Uitspraak 202201333/2/R3


Volledige tekst

202201333/2/R3.
Datum uitspraak: 6 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Leutingewolde, gemeente Noordenveld,

2.       [appellanten sub 2], wonend te Leutingewolde, gemeente Noordenveld (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Noordenveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie A] en [locatie B] in Leutingewolde" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 april 2022, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. S.C.C. Mein, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door A. Antonides, bijgestaan door mr. M.J.F. Nuijens, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Aan de zijde van de raad is ook verschenen R.E. Steenbergen, werkzaam bij BügelHajema. Voorts is ter zitting [partij], vergezeld van [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plangebied omvat de percelen [locatie A] en [locatie B] in Leutingewolde. Beide percelen hebben op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Noordenveld" een agrarische bestemming. Het plan maakt het mogelijk om met toepassing van de provinciale ruimte-voor-ruimteregeling twee woningen te bouwen. Eén woning zal worden gebouwd op het perceel [locatie A] en de andere woning op het perceel [locatie B]. Op deze locaties wordt bestaande bebouwing gesloopt. Op het perceel [locatie B] blijft de bestaande boerderij behouden; deze krijgt ook een woonbestemming.

De initiatiefnemer is [partij], eigenaar van het perceel [locatie A].

3.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen aan de Turfweg, naast, onderscheidenlijk schuin tegenover het perceel [locatie A]. Zij zijn het om verschillende redenen niet eens met de vaststelling van het bestemmingsplan. Zij wijzen er onder meer op dat de raad het bestemmingsplan in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (hierna: de Omgevingsverordening) heeft vastgesteld en dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat.

4.       Uit de stukken blijkt dat er enkele voorbereidende werkzaamheden hebben plaatsgevonden. [partij] heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij, zodra het mag, met de uitvoering van het plan wil beginnen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek.

Beoordeling van het verzoek

Ruimte-voor-ruimte regeling

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de voorgenomen ontwikkeling niet voldoet aan de voorwaarden van de ruimte-voor-ruimteregeling die is opgenomen in artikel 2.16 van de Omgevingsverordening. Zij voeren in dit verband aan dat de bebouwing aan de Turfweg geen agrarische bebouwing is en dat een deel van de bebouwing aan De Ring ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan al was gesloopt, waardoor er niet voldoende bebouwing wordt gesloopt om twee compensatiewoningen te mogen bouwen. Zij voeren verder aan dat de bestaande bebouwing aan de Turfweg niet kan worden aangemerkt als landschapsontsierende bebouwing in de zin van de Omgevingsverordening en dat de Turfweg in een gebied ligt dat is aangeduid als Natuurnetwerk Nederland en daarom daar geen compensatiewoning mag worden gebouwd.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk kan worden gemaakt met de ruimte-voor-ruimteregeling die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Dat is ook de reden waarom het bestemmingsplan is vastgesteld. De voorzieningenrechter gaat daarom voorbij aan het betoog van [appellant sub 2] dat de voorgenomen ontwikkeling ook in strijd is met de in het geldende bestemmingsplan opgenomen ruimte-voor-ruimteregeling.

5.2.    Artikel 1.1 van de Omgevingsverordening luidt:

"ruimte-voor-ruimte regeling: regeling ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, die geen agrarische functie meer hebben en waarvoor ter compensatie van de sloop een of meerdere woning(en) mag (mogen) worden gebouwd."

Artikel 2.16 luidt:

"1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.

2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:

a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;

b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m² en tenminste 2.000 m² voor maximaal

2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;

c. […];

d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m² of tot 2.000 m²;

e. […];

f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden."

5.3.    In hoofdstuk 2 van de plantoelichting staat dat aan de Turfweg 399,29 m² aan gebouwen zal worden gesloopt. Aan De Ring zal 1.756 m² aan gebouwen worden gesloopt, waarvan 333 m² al is gesloopt. In totaal wordt er 2.155,29 m² aan opstallen gesloopt. Er staat verder dat de ruimte-voor-ruimteregeling de mogelijkheid biedt om bij de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen twee compensatiewoningen te realiseren. De initiatiefnemer beschikt over het vereiste aantal sloopmeters. De sloop van landschapsontsierende bebouwing op twee verschillende locaties draagt bij aan een kwaliteitsverbetering voor het landschap, namelijk het tegengaan van verstening. Het wegbestemmen van de agrarische bestemming en intensieve veehouderij aan [locatie B] en de toevoeging en versterking van de landschappelijke elementen voor beide locaties zullen leiden tot een ruimtelijke winst, aldus de plantoelichting.

5.4.    De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de bebouwing op het perceel Turfweg niet kan worden aangemerkt als voormalige agrarische bedrijfsbebouwing als bedoeld in artikel 2.16 van de Omgevingsverordening. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat de gronden in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben en de gebouwen op het perceel dus voor agrarische doeleinden mochten worden gebruikt. De raad heeft ter zitting daarnaast verklaard dat de bebouwing in verleden is opgericht als onderkomen voor pluimvee en dus als agrarische bebouwing.

De voorzieningenrechter ziet ook geen grond voor het oordeel dat de bebouwing op het perceel De Ring, die op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan niet meer aanwezig was, niet zou mogen worden meegeteld bij de toepassing van de ruimte-voor-ruimteregeling. De te verwijderen bebouwing hoeft immers niet in alle gevallen nog aanwezig te zijn op het moment van het vaststellen van een plan dat met gebruikmaking van de ruimte-voor-ruimteregeling in een nieuwe ontwikkeling voorziet. In dit geval is van belang dat de raad heeft aangegeven dat over het slopen van dat deel van de aanwezige agrarische bebouwing op het perceel De Ring overleg is geweest tussen de eigenaar van dat perceel en de gemeente en dat schriftelijk is vastgelegd dat de oppervlakte van de te slopen bebouwing mocht worden ingezet voor de ruimte-voor-ruimteregeling. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben deze schriftelijke vastlegging niet bestreden.

De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat er niet voldoende bebouwing wordt gesloopt om op grond van de ruimte-voor-ruimteregeling twee compensatiewoningen te mogen bouwen.

5.5.    Over het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat geen sprake is van landschapsontsierende bebouwing overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

In de bij het bestemmingsplan behorende Nota van zienwijzen staat dat de ruimte-voor-ruimteregeling is ontstaan om te voorkomen dat agrarische bedrijfsgebouwen langdurig leegstaan en verpauperen. Doel van de regeling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door middel van het verwijderen van landschapsontsierende, voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en het definitief beëindigen van de agrarische functie. Het gaat, zo staat in de Nota van zienswijzen, om een kwantitatieve verbetering, namelijk het terugbrengen van het aantal vierkante meters bebouwing in het buitengebied en een kwalitatieve verbetering, namelijk de vormgeving en inpassing van de compensatiewoning(en).

Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad de te slopen bebouwing niet heeft kunnen aanmerken als landschapsontsierende bedrijfsbebouwing als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingsverordening. In de Nota van zienswijzen staat dat het op het perceel Turfweg gaat om bebouwing die al enige jaren niet meer wordt gebruikt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad hierbij van belang kunnen achten dat met het slopen van de bebouwing wordt bijgedragen aan een kwaliteitsverbetering voor het landschap door het tegengaan van verstening. Dat, zoals [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen, [partij], door de gebouwen op het perceel [locatie A] niet goed te onderhouden, er zelf voor heeft gezorgd dat de gebouwen het landschap ontsieren, doet aan het bestaan van bedrijfsgebouwen die geen agrarische functie meer hebben niet af.

5.6.    De voorzieningenrechter ziet tot slot geen grond voor het oordeel dat, zoals [appellant sub 2] aanvoert, de compensatiewoning niet mag worden gebouwd, omdat niet wordt voldaan aan onderdeel f van artikel 2.16. Hoewel niet in geschil is dat het perceel [locatie A] ligt in een gebied dat op kaart D3 van de Omgevingsverordening is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, wordt op dat perceel, zoals hiervoor is overwogen, agrarische bedrijfsbebouwing verwijderd. Onderdeel f staat daarom niet in de weg aan het bouwen van een compensatiewoning op dat perceel.

5.7.    Gelet op voorgaande is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat het bestemmingsplan niet in strijd is met artikel 2.16 van de Omgevingsverordening.

Natuurnetwerk Nederland

6.       [appellant sub 1] betoogt dat niet is onderzocht of het bestemmingsplan wel kon worden vastgesteld vanwege de ligging van het perceel [locatie A] in het Natuurnetwerk Nederland.

[appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de artikel 2.28 van de Omgevingsverordening vanwege de ligging van het perceel [locatie A] in het Natuurnetwerk Nederland. Er kan volgens hem niet op grond van artikel 2.29 van de Omgevingsverordening van dat artikel worden afgeweken, omdat er geen sprake is van een groot maatschappelijk belang en in het bestemmingsplan niet is beschreven hoe het verlies aan natuur wordt gecompenseerd.

6.1.    Artikel 2.28 van de Omgevingsverordening luidt:

"1. De gronden aangeduid op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) vormen het Natuurnetwerk Nederland waarvoor geldt dat:

a. […];

b. een ruimtelijke plan, indien het een bestemmingsplan betreft, geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland significant aantasten.

2. […]."

Artikel 2.29 luidt:

"1. In afwijking van artikel 2.28, eerste en tweede lid, kan een ruimtelijk plan voorzien in nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten voor zover:

a. er sprake is van een groot maatschappelijk belang;

[…]."

2. In aanvulling op het eerste lid kan het ruimtelijk plan hier alleen in voorzien indien in het ruimtelijk plan wordt opgenomen:

a. op welke wijze schade aan Natuurnetwerk Nederland zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;

[…]."

6.2.    Zoals hiervoor onder 5.6 is vastgesteld is niet in geschil is dat het perceel [locatie A] onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Voor die gronden geldt op grond van artikel 2.28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening de regel dat daaraan in een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels mogen worden toegekend die, voor zover van belang, de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland significant aantasten. In artikel 2.29 is opgenomen in welke gevallen de raad bevoegd is om af te wijken van het beschermingsregime van artikel 2.28.

6.3.    Volgens de raad is voor de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland het behouden van de houtwal op het perceel het belangrijkst. Ter zitting heeft de raad in dit verband gewezen op de bij het bestemmingsplan behorende 'Landschappelijke inpassing erfinrichtingsplan Leutingewolde' van BügelHajema van 31 maart 2021 en 'Beknopte natuurtoets Turfweg en de Ring Leutingewolde' van BügelHajema van 2 juli 2020. In die stukken wordt ingegaan op de kenmerken en waarden van het gebied en wordt het behoud van de houtwal benadrukt.

De voorzieningenrechter ziet in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel om hiervan niet uit te gaan.

6.4.    De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland significant aantasten. Ter zitting is in dit verband het door de provincie gegeven advies over het terugbrengen van de houtsingel langs onder meer de westzijde van het perceel [locatie A] aan de orde gekomen. Dit advies is opgenomen in bijlage 10 bij de plantoelichting. Daarin staat onder meer dat de cultuurhistorische kwaliteit van de houtsingels en de daarbij behorende breedte en samenstelling van de singels van belang is. In het advies wordt geadviseerd de oude houtsingels uit de 19e eeuw terug te brengen. Deze houtsingels vormen dan het kader voor de bouwkavel. Ze moeten een minimale breedte hebben van 10 m, zodat de houtsingels de komende decennia uit kunnen groeien met een gevarieerde opbouw van boomvormers en struweel. De bedoeling hiervan is dat de houtwallen in zichzelf voldoende biodiversiteit gaan herbergen en duurzaam in stand kunnen blijven. Voor de maatvoering en soortensamenstelling is verwezen naar de zogeheten staalkaart van de provincie. In het advies is een schets opgenomen met daarop de uitgangspunten voor de erfinrichting.

6.5.    Ter zitting merkte de raad op dat de in het advies van de provincie opgenomen schets een schematische weergave is. Het definitieve erfinrichtingsplan hoefde niet precies zo te worden, maar moest wel in de buurt komen van de in het advies opgenomen uitgangspunten. Volgens de raad voldoet het bij de plantoelichting gevoegde erfinrichtingsplan in de Landschappelijk inpassing van 31 maart 2021 aan die uitgangspunten. Hij verwees daarbij naar de brief van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe van 28 oktober 2021, waarin wordt verwezen naar de cultuurhistorische kwaliteit van de houtsingels en de daarbij behorende breedte en samenstelling van de singels, en waarin staat dat in het plan voldoende waarborgen zijn opgenomen om deze kwaliteiten te behouden en te versterken.

6.6.    In hoofdstuk 6 van de hiervoor vermelde Landschappelijk inpassing wordt het erfinrichtingsplan beschreven. Er staat dat de bestaande houtsingel aan de westzijde van het perceel ongeveer 3 m breed is en geen onderbegroeiing heeft. Om de houtsingel te herstellen wordt deze verbreed door het aanplanten van bomen. Er worden daarnaast struiken en een kruidlaag aangeplant om een volwaardige houtsingel te creëren. Er wordt vervolgens ingegaan op de te realiseren breedte van de houtsingel, het soort aan te planten bomen en struiken en op welke wijze deze moeten worden aangeplant.

In de Beknopte natuurtoets staat onder meer dat de historische houtwal op een landschappelijk passende manier wordt hersteld, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de Natuurnetwerk Nederland niet significant worden geschaad, maar zelfs versterkt. Met betrekking tot het voorgenomen plan zijn er volgens de Beknopte natuurtoets geen negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland te verwachten.

6.7.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is, anders dan [appellant sub 1] aanvoert, onderzocht of de ligging van het perceel [locatie A] in het Natuurnetwerk Nederland een belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De raad heeft, mede gelet op de brief van gedeputeerde staten van 28 oktober 2021, ook voldoende gemotiveerd dat de historische houtwal op het perceel op een landschappelijk passende manier wordt hersteld, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de Natuurnetwerk Nederland niet significant worden geschaad. [appellant sub 2] heeft weliswaar gesteld dat met het bestemmingsplan de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland significant worden aangetast, maar hij heeft het standpunt van de raad hierover niet gemotiveerd bestreden. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband nog dat, voor zover [appellant sub 1] vreest dat het bestemmingsplan op hem de verplichting legt de houtwal te verbreden, dit, zoals ook ter zitting is besproken, berust op een onjuiste lezing van de plantoelichting en de daarbij behorende Landschappelijke inpassing.

Uit het voorgaande volgt dat het bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland significant aantasten. Het plan is dus niet in strijd is met artikel 2.28 van de Omgevingsverordening vastgesteld. Aan een bespreking van het betoog van [appellant sub 2] dat niet wordt voldaan aan de in artikel 2.29 van de Omgevingsverordening vermelde voorwaarden om van artikel 2.28 van de Omgevingsverordening af te wijken, wordt daarom niet toegekomen.

7.       [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de Omgevingsvisie Drenthe 2018. Hij voert aan dat de provincie kritisch staat tegenover bouwen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Hij verwijst in dit verband naar wat hij heeft aangevoerd over de bepalingen over het Natuurnetwerk Nederland in de Omgevingsverordening.

7.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden is aan provinciaal beleid. Wel moet de raad er rekening mee houden en het bij de belangenafweging betrekken.

7.2.    In paragraaf 3.2.1 van de plantoelichting wordt ingegaan op de provinciale Omgevingsvisie. De missie uit de Omgevingsvisie is volgens de toelichting het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil 'ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit', mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zoals hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat die de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland significant aantasten. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop ook geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met de Omgevingsvisie is vastgesteld.

8.       [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de gemeentelijke Noordenveldse Kwaliteitsgids 2020. Hij voert aan dat met het bouwen van een woning en schuren het besloten en landschappelijke karakter verloren gaat en het middengebied niet wordt vrijgehouden. Uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt volgens [appellant sub 2] niet dat de raad de Noordenveldse Kwaliteitsgids bij de planvorming heeft betrokken.

8.1.    In paragraaf 3.4.3 van de plantoelichting wordt ingegaan op de Noordenveldse Kwaliteitsgids. Er staat onder meer dat Leutingewolde in het Laagveenontginningslandschap ligt. Voor het dorp geldt een aantal gidsprincipes. In de plantoelichting zijn de voor het bestemmingsplan relevante principes vermeld. Dat zijn onder meer het inspelen op het heersende bebouwingsbeeld in de omgeving, het aansluiten op het agrarische, kleinschalige en besloten karakter en het koesteren van bestaande hoogteverschillen van de es en het middengebied en het benadrukken van overgangen met de aan-/afwezigheid van beplanting. Volgens de plantoelichting zijn en worden bij het opstellen van de landschappelijke inpassing en bij het ontwerp van de nieuwe woningen deze principes in acht genomen. De nieuwe woningen passen in het bebouwingsbeeld van de omgeving wat betreft uiterlijk en schaal, maar ook wat betreft situering. Na realisering zal er op de percelen sprake zijn van een agrarisch, kleinschalig en besloten karakter.

8.2.    De voorzieningenrechter volgt [appellant sub 2] niet in zijn stelling dat bij de planvorming de Noordenveldse Kwaliteitsgids niet is betrokken. In de plantoelichting wordt daar uitdrukkelijk naar verwezen.

In de plantoelichting zijn de relevante gidsprincipes opgenomen en aangegeven is dat daaraan wordt voldaan. [appellant sub 2] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat met de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen, te weten het bouwen van één woning op elk perceel, het besloten en kleinschalige karakter verloren gaat en het middengebied niet wordt vrijgehouden. De voorzieningenrechter volgt [appellant sub 2] daarom niet in zijn stelling dat het bestemmingsplan is strijd met de Noordenveldse Kwaliteitsgids is vastgesteld.

9.       [appellant sub 2] betoogt dat het onderzoek naar de in het gebied voorkomende diersoorten niet deugdelijk is. Hij voert aan dat op basis van het uitgevoerde onderzoek niet kan worden uitgesloten dat in het gebied herten en reeën, vlinders en het vliegend hert voorkomen.

9.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

9.2.    In de plantoelichting staat dat het perceel is bezocht door een ecoloog van BügelHajema. Onder verwijzing naar de door dat bureau uitgevoerde Beknopte natuurtoets is in de plantoelichting geconcludeerd dat het plan niet leidt tot negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde gebieden.

9.3.    Uit de Beknopte natuurtoets blijkt dat onderzoek is gedaan naar verblijfplaatsen en foerageergebieden van, voor zover van belang, gelet op het betoog van [appellant sub 2], zoogdieren en ongewervelden. [appellant sub 2] heeft met de enkele stelling dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

10.     [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij voert aan dat hij overlast zal ervaren door het gebruik van de nieuwe oprit en dat zijn uitzicht door de nieuwe schuur zal worden aangetast.

10.1.  Het is niet onaannemelijk dat het de oprichting van de nieuwe woonbebouwing gevolgen met zich brengt voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2]. De raad kan echter op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Gelet op de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] enerzijds en het bouwvlak waarbinnen de woning moet worden gesitueerd en het gebied waar de bijgebouwen mogen worden gebouwd anderzijds, de omstandigheid dat volgens de raad de Turfweg een toename van verkeersbewegingen aankan en de bestaande houtwal die het perceel scheidt van de weg en het perceel van [appellant sub 2], ziet de voorzitter in wat [appellant sub 2] heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2].

11.     [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan de agrarische activiteiten die hij op zijn perceel uitvoert, zal belemmeren. Hij voert in dit verband aan dat geen rekening is gehouden met de richtafstand van 100 m uit de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

11.1.  Het is de voorzieningenrechter uit de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende gebleken dat [appellant sub 1] op zijn perceel een agrarisch bedrijf uitoefent, waarvoor in de hiervoor vermelde handreiking richtafstanden gelden. De voorzieningenrechter ziet in het betoog van [appellant sub 1] daarom op voorhand geen grond voor het oordeel dat de raad in zoverre het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

12.     [appellant sub 1] betoogt dat de raad handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij voert aan dat anderen de raad ook hebben verzocht om met toepassing van de ruimte-voor-ruimteregeling woningbouw op het perceel [locatie A] mogelijk te maken, maar dat de raad steeds heeft aangegeven dat woningbouw op het perceel niet tot de mogelijkheden behoorde.

12.1.  De raad heeft ter zitting aangegeven dat er in het verleden meerdere keren een initiatief tot het bouwen van een woning met behulp van de ruimte-voor-ruimteregeling op het perceel aan de [locatie A] is gestart. Bij deze eerdere initiatieven was alleen het perceel [locatie A] betrokken. In het hier aan de orde zijnde initiatief is ook het perceel [locatie B] betrokken. Met deze percelen tezamen wordt voldaan aan de voorwaarden van de ruimte-voor-ruimteregeling. De raad heeft hieraan toegevoegd dat, als het initiatief van [partij] alleen betrekking zou hebben op de [locatie A], aan zijn plan ook geen medewerking zou zijn verleend.

12.2.  [appellant sub 1] heeft deze toelichting van de raad niet bestreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat van gelijke gevallen geen sprake is.

13.     Over het betoog van [appellant sub 2] dat de raad handelt in strijd met het leerstuk van schaarse rechten overweegt de voorzieningenrechter dat dit betoog en het standpunt van de raad daarover een inhoudelijke beoordeling vergt waarvoor de bodemprocedure zich beter leent. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak een voorlopige voorziening getroffen dient te worden, wordt het volgende overwogen. Gelet op wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over het bestemmingsplan en het belang van [partij] bij realisering van zijn plannen, is de voorzieningenrechter, ook omdat de overige gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot vernietiging van het bestemmingsplan zullen leiden, van oordeel dat het treffen van een voorlopige voorziening niet is aangewezen.

Conclusie

14.     Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2022

473