Uitspraak 201905423/3/R4


Volledige tekst

201905423/3/R4.
Datum uitspraak: 4 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       de vereniging Onze Klei, gevestigd te Oldehove, gemeente Westerkwartier, stophetfracken.nl en 58 natuurlijke personen (hierna: Onze Klei en anderen),

2.       de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade, gevestigd te Zuidhorn, gemeente Westerkwartier, en anderen (hierna: SBM en anderen),

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Pieterzijl, gemeente Westerkwartier,

4.       de vereniging Plaatselijk Belang Pieterzijl, gevestigd te Pieterzijl, gemeente Westerkwartier, en tien andere plaatselijke verenigingen, samen aangeduid als de "Gezamenlijke Plaatselijke Belangen", en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], wonend te Pieterzijl, gemeente Westerkwartier (hierna: GPB en anderen),

5.       [appellant sub 5], wonend te Grijpskerk, gemeente Westerkwartier,

6.       [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], wonend te Burum, gemeente Noardeast-Fryslân,

appellanten,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1118 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 13 juni 2019 (hierna: het instemmingsbesluit), tot instemming met het door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: de NAM) ingediende winningsplan Pieterzijl Oost, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 22 november 2021 (hierna: het herstelbesluit) heeft de minister het instemmingsbesluit gewijzigd.

GPB en anderen hebben hun zienswijze daarop gegeven.

De Afdeling heeft in het herstelbesluit en de gegeven zienswijze geen aanleiding gezien voor een nader onderzoek ter zitting. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om opnieuw ter zitting te worden gehoord in verband met de vervanging van mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen als lid van de zittingskamer door mr. R. Uylenburg. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft onder 14.4 van de tussenuitspraak overwogen dat de minister ten tijde van het nemen van het instemmingsbesluit niet beschikte over voldoende gedetailleerde informatie over de voorgenomen hydraulische stimulatie om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat uitvoering van de stimulatie mogelijk is zonder onaanvaardbare risico’s. De minister heeft het instemmingsbesluit in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.

2.       Uit het voorgaande volgt dat de beroepen tegen het instemmingsbesluit gegrond zijn. Dat besluit moet worden vernietigd, voor zover daarin is ingestemd met hydraulische stimulatie.

Het herstelbesluit

3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak de minister opgedragen om het geconstateerde gebrek in het instemmingsbesluit te herstellen met inachtneming van wat daarover in de tussenuitspraak is overwogen.

4.       De minister heeft met het herstelbesluit het instemmingsbesluit gewijzigd, in die zin dat wordt ingestemd met het winningsplan voor zover het gas verkregen wordt zonder toepassing van hydraulische stimulatie. In verband hiermee is in het herstelbesluit ook bepaald dat voorschrift 2 van het instemmingsbesluit, dat betrekking had op de toepassing van hydraulische stimulatie, komt te vervallen.

Het herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook onderwerp van dit geding.

5.       Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over het herstelbesluit. Alleen GPB en anderen hebben een zienswijze ingediend. De overige appellanten hebben geen zienswijze ingediend en hebben dus niet te kennen gegeven dat zij zich niet met het herstelbesluit kunnen verenigen. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen het herstelbesluit hebben aangevoerd. De van rechtswege ontstane beroepen van die appellanten tegen het herstelbesluit zijn daarom ongegrond.

6.       GPB en anderen hebben de Afdeling in hun zienswijze verzocht om hydraulische stimulatie (fracking) bij de gaswinning uit het gasveld Pieterzijl Oost niet toe te staan. Zij vrezen dat bij deze gaswinning in de toekomst toch hydraulische stimulatie zal worden toegepast.

6.1.    Met het herstelbesluit heeft de minister het instemmingsbesluit in die zin gewijzigd dat uitsluitend instemming is verleend met het winningsplan voor zover het gas verkregen wordt zonder toepassing van hydraulische stimulatie. Dit betekent dat bij de winning overeenkomstig dit winningsplan geen hydraulische stimulatie mag worden toegepast. De Afdeling kan in deze uitspraak slechts oordelen over het instemmingsbesluit en herstelbesluit. Mocht de NAM in de toekomst toch hydraulische stimulatie willen toepassen bij de gaswinning uit het gasveld Pieterzijl Oost, dan is daarvoor een nieuw of gewijzigd winningsplan nodig, dat ook een instemming van de minister behoeft. Mocht die instemming worden verleend, dan staat daartegen weer beroep open.

7.       Voor zover GPB en anderen in hun zienswijze gronden naar voren hebben gebracht over onder meer bodemdaling als gevolg van de gaswinning en het ontbreken van een adequate schadevergoedingsregeling, overweegt de Afdeling dat in de tussenuitspraak de gronden over deze onderwerpen al inhoudelijk zijn beoordeeld. Behalve in uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het dienaangaande in de tussenuitspraak gegeven oordeel.

8.       Gelet op het voorgaande slagen de betogen van GPB en anderen niet. Dit betekent dat ook het van rechtswege ontstane beroep van GPB en anderen tegen het herstelbesluit ongegrond is.

Proceskosten

9.       De minister moet de proceskosten van Onze Klei en anderen, SBM en anderen en [appellanten sub 3] vergoeden. Omdat Onze Klei en anderen en SBM en anderen ter zitting zijn bijgestaan door dezelfde rechtsbijstandverlener, wordt wat die zitting betreft aan elk van hen de helft toegekend van de vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Wat de andere appellanten betreft is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 13 juni 2019, kenmerk DGKE-WO/19143442, gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 13 juni 2019, kenmerk DGKE-WO/19143442, voor zover daarin is ingestemd met hydraulische stimulatie;

III.      verklaart de beroepen tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 november 2021, kenmerk DGKE-WO/21207196, ongegrond;

IV.      veroordeelt de minister van Economische Zaken en Klimaat tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot:

a. een bedrag van € 1.199,97 aan de vereniging Onze Klei, stophetfracken.nl en 58 natuurlijke personen, waarvan € 1.138,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. een bedrag van € 1.138,50 aan de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c. een bedrag van € 1.518,00 aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de minister van Economische Zaken en Klimaat aan:

a. de vereniging Onze Klei, stophetfracken.nl en 58 natuurlijke personen het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 vergoedt, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade en anderen het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 vergoedt, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

d. de vereniging Plaatselijk Belang Pieterzijl en tien andere plaatselijke verenigingen, en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 vergoedt, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

e. [appellant sub 5] het door haar voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt;

f. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt, waarbij geldt dat de minister bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Van Grinsven

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022

462-971