Uitspraak 202202057/3/R3


Volledige tekst

202202057/3/R3.
Datum uitspraak: 2 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk,

en

de raad van de gemeente Noordwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2022 heeft raad van de gemeente Noordwijk het bestemmingsplan "[locatie]-Noordwijkerhout" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2022, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Leiden, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in de bouw van een woning aan de [locatie] in Noordwijkerhout, achter de woning van [verzoeker]. Op het perceel staat nu bebouwing voor een aannemersbedrijf. Deze bebouwing zal worden gesloopt.

3.       [verzoeker] betoogt dat de raad het besluit om het plan vast te stellen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid heeft genomen. Hij voert in dit verband aan dat met het plan een zogeheten Greenportwoning mogelijk wordt gemaakt, waarvoor een bouwtitel is afgegeven door de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (hierna: GOM). Hij stelt dat de raad, omdat deze bouwtitel is afgegeven, niet zelf heeft beoordeeld of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij wijst in dit verband op een rapport van de Rekenkamercommissie van de gemeente Teylingen, waaruit volgens hem zou volgen dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen enkel afgaan op adviezen van de GOM. [verzoeker] betoogt dat de raad daarom de belangen van [verzoeker] niet heeft betrokken bij zijn besluit het plan vast te stellen. Hij stelt dat door de woning, waar het plan in voorziet, zijn uitzicht wordt belemmerd en zijn privacy wordt aangetast. Ten slotte betoogt [verzoeker] dat het plan omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt, omdat de woning te dicht bij een achterliggend elektrotechnisch bedrijf en naast bollenvelden wordt gebouwd.

4.       De raad heeft ter zitting toegelicht dat de raad zich niet verplicht voelt om een plan, waarin wordt voorzien in een Greenportwoning, vast te stellen, als door de GOM daarvoor een bouwtitel is afgegeven. De raad beoordeelt los daarvan of een plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en betrekt daarbij de belangen van omwonenden.

De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat dat in dit geval anders is geweest. [verzoeker] heeft daarvoor ook geen concrete aanwijzingen gegeven. Dat volgens [verzoeker] de Rekenkamercommissie van de gemeente Teylingen kritiek heeft geuit op de wijze waarop de betrokken gemeenteraden met door de GOM uitgebrachte adviezen zouden omgaan, betekent naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat in dit geval de besluitvorming van de raad omtrent de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen.

5.       Het voorheen geldende plan "Buitengebied 2015" kende aan het plangebied de bestemming "Bedrijf" toe, met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf". Op grond van artikel 7.2, onder c, van de planregels en de verbeelding stond het plan een maximale bouwhoogte toe van 10 m en een maximale goothoogte van 4 m. Verder was het bouwvlak bijna net zo groot als het bestemmingsvlak. Daarvan mocht op grond van artikel 7.2, onder c, en de verbeelding 483 m2 worden bebouwd.

Het nu voorliggende plan kent aan het plangebied de bestemming "Wonen" en de bestemming "Tuin" toe. De bouwhoogte van de woning mag, op grond van artikel 5.2, onder c, van de planregels en de verbeelding, maximaal 8 m zijn en de goothoogte mag maximaal 4 m zijn. Verder moet de woning zelf op grond van artikel 5.2, onder b, sub 1, binnen het bouwvlak van de woonbestemming worden gebouwd en mag deze op grond van het bepaalde onder c een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Het bouwvlak, dat op de verbeelding is aangeven, bestrijkt niet het volledige bestemmingsvlak.

6.       Het voorgaande betekent dat de bebouwing die het nu voorliggende plan "[locatie]-Noordwijkerhout" mogelijk maakt, beperkter van omvang is dan de bebouwing die op grond van het voorheen geldende plan "Buitengebied 2015" ter plaatse mocht worden gebouwd. Daarnaast ligt het bouwvlak, waar de woning mag worden gebouwd, verder van de woning van [verzoeker] af, dan het bouwvlak in het plan "Buitengebied 2015" waar bedrijfsbebouwing mocht worden opgericht.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de gevolgen van het plan voor het uitzicht en de privacy van [verzoeker] reeds daarom niet onaanvaardbaar zijn.

7.       De belangen van [verzoeker] gaan over het beschermen van zijn eigen woon- en leefklimaat. Met zijn beroepsgrond over de gevolgen van het plan voor omliggende bedrijven beroept [verzoeker] zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op normen die niet strekken ter bescherming van zijn eigen belangen, maar op normen die strekken ter bescherming van de belangen van deze omliggende bedrijven. Deze beroepsgrond zal daarom naar verwachting van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit waarbij het plan is vastgesteld. Het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg.

8.       Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022

378