Uitspraak 202106923/1/R4


Volledige tekst

202106923/1/R4.
Datum uitspraak: 1 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rijswijk,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2021 heeft het college zijn beslissing om op 26 augustus 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening voor de gemeente Rijswijk 2011 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 159,05, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 22 september 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2022, waaraan alleen het college, vertegenwoordigd door M. de Weger, door middel van een videoverbinding heeft deelgenomen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 26 augustus 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse container ter hoogte van de Esdoornstraat 3A in Rijswijk. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellant] betwist dat hij degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Hij stelt dat hij het pakketje van de Douglas op 20 december 2020 van de DHL heeft ontvangen, dat hij sindsdien geen pakketjes van de DHL heeft ontvangen en dat hij niet weet hoe de doos ruim acht maanden later terecht is gekomen in de Esdoornstraat. Hij licht toe dat hij op minder dan 100 m afstand van een grote papiercontainer woont en dat hij daar al zijn papierafval weggooit. Volgens hem zou het van grote naïviteit getuigen als hij een doos met eigen adresgegevens naast een container zou plaatsen, terwijl hij daarvoor gegarandeerd een boete zou krijgen.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met zijn stellingen dat hij het pakketje van de Douglas op 20 december 2020 heeft ontvangen en dat hij sindsdien geen pakketjes van de DHL meer heeft ontvangen, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat hij deze stellingen niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien kan hij de op 20 december 2020 ontvangen doos pas later hebben weggegooid. De omstandigheid dat de doos op grote afstand van de woning van [appellant] is aangetroffen, terwijl er op minder dan 100 m afstand van zijn woning een papiercontainer staat, maakt op zichzelf ook niet aannemelijk dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Hoewel het aannemelijk is dat [appellant] in de regel zijn papierafval weggooit in de papiercontainer vlakbij zijn woning, neemt dat niet weg dat hij in dit geval om een bepaalde reden gebruik kan hebben gemaakt van de container in de Esdoornstraat. Tot slot is de stelling van [appellant] dat hij niet zo naïef is dat hij een boete zou riskeren door een doos met eigen adresgegevens naast een container te plaatsen, onvoldoende objectief om op grond daarvan aannemelijk te achten dat hij niet de overtreder is. Overigens is het bedrag van € 159,05 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, geen boete maar betreft het de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de doos.

Ter zitting heeft het college erop gewezen dat [appellant] weliswaar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, maar dat hij geen verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat de doos, die hij naar eigen zeggen op 20 december 2020 heeft ontvangen, naast de container in de Esdoornstraat is terechtgekomen. Daarbij heeft het college toegelicht dat het, bij gebrek aan een alternatieve verklaring, geen aanknopingspunten had om niet uit te blijven gaan van de aanname dat [appellant] degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Aangezien [appellant] inderdaad niet met een alternatieve verklaring of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022

687-1005