Uitspraak 202103243/1/A3


Volledige tekst

202103243/1/A3.
Datum uitspraak: 18 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021 in zaak nr. 20/3557 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 heeft de minister de aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 15 mei 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door E. El Boudakhani en mr. A.L. de Gier, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft de minister verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van vrijwilliger voor de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (hierna: ANBO). Bij de beoordeling van het verzoek heeft de minister de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: beleidsregels) betrokken.

1.1.    De minister heeft gekeken of [appellant] voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS). In het JDS is geregistreerd dat [appellant] op 9 april 2014 is veroordeeld wegens ontucht met een wilsonbekwame, tot een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 66 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder meer onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich diende te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. Daarnaast is aan hem de maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 3.500 subsidiair 45 dagen hechtenis.

1.2.    Ook heeft de minister aan de hand van een objectief en een subjectief criterium gekeken of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de in het JDS opgenomen feiten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Het subjectieve criterium betreft, als is voldaan aan het objectieve criterium, de beoordeling of omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven. Bij een zedenmisdrijf bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Als de aanvrager korter dan twintig jaar voor het beoordelingsmoment is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf vanwege een zedendelict, geldt een verscherpt toetsingskader. In dat geval geeft de minister alleen een VOG af als de weigering evident disproportioneel is.

1.3.    De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden van het geval er niet toe leiden dat aan [appellant] toch een VOG wordt afgegeven. Het verscherpte toetsingskader is van toepassing. Weigering van afgifte van de VOG vindt de minister in dit geval niet evident disproportioneel.

Toepasselijke bepalingen

2.       De relevante bepalingen van de beleidsregels zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling

3.       [appellant] betwist niet dat is voldaan aan het objectieve criterium, maar de weigering is volgens hem evident disproportioneel. Het strafbare feit is lang geleden gepleegd, in 2011 en 2012. Als standaard wordt uitgegaan van een termijn van twintig jaar na een veroordeling, heeft dat tot gevolg dat na een veroordeling voor een zedendelict in geen enkele zaak nog een VOG kan worden afgegeven. De werkzaamheden die hij wil verrichten, ouderen helpen met het invullen van hun belastingaangiften, dragen geen risico’s met zich. Er is geen recidivegevaar, aldus [appellant], die een aantal dankbetuigingen van ANBO-leden heeft overgelegd.

3.1.    De werkzaamheden die [appellant] verricht vinden plaats in de persoonlijke leefomgeving van leden van de ANBO. Hierbij komt het voor dat hij gedurende enige tijd alleen met een oudere is, wat kan leiden tot, tijdelijke, afhankelijkheid. Daardoor is sprake van een functie met een afhankelijkheidsrelatie, waarop het verscherpte toetsingskader van toepassing is.

De aanvraag is zes jaar na de datum van de strafrechtelijke veroordeling ingediend. Dat is, gelet op de terugkijktermijn van 20 jaar, betrekkelijk snel. De minister heeft, zoals de rechtbank ook heeft vastgesteld, bij de afweging of de weigering evident disproportioneel is niet alleen de verstreken termijn betrokken, maar ook gewicht toegekend aan de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd. [appellant] was werkzaam bij een zorginstelling en begeleidde een dagbestedingsproject. Het slachtoffer was een licht verstandelijk beperkte vrouw die hij begeleidde en die aan zijn zorg was toevertrouwd. Hij heeft het delict in de uitoefening van zijn functie gepleegd gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar. Het delict kan niet als incident worden beschouwd, gelet op die periode, en er is geen sprake van een licht vergrijp. Dat blijkt volgens de minister ook uit de opgelegde straf. De strafrechter heeft gevangenisstraf opgelegd, de zwaarste strafmodaliteit, en heeft verschillende bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de proeftijd. Dat [appellant] dankbetuigingen heeft ontvangen en er naar eigen zeggen geen recidivegevaar is, leidt er niet toe dat de minister de weigering als evident disproportioneel had moeten beoordelen. Van andere bijzondere omstandigheden die de weigering evident disproportioneel maken, is niet gebleken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigering niet evident disproportioneel is. Het betoog slaagt niet.

Slotsom

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Bijloos
voorzitter

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022

851

BIJLAGE

Beleidsregels VOG-NP-RP 2018

Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn

[…].

Terugkijktermijn niet in duur beperkt

In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:

Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, […], voor zover de gedraging een zedendelict betreft. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.

[…].

Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:

1. justitiële gegevens (strafbaar feit);

2. indien herhaald;

3. risico voor de samenleving en

4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.

[…].

Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).

[…].

Paragraaf 3.3.2. Subjectief criterium - misdrijven tegen de zeden in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie.

Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.

[…].

2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment   van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld       in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:

−een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,

[…], en/of

−een (on)voorwaardelijke taakstraf.

[…].

De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.