Uitspraak 202202407/1/R1


Volledige tekst

202202407/1/R1.
Datum uitspraak: 30 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Den Haag,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 heeft het college het Definitief plaatsingsplan aanvullende locaties ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) Belgisch Park II (buurt 71), Scheveningen, Den Haag vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 mei 2022, waar [verzoeker] en anderen, in persoon van [verzoeker] en [verzoeker A], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Buijs en W. van der Eijk, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] woont aan de [locatie 1]. Zijn medeverzoekers zijn woonachtig aan de [locatie 2] en de [locatie 3]. [verzoeker] en anderen richten zich tegen locatie 71-51A ter hoogte van Enkhuizensestraat 13. Naar aanleiding van het ontwerp plaatsingsplan heeft [verzoeker] een zienswijze ingediend. Ten opzichte van dat ontwerp is de locatie niet gewijzigd in het bestreden besluit. De aangewezen locatie 71-51A is bedoeld voor twee ORAC’s en bevindt zich aan de overzijde van de weg ter hoogte van de woningen aan de Enkhuizensestraat 13 en [locatie 1] in Den Haag.

3.       Vaststaat dat [verzoeker] en anderen niet binnen de beroepstermijn beroep hebben ingesteld. Daarom zal de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het verzoek moet worden afgewezen vanwege een te verwachten niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in de hoofdzaak.

4.       Het besluit heeft met ingang van 21 juli 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Uit de artikelen 6:7 en 6:8, vierde lid, van de Awb volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift liep van 21 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021. Het beroepschrift is bij de Afdeling binnengekomen op 21 april 2022 en dus ruim na afloop van de beroepstermijn. Tegelijk met het indienen van het beroep is verzocht om een voorlopige voorziening.

5.       In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

6.       [verzoeker] en anderen betogen dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Hiervoor voeren zij het volgende aan.

7.       In de eerste plaats voeren [verzoeker] en anderen aan dat zij destijds geen beroep hebben ingesteld omdat zij zijn afgegaan op de omschrijving van de locatie in de publicatie van en toelichting bij het plaatsingsbesluit. Daar is de locatie omschreven als "in de Enkhuizensestraat tegenover huisnummer 13". Pas bij het treffen van voorbereidingen voor de feitelijke uitvoering kwamen [verzoeker] en anderen erachter dat de locatie op de bij het besluit behorende kaart deels tegenover huisnummer 13 en deels tegenover [locatie 1] ligt.

In de tweede plaats voeren [verzoeker] en anderen aan dat de bocht naar de Hoornse Hop zal worden aangepast, terwijl dat niet op de kaart bij het besluit staat. Door de stoep te verbreden wordt de rijbaan versmald. [verzoeker] en anderen vrezen dat dit leidt tot een verminderde verkeersveiligheid. Daarbij komt volgens hen dat de locatie in een doodlopende straat ligt, zodat de vrachtwagen altijd een stuk achteruit moet rijden om de ORACs te legen. Daar komt bij dat  deze straat gedurende het strandseizoen al overvol is.

In de derde plaats voeren [verzoeker] en anderen aan dat de ingooiopeningen in de lengterichting van de straat komen terwijl daar eerder niet over gesproken is. Door de afwijkende kleur van de ingooiopening leidt dat volgens hen tot een grotere impact op het straatbeeld.

8.       Voor zover [verzoeker] en anderen zich beroepen op verschoonbaarheid, omdat er verschil zou zitten tussen een bewonersbrief van 22 juli 2021 en de bij het plaatsingsbesluit behorende plattegrond over de exacte plaatsing van de ORAC in de Enkhuizensestraat, oordeelt de voorzieningenrechter dat daar in ieder geval steeds gesproken wordt over Enkhuizensestraat 13. De voorzieningenrechter vermag niet in te zien dat [verzoeker] en anderen daardoor op een verkeerd spoor over de locatiekeuze zouden zijn gezet. De locatie bevindt zich immers deels tegenover nr. 13 en deels tegenover [locatie 1].

9.       Ter zitting heeft het college toegelicht dat de aanleg van een stoep in de bocht geen onderdeel uitmaakt van het plaatsingsbesluit. Het aanleggen daarvan is een kwestie van uitvoering. Het gegeven dat deze bochtaanpassing niet in het plaatsingsbesluit was opgenomen, kan dan ook geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding opleveren. Overigens heeft het college toegelicht dat deze bochtaanpassing niet tot een versmalling van de straat zal leiden, waardoor de door verzoekers gevreesde verminderde verkeersveiligheid zich niet zal voordoen. Voor zover verzoekers vrezen voor een gevaarlijk situatie bij het laden en lossen, met name als er ook door veel strandbezoekers wordt geparkeerd, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat die situatie zich niet zal voordoen, omdat de vrachtwagen de ORAC’s kan legen op het moment dat deze in de draai staat vanuit de Hoornse Hop. De door verzoekers gewenste optie om de locatie naar het noorden op te schuiven zou juist tot een gevaarlijker situatie leiden, omdat dan bij het legen achteruit moet worden gereden.

10.     Zoals ter zitting besproken maakt de inwerprichting evenmin deel uit van het plaatsingsbesluit en is dit eveneens een kwestie van uitvoering. Daarin kan evenmin aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Overigens heeft het college onweersproken toegelicht dat de inworpopening juist feitelijk anders zal worden uitgevoerd dan aanvankelijk gedacht naar aanleiding van wensen van omwonenden.

11.     De voorzieningenrechter heeft [verzoeker] en anderen ter zitting de vraag voorgelegd of zij toestemming geven onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Daarop is geantwoord dat zij daarvoor geen toestemming geven. De voorzitter stelt vast dat hij als gevolg daarvan niet bevoegd is onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de Afdeling in de hoofdzaak zal oordelen dat [verzoeker] en anderen niet kunnen worden ontvangen in hun beroep.

12.     Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022

635