Uitspraak 202106781/1/R4


Volledige tekst

202106781/1/R4.
Datum uitspraak: 1 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2021 heeft het college zijn beslissing om op 14 mei 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Den Haag 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 160,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 13 september 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2022, waar alleen het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw en mr. J.J. Markerink, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een grote doos die op 14 mei 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Van Ruysbroekstraat 196 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en haar toenmalige adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellante] betwist dat de aangetroffen doos van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij deze doos nooit heeft ontvangen, omdat zij op 14 mei 2021, toen de doos werd aangetroffen, niet meer woonde op het adres dat op de doos staat. Zij licht toe dat zij en haar familie in verband met hun veiligheid daar zijn weggegaan na een incident met de buren. Zij stelt dat zij veel pakketjes is kwijtgeraakt rond die tijd en zij vermoedt dat de buren waarmee zij problemen had, die pakketjes hebben weggegooid.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met de enkele, niet onderbouwde, stelling dat zij enige tijd niet op haar adres heeft verbleven, waarbij zij niet heeft vermeld in welke periode zij daar niet verbleef, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij de doos nooit heeft ontvangen op dat adres. Daarbij is van belang dat in het besluit op bezwaar is toegelicht dat [appellante] tot 4 juni 2021 ingeschreven heeft gestaan op dat adres. Bovendien heeft zij het besluit van 7 juni 2021, dat nog naar dat adres is verzonden, wel ontvangen. Verder heeft zij haar stelling, dat zij veel pakketjes is kwijtgeraakt en haar vermoeden dat de buren pakketjes van haar hebben weggegooid, ook niet onderbouwd. Gelet hierop heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij de aangetroffen doos nooit heeft ontvangen en daarom niet degene is geweest die hem verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022

687-1005