Uitspraak 202105723/1/R1


Volledige tekst

202105723/1/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Amsterdam,

appellant,

en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West van Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het dagelijks bestuur besloten tot opheffing, wijziging en aanwijzing van afvalinzamellocaties in Slotermeer noordoost en Slotermeer zuid in Amsterdam, waaronder de aanwijzing van locatie 76a-65.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2022, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D.R. van Ee en C. van Bergen Henegouw, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Amsterdam.

In het bestreden besluit is locatie 76a-65, aan de Harry Koningsbergerstraat ter hoogte van [locatie], aangewezen als locatie voor twee ondergrondse containers voor restafval en een ondergrondse container voor papierafval.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 over de evenredigheidstoetsing, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het dagelijks bestuur toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.       Bij het bepalen van de locaties van de afvalcontainers heeft het dagelijks bestuur het Stedelijk kader bepalen locaties inzamelvoorzieningen gehanteerd (hierna: het Stedelijk kader).

Beroepsgronden

Procedureel

4.       [appellant] betoogt dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat daarin de door hem ingediende zienswijze over het ontwerpbesluit niet is betrokken. Ook is in de reactie niet geconcretiseerd welke richtlijnen uit het gemeentelijk beleid worden overtreden als voor de door hem voorgestelde locatie zou worden gekozen.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat in het Eindverslag inspraakprocedure de in de zienswijze van [appellant] genoemde bezwaren tegen de aanwijzing van de locatie zijn besproken. Weliswaar zijn de in de zienswijze genoemde punten samengevat weergegeven en van een korte reactie voorzien, maar uit die reactie kan worden afgeleid waarom het dagelijks bestuur in de zienswijze geen aanleiding heeft gezien om van de aanwijzing af te zien. Het bestreden besluit is in zoverre niet in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld. De vraag of de gegeven motivering het besluit in inhoudelijk kan dragen, komt hierna aan de orde.

Het betoog slaagt niet.

Is de aangewezen locatie geschikt?

5.       [appellant] betoogt dat de afvalcontainers zijn voorzien op een van de nog weinige stukjes groen in de buurt. Behoud van het aanwezige groen komt de kwaliteit van de woonomgeving ten goede, waarbij hij ook wijst op het stedenbouwkundige ontwerp van de buurt. Vanaf deze locatie bestaat daarnaast zicht op het water, waarin een kunstwerk is geplaatst. De containers zullen het zicht ontnemen op dit kunstwerk. Verder is deze locatie een uithoek, waardoor het risico reëel is dat er afval gedumpt zal worden. Hij wijst daarbij op de ervaring met de bestaande locaties waar veel sprake is van bijplaatsingen. Ook ontstaan door deze aanwijzing in de straat zes plaatsen voor afvalcontainers, waardoor een soort afvalstraat ontstaat.

5.1.    Het dagelijks bestuur stelt dat de locatie voldoet aan het Stedelijk kader. Met de aanwijzing van deze locatie is sprake van een evenwichtige verdeling van de afvalcontainers over de buurt. Omdat de ondergrondse containers lager zullen zijn dan een gemiddelde auto, zal het zicht op het kunstwerk niet worden belemmerd. Ook betreft het hier geen uithoek, maar is de Harry Koningsbergerstraat één van de toegangswegen tot de buurt. De andere afvalcontainers aan deze straat staan ongeveer 150 meter verder. Tegen bijplaatsingen wordt handhavend opgetreden en bijgeplaatst afval wordt na een melding zo snel mogelijk verwijderd. Plaatsing op het gras is op deze locatie noodzakelijk omdat onder het trottoir kabels en leidingen liggen, waarbij het dagelijks bestuur ter zitting nader heeft toegelicht dat de afvalcontainers wel gedeeltelijk op de stoep zullen worden geplaatst.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur deugdelijk gemotiveerd dat de aangewezen locatie voldoet aan het Stedelijk kader en geschikt is voor de plaatsing van drie afvalcontainers. Gelet op deze motivering ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] onevenredig wordt benadeeld door de aanwijzing van deze locatie.

Het betoog slaagt niet.

Is er een geschiktere alternatieve locatie?

6.       [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur ervoor had moeten kiezen om de afvalcontainers te plaatsen naast de al aanwezige ondergrondse containers voor papierafval en glasafval en de bovengrondse container voor plasticafval op de hoek van de Burgemeester Vening Meineszlaan en de Harry Koningsbergerstraat. Ook deze locatie is volgens [appellant] in overeenstemming met het gemeentelijk beleid vervat in het Stedelijk kader. De nadelige gevolgen van de aangewezen locatie doen zich niet voor als voor dit alternatief wordt gekozen.

6.1.    Het college stelt dat plaatsing van de containers op de door [appellant] bedoelde locatie niet in overeenstemming is met richtlijn R14 uit het Stedelijk kader. Hierin staat dat een inzamelvoorziening zodanig gesitueerd is dat gebruikers die wonen aan een drukke doorgaande weg zo weinig mogelijk hoeven over te steken om hun afval aan te bieden. De Burgemeester Vening Meineszlaan is zo’n drukke doorgaande weg waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt. Als op de door [appellant] bedoelde locatie ook restafval zou moeten worden aangeboden, moeten bewoners vaker de straat oversteken. Over het algemeen wordt minder vaak papier en glas aangeboden door bewoners dan huishoudelijk restafval. Ook wijst het dagelijks bestuur op het streven om afvalcontainers evenwichtig over de buurt te verdelen, waarbij de formule wordt gehanteerd dat één ondergrondse container voor restafval geschikt dient te zijn voor het huishoudelijk restafval van 55 huishoudens en dat zo’n container binnen een loopafstand van 150 meter beschikbaar dient te zijn. Verplaatsing van de afvalcontainers naar de door [appellant] bedoelde locatie leidt tot een onevenwichtige verdeling van de locaties over de buurt.

6.2.    De Afdeling overweegt dat de door [appellant] bedoelde alternatieve locatie in overeenstemming is met het uitgangspunt dat afvalcontainers op zogenoemde milieueilanden worden geclusterd. Het dagelijks bestuur heeft daar echter tegenover gesteld dat het locaties voor afvalcontainers aanwijst per 55 huishoudens en dat deze 55 huishoudens met de door [appellant] voorgestelde locatie verder moeten lopen en daarbij een drukke doorgaande weg moeten oversteken. Er kleven dus zowel voor- als nadelen aan de door [appellant] bedoelde locatie. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de door [appellant] bedoelde locatie zodanig geschikter is dat het dagelijks bestuur die locatie aan had moeten wijzen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Boer

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022

745