jarpa Investments B.V. tegen het besluit van 4 februari 2021 dit besluit gewijzigd, wat betreft het aspect parkeren. Daarbij is onder meer voorzien in 3 parkeerplaatsen op maaiveld bij de in- en uitrit van de parkeergarage. [appellant sub 1] en anderen zijn het daar niet mee eens.

Op 28 juli 2022 heeft het college het besluit van 13 april 2022 gewijzigd. Daarbij zijn de 3 parkeerplaatsen op maaiveld komen te vervallen.

3.       Hierna zal eerst worden ingegaan op procedurele punten. Daarna zal het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen en vervolgens de incidenteel hogere beroepen van het college en Duinweg 35 B.V. worden besproken. Ten slotte wordt toegekomen aan de besluiten van 13 april 2022 en 28 juli 2022.

Procedureel

4.       [appellant sub 1] heeft hoger beroep namens zichzelf en een aantal bewoners van het complex "Parkrust" ingesteld. Het college betoogt dat hij geen machtigingen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij deze bewoners vertegenwoordigt. Dit betoog mist feitelijke grondslag, omdat deze machtigingen wel zijn overgelegd.

[appellant sub 1] en anderen hebben het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [partij], op de zitting ingetrokken.

[appellant sub 1] en anderen hebben op de zitting desgevraagd bevestigd dat het hoger beroep niet is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarin het beroep tegen het besluit van 14 juli 2021, dat gaat over de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen, ongegrond is verklaard. Dat betekent dat in deze uitspraak niet op de kap van bomen zal worden ingegaan.

Beoordelingskader

5.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Het hoger beroep

6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank geen uitspraak heeft mogen doen omdat het dossier niet volledig is. [appellant sub 1] en anderen wijzen er op dat een brief van een wethouder van 30 september 2016 ten onrechte niet in het dossier is opgenomen, omdat in het document "Duinrust Planuitwerkingskader" (hierna: PUK) naar deze brief wordt verwezen. Zij stellen dat in deze brief wellicht belangrijke informatie staat.

6.1.    De Afdeling begrijpt het betoog zo dat de bedoelde brief een op de zaak betrekking hebbend stuk is als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb. In dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt.

In het PUK zijn randvoorwaarden opgenomen en kaders gesteld op grond waarvan herontwikkeling van de locatie Duinweg 35 mogelijk is. In de inleiding van het PUK staat dat in een wethoudersbrief van 30 september 2016 is toegezegd dat de gemeente bij een concreet bouwplan bereid is zich in te spannen om de bestemming te wijzigen.

De enkele omstandigheid dat deze brief in het PUK wordt genoemd, betekent niet dat deze brief een stuk is dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van het ontwerp van het besluit. Ook anderszins bestaan daarvoor geen aanwijzingen.

Het betoog slaagt niet.

7.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter aan het verlenen van de vergunning in de weg staat. Zij wijzen erop dat Wooninvest de woningen met tuin verhuurt aan de bewoners van de appartementen in het pand Parkrust. Zij stellen dat de rechtbank ten onrechte niet in aanmerking heeft genomen dat de verhuurder een ander belang heeft dan de huurders.

7.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523).

7.2.    De rechtbank heeft overwogen dat het pand Parkrust, inclusief tuin en het door [appellant sub 1] en anderen bedoelde wandelpad, eigendom is van Wooninvest en dat onbestreden is dat Wooninvest en Duinweg 35 B.V. een erfdienstbaarheid zijn overeengekomen over het gebruik van het terrein van Wooninvest. Niet is gebleken dat [appellant sub 1] en anderen op grond van hun huurovereenkomst met Wooninvest het exclusieve gebruik van de tuin en het pad is toegezegd, zo staat in de aangevallen uitspraak. [appellant sub 1] en anderen hebben in hoger beroep geen gronden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat dit niet juist is. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering aan het verlenen van de vergunning in de weg staat. Dat [appellant sub 1] en anderen vinden dat Wooninvest niet handelt in het belang van de huurders van het complex Parkrust, maakt dat niet anders. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het aan [appellant sub 1] en anderen is om Wooninvest daarop aan te spreken.

Het betoog slaagt niet.

8.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een alternatief voor de in- en uitrit dat in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning. Zij stellen dat met het gebruik van de bestaande hellingbaan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Zij wijzen erop dat de hellingbaan altijd in gebruik is geweest.

8.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college moet beslissen over een bouwplan zoals dat is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardige resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787, onder 7.2).

8.2.    Het college heeft in overweging genomen dat de bestaande hellingbaan aan de voorzijde van het oude pand niet praktisch was om de parkeergarage in te rijden en verder dat deze niet past bij de ambitie van de gemeente van vergroening van voortuinen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college hiermee toereikend heeft gemotiveerd waarom met dit alternatief voor de in- en uitrit van de parkeergarage geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt.

Het betoog slaagt niet.

9.       [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de maatregelen die worden voorgesteld om de veiligheid van de gebruikers van de tuin en het wandelpad te waarborgen niet leiden tot een veiliger situatie. Zij wijzen erop dat auto’s rakelings langs de wandelaars op het wandelpad zullen rijden en dat deze wandelaars bejaard en veelal slecht ter been zijn. Verder voeren zij aan dat er 7 dagen in de week gedurende 24 uur per dag auto’s in en uit de parkeergarage zullen rijden.

[appellant sub 1] en anderen betogen daarnaast dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de voor het bouwplan uitgevoerde onderzoeken niet kunnen afdoen aan de overlast die zij zullen ondervinden van giftige uitlaatgassen, motorgeluid en lampen van auto’s. Het bouwplan tast volgens hen hun gezondheid en privacy aan.

9.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het college het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd, en heeft dit besluit daarom vernietigd, omdat het college niet kenbaar het aspect van de verkeersveiligheid wat betreft de in- en uitrit bij zijn afweging heeft betrokken. Omdat het college alsnog heeft toegelicht dat de in- en uitrit van de parkeergarage niet zal leiden tot (verkeers)gevaarlijke situaties op het wandelpad of op de openbare weg, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Daarbij is van belang geacht dat, zoals Duinweg 35 B.V. heeft toegelicht, er stapvoets wordt gereden, dat zowel bij de openbare weg als bij de parkeergarage een verkeerslicht wordt geplaatst en dat een zogeheten "speedgate" en een slingerweg worden aangelegd.

De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college daarmee toereikend heeft gemotiveerd dat zich geen gevaarlijke verkeerssituatie zal voordoen. Daarbij betrekt de Afdeling dat, zoals op de zitting is besproken, het gaat om een relatief beperkt aantal verkeersbewegingen per dag, omdat de omgevingsvergunning is verleend voor maximaal 22 appartementen.

9.2.    Zoals de rechtbank heeft overwogen is in de ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden met de effecten van het bouwplan op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en anderen en is onderzoek verricht naar verschillende aspecten. Daaruit volgt dat wordt voldaan aan de grenswaarden wat betreft luchtkwaliteit, dat van geur,- licht- en windhinder geen sprake zal zijn en dat geen nader akoestisch onderzoek is vereist. De conclusie van de ruimtelijke onderbouwing is dat van negatieve gevolgen voor de omgeving niet is gebleken. [appellant sub 1] en anderen hebben hun stelling dat zich desondanks wel onaanvaardbare hinder of gevolgen voor de gezondheid zullen voordoen niet onderbouwd. Daarbij tekent de Afdeling aan dat door Duinweg 35 B.V. is toegezegd dat begroeiing zal worden aangebracht onder meer om het inschijnen van koplampen tegen te gaan.      Zoals de rechtbank heeft overwogen zal weliswaar meer gebruik worden gemaakt van het pad naast het complex Parkrust dan in de oude situatie, maar is niet aannemelijk dat zich daardoor onaanvaardbare gevolgen voor de privacy van [appellant sub 1] en anderen zullen voordoen. Daarbij is van betekenis dat in de oude situatie sprake was van een pand met meer dan 80 zorgappartementen en dat een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent is aan het wonen in een stedelijke omgeving.

De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college daarom meer gewicht mocht toekennen aan het belang dat is gemoeid met het realiseren van het bouwplan dan aan het belang van [appellant sub 1] en anderen bij het behoud van de bestaande situatie.

9.3.    Het college heeft gelet op het voorgaande de gevolgen van het bouwplan niet onevenredig hoeven achten in verhouding tot het met de vergunningverlening gediende doel.

Het betoog slaagt niet.

10.     Het hoger beroep is ongegrond.

Incidenteel hoger beroep

11.     Op de zitting heeft het college het incidenteel hoger beroep ingetrokken.

12.     Duinweg 35 B.V. heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen slaagt, zoals op de zitting door Duinweg 35 B.V. is bevestigd. Deze voorwaarde is niet vervuld, omdat het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen, gelet op wat hiervoor is overwogen, ongegrond zal worden verklaard. Het incidenteel hoger beroep is daarom vervallen. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke bespreking daarvan.

De besluiten van 13 april 2022 en 28 juli 2022

13.     [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met het besluit van 13 april 2022, voor zover daarbij is voorzien in 3 parkeerplaatsen op het maaiveld nabij de in- en uitrit van de parkeergarage. Het besluit van 13 april 2022 wordt gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

13.1.  In overeenstemming met wat op de zitting is besproken, heeft het college bij besluit van 28 juli 2022 het besluit van 13 april 2022 gewijzigd, in die zin dat de 3 parkeerplaatsen zijn komen te vervallen. [appellant sub 1] en anderen, Duinweg 35 B.V. en Jarpa Investments B.V. hebben aangegeven dat zij daarmee kunnen instemmen.

Gelet op het voorgaande is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het besluit van 28 juli 2022 ontstaan waarop nog moet worden beslist.

Omdat met het besluit van 28 juli 2022 de 3 parkeerplaatsen op maaiveld zijn komen te vervallen en de beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 13 april 2022 op deze parkeerplaatsen betrekking hebben, bestaat geen belang meer bij de beoordeling van deze beroepsgronden. Dat betekent dat het beroep tegen het besluit van 13 april 2022 niet-ontvankelijk is.

Conclusie

14.     De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 13 april 2022 is niet-ontvankelijk.

15.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;

II.       verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 13 april 2022 niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Duursma
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022

378