Uitspraak 202104074/1/R1


Volledige tekst

202104074/1/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Maarssen, gemeente Stichtse vecht,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Maarssen, gemeente Stichtse vecht,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college onder meer de locatie met het nummer RE404, op de hoek van de Columbuslaan en de Abel Tasmanlaan te Maarssen, aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.

Het college heeft voor de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] afzonderlijke verweerschriften ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2022, waar [appellant sub 2A] en het college, via een videoverbinding vertegenwoordigd door L. Ganzevoort en T. Koert, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant sub 1] woont op het adres [locatie 1]. [appellant sub 1] heeft mede namens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] beroep ingesteld. [appellant sub 1A] woont op het adres [locatie 2], [appellant sub 1B] woont op het adres [locatie 3]. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen op het adres [locatie 4]. De orac is al geplaatst, op de hoek van de Columbuslaan en de Abel Tasmanlaan, nabij [locatie 4], tegenover [locatie 2], en schuin tegenover [locatie 1] en [locatie 3]. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kunnen zich niet met het besluit verenigen omdat zij vrezen dat de aanwezigheid van de orac tot aantasting van hun woon- en leefklimaat leidt.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze voor een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3112), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft mogen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college redelijkerwijs niet heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

2.1.    Bij het aanwijzen van locaties voor orac’s hanteert het college criteria, vastgelegd in het "Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2017 Gemeente Stichtse Vecht". De 52 criteria zijn verdeeld in "harde" en "zachte" criteria, waarbij geldt dat de locatie altijd aan de harde criteria moet voldoen, en zo mogelijk ook aan de zachte criteria.

Procedureel

3.       Volgens [appellant sub 1] en anderen is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het college bij de voorbereiding van het besluit niet de door het college zelf opgestelde procedure heeft gevolgd. Er is namelijk geen vooroverleg geweest met het bestuur van de wijkvereniging. Ook heeft het college niet zorgvuldig gereageerd op de inbreng van [appellant sub 1] en anderen door alternatieve locaties op onjuiste gronden af te wijzen en, meer in het algemeen, door niet in overleg te treden met de bewoners. De corona-maatregelen zijn geen reden om een andere procedure met minder inspraak te volgen, aldus [appellant sub 1] en anderen.

3.1.    Op 10 april 2018 heeft het college de "Procedure locatieaanwijzing en plaatsing (ondergrondse)containers Stichtse Vecht" vastgesteld. Nummer 4.2.2 luidt als volgt:

"De gemeentelijke vertegenwoordigers bieden wijkraden en andere wijkvertegenwoordigingsorganisaties de mogelijkheid voor vooroverleg over de voorlopige ontwerp containerlocaties in de wijk/kern. Tijdens dit vooroverleg krijgt de wijkraad informatie over de veranderingen in het afvalbeheer, ondergrondse afvalinzameling en de stand van zaken van het project in de wijk. De wijkraden kunnen specifieke belangen en wensen kenbaar maken, waarmee de gemeente rekening kan houden."

3.2.    Volgens het college is de procedure volledig en juist gevolgd. Alternatieve locaties die door bewoners zijn aangedragen zijn serieus onderzocht, waarop tientallen containerlocaties zijn aangepast in Maarssen. Het is echter niet mogelijk om aan alle ingebrachte wensen te voldoen, aldus het college. Daarnaast hebben de corona-maatregelen ervoor gezorgd dat het participatieproces (deels) digitaal heeft plaatsgevonden.  Op de zitting heeft het college er nog op gewezen dat er eerst een informeel traject is gevolgd, en daarna een formeel traject met een ontwerpbesluit waarover zienswijzen naar voren konden worden gebracht. Dit wordt bevestigd door de brief van 5 februari 2021, waarin bewoners voor de tweede keer worden uitgenodigd om suggesties in te dienen voor alternatieve locaties. Dit is gebeurd voordat het ontwerpbesluit werd vastgesteld waarover zienswijzen naar voren mogen worden gebracht. Het college heeft toegelicht dat er geen afzonderlijk vooroverleg heeft plaatsgevonden met het bestuur van de wijkvereniging omdat naar aanleiding van eerdere ervaring elders in de gemeente is gebleken dat het beter is om alle bewoners direct in plaats van via vertegenwoordigers van de wijken bij het besluitvormingsproces te betrekken.

3.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college duidelijk gemaakt dat de door hem gevolgde werkwijze in de fase van het vooroverleg naar inhoud en strekking in overeenstemming is met de "Procedure locatieaanwijzing en plaatsing (ondergrondse)containers Stichtse Vecht" doordat daarbij rechtstreeks aan bewoners inspraak is geboden. Daarnaast mag verwacht worden dat het college door contact te zoeken met alle bewoners van de wijk, eveneens het bestuur van de wijkvereniging heeft bereikt.

Gelet op het voorgaande en de motivering van het college bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college zijn besluit niet overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de eigen beleidsregel heeft voorbereid.

Het betoog slaagt niet.

Plaatsingscriteria

4.       Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat verweerder niet duidelijk is over de plaatsingscriteria. Die criteria zijn volgens hen onduidelijk en worden inconsistent toegepast. Zo is er op plekken elders in de gemeente een bovengrondse container geplaatst, terwijl het college dit in de wijk van [appellant sub 1] en anderen om onduidelijke redenen ongewenst vindt. Daarnaast wordt er op plekken elders in de gemeente afgeweken van de harde criteria, terwijl een locatie daar altijd aan zou moeten voldoen. Ook is de onderlinge verhouding tussen de zachte criteria onduidelijk. Daarmee heeft het college te veel vrijheid om de criteria in te vullen zoals dat het college goeddunkt, aldus [appellant sub 1] en anderen.

4.1.    Het college stelt wel een consistente werkwijze te hebben, maar daarbij maatwerk te hanteren, waardoor oraclocaties op detailniveau kunnen verschillen. Geen wijk is immers hetzelfde. Ook licht het college toe dat een bovengrondse container op zichzelf nooit beter is dan een ondergrondse container omdat een ondergrondse container voordelen heeft uit het oogpunt van verkeersveiligheid en overlast. Op de locaties van de bovengrondse containers in de gemeente waren er echter geen alternatieve locaties. Ook klopt het dat er op één locatie in de gemeente een locatie is vervallen waardoor het harde criterium van de maximale loopafstand werd overschreden. Volgens het college is dit echter gebeurd in overleg met de betrokken bewoners.

Wat betreft de weging van de zachte criteria, stelt het college dat niet bij voorbaat vaststaat of het ene criterium zwaarder weegt dan het andere. Dit hangt namelijk af van de omstandigheden. Zo wordt aan een groenstrook die is aangelegd voor klimaatadaptatie meer waarde gehecht dan aan een slecht onderhouden groenstrook. Ook parkeerplaatsen verschillen onderling, naargelang de parkeerdruk rondom de beoogde locatie. Het college begrijpt dat deze wijze van maatwerk leveren voor verwarring kan zorgen, wat voor het college reden is om contact op te nemen met elke bewoner. Het college benadrukt dat ook met [appellant sub 1] en anderen meerdere gesprekken op locatie hebben plaatsgevonden.

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zijn keuze mogen baseren op de harde en zachte criteria, waarbij de invulling van de zachte criteria afhangt van de omstandigheden. Het college heeft locatie RE404 aan de hand van de criteria beoordeeld en geschikt bevonden. Gelet op de toelichting van het college, ziet de Afdeling geen reden om in zoverre te twijfelen aan de consistentie waarmee het college de criteria toepast en aan de zorgvuldigheid waarmee het college zijn besluit heeft voorbereid. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd omtrent het eenmalig afwijken van de harde criteria ziet de Afdeling onvoldoende grond voor de conclusie dat het college bij het aanwijzen van de locaties onzorgvuldig of inconsistent heeft gehandeld.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat het college ten onrechte niet met de plaatsing van de orac heeft gewacht tot de beroepsprocedure is afgerond, overweegt de Afdeling (zoals in haar uitspraak van 6 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:713)) dat de plaatsing van de orac’s de uitvoering van het besluit van het college betreft en niet het besluit zelf. In het aangevoerde bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college het besluit niet heeft mogen nemen.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen van het gebruik van orac’s in het algemeen

5.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een orac. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van orac’s, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toename van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van orac’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

Geschiktheid van de locatie

6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat er geen onderzoek is gedaan naar de verkeersveiligheid bij locatie RE404. Deze locatie is niet veilig voor het legen van de orac, omdat de vuilniswagen dan de enige ontsluiting van de Columbuslaan blokkeert. Ook de Abel Tasmanlaan wordt dan geblokkeerd.

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat er sprake zal zijn van ernstige hinder en een wezenlijke aantasting van hun leefklimaat. Zij weerspreken in dat kader de stelling van het college dat er slechts 44 huishoudens gebruik maken van de orac. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen namelijk dat er nog 97 extra huishoudens toegang hebben of krijgen tot de orac, waardoor er in totaal 141 huishoudens aangesloten zijn of worden. Vanwege de ligging van de orac is te verwachten dat al deze huishoudens deze orac zullen gebruiken, in plaats van de orac die eigenlijk voor hen is bedoeld. Dit zal tot ernstige overlast leiden, omdat de orac direct naast de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] staat. Het college heeft dit niet meegewogen in de besluitvorming, waardoor deze niet deugdelijk is. Had het college deze belangen wel meegewogen, dan had het niet besloten tot het aanwijzen van locatie RE404, aldus [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].

6.1.    Het college schrijft in zijn verweerschrift dat alle locaties worden beoordeeld door deskundigen van de gemeente, zo ook locatie RE404. Ook overlegt het college altijd met de ledigingsdienst, die medio juli 2021 op de locatie is geweest. Toen hebben de omwonenden kunnen ervaren hoe het ledigingsvoertuig moet manoeuvreren. Van een verkeersblokkade is volgens het college geen sprake. De ledigingsdienst kan de container op twee manieren legen, zodat de chauffeur op het moment zelf kan bepalen wat de beste manier is.

Het college stelt over het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] allereerst dat de orac niet direct naast de woning staat, maar ongeveer 4 meter uit de gevel, zodat de locatie voldoet aan het (harde) locatiecriterium van minimaal 2 meter afstand tussen de orac en de gevel. Een orac nabij de woning behoort tot het normaal en algemeen aanvaard maatschappelijk risico van in een woonwijk wonen, aldus het college. Bovendien is de gevel een blinde muur met alleen een raam in het schuine dak van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Op de zitting heeft het college nog toegelicht dat de containers aan bepaalde geluidswaarden voldoen en dat stankoverlast in de praktijk geen probleem is. Daarmee is er geen sprake van een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van appellanten, zo stelt het college. Daarnaast gaan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] volgens het college uit van onjuiste feiten. Het college heeft al de concessie gedaan in ieder geval de eerste twee jaar slechts 44 huishoudens aan te sluiten op locatie RE404. Dit aantal huishoudens ligt ruim onder het gemiddelde in de gemeente Stichtse Vecht. Na die twee jaar zal er een evaluatie plaatsvinden. Er dient een nieuw besluit genomen te worden wanneer meer huishoudens aangesloten worden, waartegen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in beroep kunnen gaan.

6.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich, gelet op de gegeven toelichting, op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake is van gevaar voor de verkeersveiligheid. Er is namelijk geen sprake van een verkeersblokkade bij het legen van de container. Verder heeft het college mogen concluderen dat zich geen onaanvaardbare hinder voordoet. De hoeveelheid aangesloten huishoudens waarin het nu genomen besluit voorziet, ligt onder het gemiddelde van de gemeente en de orac staat 4 meter uit de gevel en voldoet daarmee aan de criteria van het college. Onder aangesloten huishoudens verstaat de Afdeling dat deze huishoudens een bepaalde orac kunnen gebruiken omdat zij daarvoor een pasje hebben gekregen. Of de 97 huishoudens die nu (nog) niet aangesloten zijn, wel aangesloten zullen worden, is in deze procedure niet aan de orde. Daarvoor dient het college, als het hiervoor te zijner tijd kiest, een nieuw besluit te nemen. Daarbij moeten de belangen van omwonenden worden betrokken, en tegen een dergelijk besluit staat opnieuw beroep open. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat er geen sprake is van een deugdelijke belangenafweging en dat hun belangen niet juist zijn meegewogen, wijst de Afdeling op de criteria die het college hanteert ter beoordeling van potentiële locaties. 7 van de 52 criteria richten zich op (het voorkomen van) hinder. De Afdeling kan zich dan ook niet vinden in de stelling van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat er geen sprake is van een deugdelijke belangenafweging. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat er overigens geen sprake is van een zorgvuldige besluitvorming, hebben zij onvoldoende gemotiveerd op welke bezwaren het college in de nota van zienswijzen niet is ingegaan, mede gelet de uitgebreide motivering van het college in die nota.

De betogen slagen niet.

Alternatieve locaties

7.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] doen verschillende suggesties voor alternatieve locaties. [appellant sub 1] en anderen stellen allereerst voor om locatie RE404 te laten vervallen. De huishoudens die nu primair bij locatie RE404 aangesloten zijn, kunnen dan worden aangesloten bij RE405 en RE406, twee orac’s die naast elkaar verderop in de Abel Tasmanlaan liggen. De loopafstand wordt daardoor voor bepaalde bewoners groter dan 250 meter en daarmee voldoet de locatie niet aan het harde loopafstandscriterium van het college, maar dat stuit niet op bezwaren omdat dit ook op andere locaties in de gemeente is gebeurd. Daarnaast is het laten vervallen van een locatie mogelijk, omdat ook dat elders in de gemeente is gebeurd, zo stellen [appellant sub 1] en anderen.

Een andere suggestie, afkomstig van zowel [appellant sub 1] en anderen als [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], richt zich ook op het vervallen van locatie RE404, maar dan met een aansluiting bij RE405, RE406 én locatie RE391, gelegen in de Gaslaan. Wanneer de huishoudens van de Marco Pololaan bij locatie RE391 worden aangesloten, dan wordt wel aan het loopafstandscriterium voldaan. Appellanten zijn zich ervan bewust dat de bewoners van de Marco Pololaan dan een weg moeten oversteken, maar dit gaat om een veilige oversteekplaats, en daarnaast moeten op andere plekken in de gemeente ook bewoners de straat oversteken voor een orac. Daarmee kan het college dit niet als argument gebruiken, aldus appellanten.

7.1.    Het college brengt tegen beide suggesties in dat het laten vervallen van een locatie niet de voorkeur heeft. De druk op de resterende locaties wordt in dat geval groter, waardoor er op die plekken meer sprake is van hinder door onder meer het vaker legen van de containers. Daarnaast is het risico op bijplaatsingen dan groter. In de situatie dat RE404 vervalt en bewoners naar RE405 en RE406 moeten lopen, zou een groot aantal bewoners 200 meter extra zou moeten lopen, hetgeen in strijd komt met de criteria. De criteria van de loopafstanden zijn namelijk als volgt:

nr. 26: De loopafstand tot een locatie (ondergrondse container voor restafval) is circa 150 meter (zacht criterium).

nr. 27: De loopafstand tot een locatie (ondergrondse container voor restafval) is maximaal 250 meter (hard criterium).

Dit betekent dat een afstand van ongeveer 150 meter altijd te prefereren is boven een grotere afstand, ook al valt deze binnen het harde criterium van 250 meter. Het college licht de criteria verder toe door te wijzen op de toename van de gemiddelde leeftijd van de inwoners van de gemeente, terwijl de orac’s ook voor ouderen bereikbaar moeten blijven. Daarom kiest het college voor kleinere loopafstanden. Op de zitting heeft het college benadrukt dat de loopafstand het belangrijkste criterium is om locatie RE404 niet te laten vervallen. Daarnaast stelt het college dat de spreiding in de wijk en het aantal containers binnen de beleidsruimte van het college valt.

7.2.    De Afdeling overweegt dat het college zich terecht beroept op zijn beslissingsruimte, mede gelet op hetgeen de Afdeling eerder in deze uitspraak heeft overwogen over de weging van de criteria. De Afdeling is van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de hier besproken alternatieve locaties niet voldoen aan de criteria.

8.       [appellant sub 1] en anderen stellen een nieuwe locatie voor een deel van de aangesloten bewoners voor. Het gaat dan om een bovengrondse afvalcontainer op de hoek van de Straatweg en de Abel Tasmanlaan. Het voordeel van deze locatie is dat deze locatie al verhard is, waardoor er geen groen verloren gaat. Ook stellen zij dat het niet noodzakelijk is dat een container op deze locatie ondergronds wordt uitgevoerd. Bovendien is deze locatie verder van een woonhuis af dan locatie RE404, aldus [appellant sub 1] en anderen.

8.1.    Het college merkt op dat het een bovengrondse container niet als beter alternatief ziet voor een ondergrondse container. Zoals is vermeld onder 4.1, zijn er volgens het college namelijk veel voordelen verbonden aan een ondergrondse container, zoals een grotere capaciteit waardoor er minder vaak geleegd hoeft te worden, betere mogelijkheden tot rolstoeltoegankelijkheid en een minimale belemmering van het uitzicht en het zicht van verkeersdeelnemers. Daarmee wordt een bovengrondse container alleen geplaatst wanneer het niet anders kan. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het alleen bovengrondse containers heeft geplaatst als noodoplossing. Daar is hier geen aanleiding voor, aldus het college, omdat locatie RE404 geschikt is.

8.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat bovengrondse containers niet de voorkeur hebben boven een ondergrondse container en dat de alternatieve locatie daarom niet geschikt is. De stelling van [appellant sub 1] en anderen dat de container ook ondergronds geplaatst zou kunnen worden, is onvoldoende onderbouwd.

9.       Zowel [appellant sub 1] en anderen als [appellant sub 2A]en en [appellant sub 2B] stellen een locatie voor verderop in de Columbuslaan. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben het dan over de groenstrook naast de 12 parkeerplekken ter plaatse. Het voordeel van deze locatie is dat deze verder van de woningen van appellanten af ligt. Daarnaast is er geen sprake meer van een verkeersblokkade wanneer de orac geleegd wordt. Dat de vuilniswagen achteruit moet rijden om de alternatieve locatie te bereiken, levert volgens appellanten geen gevaar op voor de verkeersveiligheid.

9.1.    Het college stelt dat de locatie verderop in de Columbuslaan minder geschikt is omdat de vuilniswagen dan over een langere afstand achteruit moet rijden, terwijl er bij de aangewezen locatie slechts kort achteruit gestoken hoeft te worden. De verkeersveiligheid weegt zwaar voor het college. Het college wijst er in dat kader nog op dat vuilniswagens die zogenoemde kliko’s komen ophalen wel zonder bezwaar achteruit kunnen rijden, omdat er bij deze wagens, anders dan bij voertuigen die orac's legen, altijd een tweede persoon aanwezig is.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat het niet achteruit rijden een zacht criterium is van het college en dat het meegenomen mag worden in de belangenafweging. De Afdeling ziet ook bij deze alternatieve locatie geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op de criteria mocht baseren en niet mocht oordelen dat de alternatieve locatie minder geschikt is.

10.     [appellant sub 1] en anderen wijzen in het kader van achteruit rijden op de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:700.

10.1.  In deze uitspraak heeft de Afdeling, voor die specifieke omstandigheden, geoordeeld dat het college mocht kiezen voor een locatie waarbij de vuilniswagen achteruit moest rijden. De Afdeling overweegt dat zij in beginsel aan de hand van de criteria die het betrokken bestuursorgaan zelf bij zijn besluitvorming hanteert en de keuzes die het op basis daarvan maakt, oordeelt of het bestuursorgaan tot zijn beslissing mocht komen. In de zaak over locatie RE404 is de situatie andersom dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 7 april 2021, en is het college juist van mening dat de alternatieve locatie niet of minder geschikt is vanwege de noodzaak tot achteruitrijden. De Afdeling is, gelet op hetgeen het college heeft aangevoerd, van oordeel dat het college dat standpunt heeft mogen innemen. Daarbij is mede van belang dat het blijkens de uitspraak van 7 april 2021 in die zaak ging om een situatie waarin slechts over een zeer korte afstand achteruit moest worden gereden.

11.     [appellant sub 1] en anderen stellen ten slotte een locatie voor op een parkeervlak aan de Marco Pololaan. Dit voorstel is niet nader onderbouwd. Het college is van mening dat deze locatie minder geschikt is dan locatie RE404. Bij de locatie aan de Marco Pololaan zou de vuilniswagen namelijk over een langere afstand achteruit moeten rijden, wat voor een verkeersonveilige situatie kan zorgen. Ook zou een parkeerplaats opgeofferd moeten worden, in tegenstelling tot bij locatie RE404. Het college stelt dat in dit geval het behoud van een parkeerplaats in de Marco Pololaan zwaarder weegt dan het volledige behoud van een grasveld langs de Columbuslaan.

11.1.  De Afdeling ziet geen reden om te oordelen dat het college over de geschiktheid van de alternatieve locatie niet mocht concluderen zoals het heeft gedaan, mede gelet op de beperkte onderbouwing van [appellant sub 1] en anderen en hetgeen de Afdeling hiervoor onder 9.2 heeft overwogen over achteruit rijden.

12.     Het voorgaande betekent dat wat appellanten naar voren brengen over de verschillende door hen genoemde alternatieven, niet met zich brengt dat het college niet tot het aanwijzen van locatie RE404 heeft mogen komen.

De betogen slagen niet.

Conclusie

13.     De beroepen zijn ongegrond.

14.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022

195-1008