Uitspraak 202201770/2/A3, 202201799/2/A3 en 202201803/2/A3


Volledige tekst

202201770/2/A3, 202201799/2/A3 en 202201803/2/A3.
Datum uitspraak: 3 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de beroepen van:

1.       [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],

2.       [verzoeker sub 2], wonend te Amsterdam, handelend onder de naam "[bedrijf A]",

3.       [verzoeker sub 3], wonend te Amsterdam, handelend onder de naam "[bedrijf B]",

verzoekers,

tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 16 februari 2022.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2017 heeft het college de aanvraag van [bedrijf A] om een exploitatievergunning voor het vervoeren van passagiers met het bedrijfsvaartuig [bedrijfsvaartuig 1] afgewezen.

Bij besluit van 12 februari 2018 heeft het college de aanvraag van [verzoekster sub 1] om een exploitatievergunning voor het vervoeren van passagiers met het bedrijfsvaartuig [bedrijfsvaartuig 2] afgewezen.

Bij besluit van 20 maart 2018 heeft het college de aanvraag van [bedrijf B] om een exploitatievergunning voor het vervoeren van passagiers met de bedrijfsvaartuigen [5 bedrijfsvaartuigen] afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 16 februari 2022 heeft het college opnieuw besloten op de door [verzoekster sub 1], [bedrijf A] en [bedrijf B] daartegen gemaakte bezwaren en heeft het die ongegrond verklaard.

Tegen die besluiten hebben [verzoekster sub 1], [bedrijf A] en [bedrijf B] afzonderlijke beroepen ingesteld.

Tevens hebben zij de voorzieningenrechter gezamenlijk verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2022, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J. Monster, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en [verzoeker sub 3], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bootsma en mr. B.S. Jaasma, beiden advocaat te Den Haag, en R.E. Leeuwenburgh, B.G.J. van Wissen en mr. K. van Driel, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Waar gaan deze zaken over?

2.       Voor de voorgeschiedenis wijst de voorzieningenrechter naar de uitspraken van 22 december 2021 die de Afdeling heeft gedaan in de zaak van [verzoekster sub 1], ECLI:NL:RVS:2021:2910 (202100131/1/A3), in de zaak van [bedrijf A], ECLI:NL:RVS:2021:2918 (202100064/1/A3), en in die van [bedrijf B] ECLI:NL:RVS:2021:2916 (202100066/1/A3). Het college is naast het verdelen van exploitatievergunningen op grond van de Nota Varen Deel 2 gestart met de verdeling van op- en afstaplocaties in Amsterdam. Het aanbod van de zogenoemde (semi) exclusieve plekken in 2024 is beperkt. Daarnaar willen [verzoekster sub 1], [bedrijf A] en [bedrijf B] meedingen. Uit een gemeentelijk informatieblad van december 2021 hebben zij begrepen dat passagiersvaartuigen met een exploitatievergunning per 1 maart 2024 van de op- en afstaplocaties gebruik mogen maken. De verzoeken strekken ertoe bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat [verzoekster sub 1], [bedrijf A] en [bedrijf B] worden behandeld als waren zij voor hun vaartuigen per 1 maart 2024 in het bezit van exploitatievergunningen totdat in de bodemzaak is beslist.

Is er een spoedeisend belang?

3.       Het college heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting gesteld dat het gemeentelijk informatieblad achterhaald is. De procedure is vertraagd onder meer als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (het Didam-arrest). Het college beziet nog of de uitgangspunten in het beleidsdocument "Op- en afstappen Passagiersvaart. Uitwerking Nota Varen Deel 2" van 5 oktober 2021 moeten worden herijkt. Er zijn daarom geen deadlines voor een formele inschrijvingsprocedure. Ook is nog onderwerp van besluitvorming onder welke voorwaarden reders mogen meedingen. In een e-mailbericht van het Programma Varen van de gemeente van 19 april 2022 staat dat daarover op 13 mei 2022 een bestuurlijk overleg zal plaatsvinden met onder meer de wethouders en (vertegenwoordigers van) een aantal reders. Ter zitting heeft het college gesteld dat het de voorkeur heeft dat deze reders met een voorstel komen dat op brede steun kan rekenen. Mochten de reders er onderling niet uitkomen, dan gaat het college zelf een knoop doorhakken. Het is de bedoeling van het college er met alle reders uit te komen.

Bij deze stand van zaken ontbreekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang voor het treffen van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor [verzoekster sub 1], [bedrijf A] en [bedrijf B] lastig is te anticiperen op de besluitvorming van het college om op het juiste moment om een voorlopige voorziening te verzoeken. Omdat op dit moment kennelijk nog niet vaststaat dat zij niet kunnen meedoen aan de verdeelprocedure voor de (semi) exclusieve op- en afstapplekken, zijn de verzoeken te vroeg gedaan. Inmiddels is duidelijk dat de (judiciële lus)zaken versneld zullen worden behandeld. De voorzieningenrechter zal bevorderen dat de zaken - zo mogelijk - nog deze zomer zullen worden behandeld.

Het verzoek dient te worden afgewezen.

Proceskosten en griffierecht

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

5.       Over het in de procedure nr. 202201803/2/A3 geheven griffierecht overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Van [bedrijf B] is abusievelijk een bedrag van € 274,- geheven, terwijl het verschuldigde griffierecht € 184,- bedroeg. Het te veel betaalde griffierecht ten bedrage van € 90,- zal worden teruggestort.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Konings
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2022

612