Uitspraak 202003326/4/R2


Volledige tekst

202003326/4/R2.
Datum uitspraak: 21 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

appellant,

en

de raad van de gemeente Someren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 heeft de raad van de gemeente Someren (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 2" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college),  beroep ingesteld.

De beroepen tegen het besluit zijn geregistreerd onder zaaknummer 202003326/1/R2. De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van het college van de overige beroepen afgesplitst en voortgezet onder zaaknummer 202003326/4/R2.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[bedrijf] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 24 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegplan XII, gemeente Someren 2021" (hierna: het veegplan) vastgesteld.

Het college heeft daarop een schriftelijke reactie gegeven.

De raad en [bedrijf] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 11 juli 2022 behandeld, waar het college, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom, en de raad, vertegenwoordigd door K.G.W Staals en R. Aaftink, zijn verschenen. Verder is daar [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, vergezeld door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan maakt diverse ontwikkelingen in het buitengebied van Someren mogelijk. Tegen dit bestemmingsplan zijn verschillende beroepen ingesteld, waaronder een beroep van het college.

Naar aanleiding van een verzoek van [bedrijf] heeft de Afdeling aanleiding gezien om het beroep van het college van de andere beroepen af te splitsen en apart te behandelen. De uitspraak in deze procedure, met zaaknummer 202003326/4/R2, ziet dan ook alleen op het door het college ingestelde beroep.

2.       Het bestemmingsplan maakt, voor zover nu van belang, mogelijk dat op het perceel Groeneweg ongenummerd, tussen 7 en 11 in Someren, twee ruimte-voor-ruimte woningen worden gerealiseerd. Daarvoor zijn daar twee woonbestemmingen toegekend. Deze zijn gelegen binnen de gebiedsaanduiding "overige zone - bebouwingsconcentratie".

Verder is bij het bestemmingsplan op het perceel [locatie] in Someren het bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" waar bebouwing is toegelaten, voor het daar aanwezige agrarische bedrijf vergroot. Ook bevat het bestemmingsplan een verplichting om landschappelijke inpassing te realiseren en in stand te houden.

Het college kan zich met de ontwikkelingen op beide percelen niet verenigen, omdat deze volgens hem in strijd zijn met de regels in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de IOV). Het heeft daarom beroep ingesteld tegen het vaststellingsbesluit voor zover het ziet op de genoemde percelen.

3.       De relevante wettelijke bepalingen zijn vermeld op de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

- Het beroep over het perceel Groeneweg ongenummerd, tussen 7 en 11 te Someren

Gronden van beroep

5.       Het college betoogt dat op de regel in de IOV dat in het landelijk gebied alleen bestaande burgerwoningen of bedrijfswoningen zijn toegestaan, weliswaar een uitzondering bestaat in de vorm van de Ruimte-voor-ruimte-regeling, maar dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden daarvoor. Volgens het college bestaat strijd met artikel 3.80, eerste lid, aanhef en onder b van de IOV, omdat de ruimte-voor-ruimte-kavels niet liggen op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie. Er is volgens het college geen sprake van een bebouwingsconcentratie, omdat het gebied geen kernrandzone is. Het plangebied waar de twee woonbestemmingen zijn gelegd, ligt volgens het college in open agrarisch gebied, met de aanduiding "specifieke vorm van waarde - visueel waardevol; openheid".

Volgens het college vormt de Groeneweg verder een logische afbakening tussen het bestaande stedelijk gebied van de kern van Someren-Heide en het oostelijk daarvan gelegen open agrarisch gebied. Verdere verdichting van het agrarisch landschap aan de oostzijde van de Groeneweg acht het college stedenbouwkundig ongewenst. Van een planologisch aanvaardbare locatie is volgens het college geen sprake. Er is volgens hem niet voldaan aan artikel 3.80, eerste lid, onder b, van de IOV.

5.1.    Het college heeft op de zitting toegelicht dat het beroep er uitsluitend tegen is gericht dat het bestemmingsplan, naar hij stelt in strijd met artikel 3.80, eerste lid, aanhef en onder b van de IOV, de twee Ruimte-voor-ruimtewoningen op de beoogde locatie toestaat. Het beroep is niet gericht tegen de gebiedsaanduiding "overige zone - bebouwingsconcentratie" in het bestemmingsplan en de wijze waarop deze aanduiding betekenis heeft gekregen in het plan.

Het standpunt van de raad

5.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling wel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie als bedoeld in de IOV is voorzien. De beoogde locatie ligt volgens de raad in een kernrandzone. Daarbij wijst de raad erop dat de locatie al sinds de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" met goedkeuring van de provincie de aanduiding "Kernrandgebied I" heeft. Verder verwijst de raad naar de ruimtelijke onderbouwing, die als bijlage 5 bij de plantoelichting behoort. Daarin is vermeld dat de planlocatie in de kernrandzone van de kern Someren-Heide ligt. Het ligt in het gebied ten oosten van de Groeneweg. Ontwikkeling van dit gebied is volgens de raad logisch, omdat zich daar al een woonbestemming, een tennisbaan met 150 m² aan bebouwing, een schietbaan met 324 m² aan bebouwing en een champignonbedrijf met 13.000 m² aan bebouwing en aan de voorzijde een bedrijfswoning bevinden. De ontwikkeling heeft volgens de raad verder versterking van de landschapsstructuur tot gevolg en is passend binnen de Structuurvisie Someren 2028.

Het oordeel van de Afdeling

5.3.    Volgens de relevante begripsbepaling in de IOV is een kernrandzone ‘een overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies’. De Afdeling is, anders dan het college, van oordeel dat de raad de beoogde locatie voor de Ruimte-voor ruimte-woningen heeft kunnen aanmerken als een kernrandzone. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

Direct ten westen van de Groeneweg ligt de kern Someren-Heide. Deze kern, inclusief de Groeneweg zelf, behoort volgens de IOV tot het stedelijk gebied. De Ruimte-voor-ruimte-woningen zijn recht tegenover deze kern voorzien, aan de oostzijde van de Groeneweg. Daar begint het landelijk gebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dit gebied als een overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied kunnen aanmerken.

In het gebied direct ten oosten van de Groeneweg en parallel aan de kern Someren-Heide bevinden zich over een afstand van circa 660 m al een rij van acht woonkavels, een tennisbaan met bebouwing, een schietbaan met bebouwing, een champignonbedrijf met bebouwing en met een bedrijfswoning en een woonkavel. De twee Ruimte-voor-ruimtewoningen zijn tussen het champignonbedrijf en de zuidelijke woonkavel gesitueerd. De raad heeft onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kunnen concluderen dat in het gebied direct ten oosten van de Groeneweg sprake is van relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging aan functies.

5.4.    Over het betoog van het college dat er geen sprake is van een planologisch aanvaardbare locatie als bedoeld in artikel 3.80, eerste lid, onder b, van de IOV vanwege aantasting van de openheid in het gebied, overweegt de Afdeling het volgende. Volgens de raad is ook landschappelijk gezien sprake van een planologisch aanvaardbare locatie. De ruimtelijke onderbouwing vermeldt daarover dat tussen het champignonbedrijf en de woning Groeneweg 11 een open ruimte met een lengte van ongeveer 380 m aanwezig is en dat binnen die ruimte de twee woningen met een kavelbreedte van in totaal ongeveer 65 m zijn voorzien. Een lengte van ongeveer 315 m blijft dus volgens de ruimtelijke onderbouwing als open ruimte beleefbaar. De ligging van de kavels is verder zo gekozen dat de openheid van het gebied ook tussen de kavels beleefbaar blijft.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad redelijkerwijs het standpunt kunnen innemen dat er ook landschappelijk gezien sprake is van een planologisch aanvaardbare locatie. Met de openheid van het gebied is volgens de ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden door de situering van de kavels, in combinatie met de landschappelijke inpassing. De voor- en achterzijde van de Ruimte-voor-ruimte-kavels worden volgens de landschappelijke inpassing voorzien van laagblijvende hagen om het zicht op de achterliggende gronden te behouden. Verder zijn de twee woonbestemmingen niet ‘midden in’ de open ruimte gelegd, maar dichterbij de agrarische bebouwing van de champignonkwekerij en tamelijk veraf van de woning Groeneweg 11. De openheid in het gebied wordt ook op die wijze voldoende gerespecteerd. Dit leidt er naar het oordeel van de Afdeling ook toe dat, anders dan het college stelt, het mogelijk maken van de woningen niet in overwegende mate afdoet aan de volgens het college bestaande functie van de Groeneweg als afbakening tussen het stedelijk gebied van de kern Someren-Heide en het landelijke gebied.

5.5.    Uit het voorgaande volgt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan, voor zover het voorziet in de woonbestemmingen voor de twee Ruimte-voor-ruimte-woningen aan de Groeneweg ongenummerd tussen 7 en 11 in Someren, niet in strijd is met artikel 3.80, eerste lid, aanhef en onder b, van de IOV.

Het betoog slaagt niet.

- Het beroep over het perceel [locatie] in Someren

Het besluit van 24 februari 2022

6.       De raad heeft, zoals is vermeld, bij het besluit van 24 februari 2022 het veegplan vastgesteld. Daarin is, voor zover nu van belang, op het perceel [locatie] te Someren een bestemmingsvlak waar bebouwing is toegelaten voor het daar aanwezige agrarisch bedrijf opgenomen. Het veegplan heeft volgens het besluit van 24 februari 2022 als doel om een eerder gebrek in het besluit van 5 maart 2020 wat dat bestemmingsvlak betreft, te herstellen. Dit gebrek hield in dat een te klein bestemmingsvlak was toegekend, waardoor de bestaande schuur niet volledig binnen het bestemmingsvlak viel.

Het besluit van 24 februari 2022 is door artikel 6:19 van de Awb ook onderwerp van het geding. Voor zover in dit besluit niet tegemoet is gekomen aan het beroep van het college, wordt dat beroep geacht ook te zijn gericht tegen het besluit van 24 februari 2022.

Het college heeft bij brief van 29 juni 2022 een schriftelijke reactie op het besluit van 24 februari 2022 ingediend. De raad heeft daarop gereageerd bij brief van 5 juli 2022.

Gronden van beroep

7.       Het college betoogt dat het besluit van 24 februari 2022 net als het besluit van 5 maart 2020 in strijd is met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de IOV. Dit is volgens het college zo, omdat de bestaande schuur nog altijd gedeeltelijk buiten het bestemmingsvlak ligt.

Het college betoogt verder dat de aanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3" gedeeltelijk over de bestaande stal heen loopt.

Het besluit van 24 februari 2022 is volgens het college op deze punten rechtsonzeker en niet uitvoerbaar. Vergelijkbare gebreken waren volgens het college ook al aanwezig in het besluit van 5 maart 2020.

Het standpunt van de raad

7.1.    De raad heeft gesteld dat het betoog van het college juist is. In het veegplan heeft de aanpassing van het bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" niet op de juiste wijze plaatsgevonden. De bestaande schuur ligt voor een deel buiten het toegekende bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Daarnaast loopt de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3" grotendeels over de bestaande schuur.

Vergelijkbare gebreken kleefden volgens de raad abusievelijk ook al aan het besluit van 5 maart 2020. In het bestemmingsplan viel de bestaande schuur ook voor een deel buiten het toegekende bestemmingsvlak. Ook liep de in het plan toegekende functieaanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 221" grotendeels over de bestaande schuur.

Het oordeel van de Afdeling

7.2.    Omdat de raad zich op een ander standpunt stelt dan bij de vaststelling van het veegplan en van het bestemmingsplan, zijn het besluit van 24 februari 2022 en het besluit van 5 maart 2020 niet zorgvuldig voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Het betoog slaagt.

Conclusie

8.       Gelet op wat hiervoor onder 7.2 is overwogen, is het beroep van het college gegrond.

Het besluit van 24 februari 2022, voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie] te Someren, moet wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd. Ook het besluit van 5 maart 2020, voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie] te Someren, moet wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd.

Opdracht

9.       Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant gegrond;

II.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Someren van

5 maart 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 2", voor zover het betreft het perceel aan de [locatie] te Someren;

III.     vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Someren van

24 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan

"Veegplan XII, gemeente Someren 2021", voor zover het betreft het perceel aan de [locatie] te Someren;

IV.      draagt de raad van de gemeente Someren op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III worden verwerkt in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

V.       gelast dat de raad van de gemeente Someren aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bolleboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022

641

BIJLAGE

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:19, eerste lid, luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Artikel 3.68, eerste lid, luidt:

"Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:

a. alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan;

b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten."

Artikel 3.80, eerste lid, luidt:

"Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;

b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar."

Artikel 1.1 ‘Begripsbepalingen’ luidt, voor zover van belang:

- "Bebouwingsconcentratie:

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster."

- "Kernrandzone: overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies;

- "Bebouwingslint: min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten Stedelijk gebied."

- "Bebouwingscluster: vlakvormige verzameling van bebouwing, gelegen buiten Stedelijk gebied.

Artikel 3.6, eerste lid, luidt:

"Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:

1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;

2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;

b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.