Uitspraak 202200146/1/R3 en 202200146/2/R3


Volledige tekst

202200146/1/R3 en 202200146/2/R3.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

Vereniging van eigenaars gebouw "De Zon" gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente, en anderen (hierna: de vereniging en anderen)

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 december 2021 in zaak nr. 20/2400 in het geding tussen:

de vereniging en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2020 heeft het college aan Lidl Nederland GmbH een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een supermarkt aan de Kerkstraat 2 tot en met 16 in Goor.

Bij besluit van 7 oktober 2020 heeft het college het door de vereniging en anderen daartegen gemaakte bezwaar, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard en het besluit van 27 januari 2020 met aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 16 december 2021 heeft de rechtbank het door de vereniging en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de vereniging en anderen hoger beroep ingesteld.

Tevens hebben de vereniging en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college en Lidl hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2022, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door E. Beernink en G.R.F. ter Braak, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Lidl, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

3.       Lidl heeft het voornemen om een supermarkt te openen aan de Kerkstraat, tussen de Wheeme en de Laarstraat, in Goor. Bij besluit van 28 mei 2018 heeft het college aan Lidl een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van deze supermarkt. Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk. Bij besluit van 27 januari 2020 heeft het college aan Lidl opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van deze supermarkt. In dit besluit staat dat de belangrijkste wijziging ten opzichte van de eerdere omgevingsvergunning de verplaatsing van de laad- en loslocatie van de Wheeme naar de Kerkstraat is. De zogeheten footprint van het bouwplan is niet gewijzigd.

3.1.    De gronden waarop de supermarkt is voorzien maken deel uit van het bestemmingsplan "Goor Centrum e.o." Aan deze gronden is de bestemming "Centrumdoeleinden" toegekend. Uit de aanvraag om een omgevingsvergunning volgt dat wordt voorzien in 88 parkeerplaatsen. De gronden waarop de parkeerplaatsen komen worden eigendom van Lidl. Een deel van deze parkeerplaatsen valt binnen het bestemmingplan "Goor". Aan de gronden van dit deel van de parkeerplaatsen is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.

Beoordeling hoger beroep

Parkeren

4.       De vereniging en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beoogde aantal van 88 parkeerplaatsen voor de supermarkt onvoldoende is. Volgens hen moet in minimaal 125 parkeerplaatsen worden voorzien.

- toepasselijke regeling

5.       De vereniging en anderen voeren in dat verband aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan wat betreft het parkeren moet worden getoetst aan de regels van het plan "Reparatieregeling I". Volgens hen is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat dit plan van toepassing is, nu dit plan niet op ruimtelijkeplannen.nl staat. Dit leidt volgens hen tot een rechtsonzekere situatie. Ter illustratie wijzen zij op onder meer de uitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3222, waaruit volgens hen volgt dat wat op ruimtelijkeplannen.nl staat leidend is. Dit betekent volgens hen dat wanneer een plan hier niet op staat, dit plan dus ook niet geldt. Volgens hen moet het bouwplan voor het aspect parkeren worden getoetst aan de regels van het bestemmingsplan "Goor", waarop het plan "Reparatieregeling I" overigens ook geen betrekking heeft. Hoewel maar een deel van de parkeerplaatsen is gelegen op gronden waarop dat plan van toepassing is, ligt het volgens hen in de rede om deze meest recente en actuele parkeernomen van toepassing te verklaren.

5.1.    Lidl heeft naar voren gebracht dat de vereniging en anderen het betoog dat het plan "Reparatieregeling I" niet van toepassing is omdat dit niet op ruimtelijkeplannen.nl staat, voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd en dat dit betoog daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. De voorzieningenrechter volgt Lidl daarin niet. De vereniging en anderen hebben bij de rechtbank aangevoerd dat moet worden getoetst aan de parkeernormen die volgen uit publicatie 317 van de CROW en het gemeentelijke parkeerbeleid dat is neergelegd in het Gemeentelijk Mobiliteitsplan 2016-2020. In hoger beroep voeren zij hiervoor een nader argument aan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in hoger beroep geen nieuwe argumenten ter onderbouwing van een al eerder naar voren gebracht betoog mogen worden aangevoerd.

5.2.    De voorzieningenrechter ziet in wat de vereniging en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan wat betreft het parkeren moet worden getoetst aan de regels van het plan "Reparatieregeling I". Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Niet in geschil is dat het besluit tot vaststelling van het plan is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:42, tweede lid, van de Awb. De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan in strijd met artikel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) niet elektronisch beschikbaar is gesteld op ruimtelijkeplannen.nl. Dat in dit geval het overgangsrecht als bedoeld in artikel 8.1.2 van het Bro van toepassing is, zoals door de raad naar voren gebracht, maakt dit niet anders. Deze bepaling heeft namelijk geen betrekking op de verplichting die is neergelegd in artikel 1.2.1. De omstandigheid dat het plan ten onrechte niet elektronisch beschikbaar is gesteld, laat echter onverlet dat het plan in werking is getreden. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het plan is namelijk van belang voor het in werking treden daarvan. Hiervan moet worden onderscheiden het elektronisch ter beschikking stellen van het vaststellingsbesluit en de hierbij behorende stukken als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste en tweede lid, van het Bro (vergelijk de uitspraak van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2033, onder 6.1). Het "beschikbaar stellen" als bedoeld in deze bepaling is, anders gezegd, geen constitutief vereiste voor het in werking treden van het bestemmingsplan. Daarbij volgt de voorzieningenrechter de vereniging en anderen niet in hun betoog dat toetsen aan dit plan in dit geval leidt tot een rechtsonzekere situatie. Anders dan in de uitspraak waarnaar de vereniging en anderen verwijzen, bestaat in dit geval namelijk geen onduidelijkheid over de inhoud van het plan.

Daarnaast kunnen de vereniging en anderen niet worden gevolgd in hun betoog dat het bouwplan voor het aspect parkeren moet worden getoetst aan de regels van het plan "Goor". De omgevingsvergunning die is verleend bij het besluit van 27 januari 2020 heeft betrekking op de bouw van een supermarkt. De vraag of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, moet worden beoordeeld aan de hand van de regels die gelden voor de gronden waarop de supermarkt is beoogd. Deze gronden liggen volledig binnen het plan "Goor Centrum e.o.". Gelet hierop komt in zoverre geen betekenis toe aan wat over het parkeren in het plan "Goor" is opgenomen. Omdat op grond van artikel 8, aanhef en eerste lid, van de regels van het plan "Reparatieregeling I" in samenhang met bijlage C van dat plan regels over parkeernormen aan het bestemmingsplan "Goor Centrum e.o." zijn toegevoegd, moet worden beoordeeld of het bouwplan voor het aspect parkeren aan deze regels voldoet. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog slaagt niet.

6.       De voorzieningenrechter komt gelet op wat hiervoor is overwogen niet toe aan het betoog van de vereniging en anderen over de parkeernormen in het plan "Goor" en het "gemeentelijk mobiliteitsplan 2016-2020".

- gehanteerde parkeernorm

7.       De vereniging en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in dit geval de parkeernormen voor de functie "wijk- buurt- en dorpcentra" als bedoeld in bijlage D bij het plan "Reparatieregeling I" gelden. Ter zitting hebben zij toegelicht dat volgens hen weliswaar geen sprake is van grootschalige detailhandel, maar dat gelet op de omvang van de supermarkt toch bij de normen die hiervoor gelden moet worden aangesloten.

7.1.    In bijlage D bij het plan "Reparatieregeling I" staan per functie de parkeernormen opgenomen. Voor de hoofdfunctie "winkelen" geldt per 100 m2 bvo voor de functie "wijk- buurt- en dorpscentra" een parkeernorm van 3,75. Voor de functie "grootschalige detailhandel" geldt voor "centrum" geen parkeernorm, en voor "schil/overloopgebied centrum" en "rest bebouwde kom" een parkeernorm van 7,5.

Volgens het college is sprake van de functie "wijk- buurt- en dorpscentra". Omdat de beoogde supermarkt een omvang heeft van 2.235 m2 bvo, zijn volgens het college afgerond 84 plekken nodig.

7.2.    De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat in de bestemmingsplannen geen definitie van het begrip "grootschalige detailhandel" is opgenomen, dat dit begrip ook niet is uitgelegd in de toelichtingen bij deze plannen en dat het college daarom heeft kunnen aansluiten bij de uitleg van het begrip in het document "Errata Publicatie 182" van de CROW. Wat de vereniging en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze overweging van de rechtbank onjuist is. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat, zoals ook door de rechtbank is overwogen, een Lidl supermarkt niet valt onder de in dit document opgenomen voorbeelden van "grootschalige detailhandel", en daarmee ook niet vergelijkbaar is. Dat de supermarkt een oppervlakte heeft van 2.235 m2 bvo, betekent niet dat daarmee sprake is van een grote publiekstrekker met een regionale of zelf bovenregionale functie als bedoeld in dat document. De voorzieningenrechter volgt de vereniging en anderen daarom niet in hun betoog dat het college in dit geval toch had moeten aansluiten bij de parkeernorm die geldt voor de functie "grootschalige detailhandel".

Het betoog slaagt niet.

- parkeerplaatsen planologisch toegestaan?

8.       De vereniging en anderen voeren daarnaast aan dat de rechtbank heeft miskend dat niet kan worden voorzien in het in het bouwplan beoogde aantal parkeerplaatsen, omdat parkeerplaatsen niet zijn toegestaan op de gronden waaraan in het bestemmingsplan "Goor" de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend. Dit volgt volgens hen uit de planregels en de systematiek van het plan. Volgens hen is het de uitdrukkelijke bedoeling van de planwetgever geweest om binnen de bestemming "Maatschappelijk" parkeerterreinen slechts toe te staan ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

8.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in artikel 16.1 van de regels van het plan "Goor" zowel "parkeervoorzieningen" als "een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’" is opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat ter plaatse van de voorziene parkeerplaatsen geen aanduiding "parkeerterrein" is opgenomen. In het plan is geen definitie van het begrip "parkeervoorzieningen" opgenomen.

Het is vaste rechtspraak dat een planregeling die voldoende duidelijk is omwille van de rechtszekerheid zoveel mogelijk letterlijk wordt uitgelegd. Uit de tekst van artikel 16.1, aanhef en onder k, van de planregels blijkt dat de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden uitdrukkelijk mede zijn bestemd voor parkeervoorzieningen. In het artikel staat niet dat deze parkeervoorzieningen ten dienste moeten staan van de bestemming "Maatschappelijk", en ook anderszins volgt uit de tekst niet dat deze functie beperkt moet worden uitgelegd. Omdat de tekst op zichzelf voldoende duidelijk is, wordt aan de bedoeling van de planwetgever niet toegekomen. Gelet hierop bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de definitie van "parkeerterrein". Omdat, zoals ook door de rechtbank is overwogen, in het normale spraakgebruik onder "parkeervoorzieningen" parkeerplaatsen worden verstaan, staat het bestemmingsplan er niet aan in de weg dat de beoogde parkeerplaatsen voor een deel worden gerealiseerd op gronden met de bestemming "Maatschappelijk".

Het betoog slaagt niet.

Welstand

- advies stadbouwmeester

9.       De vereniging en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte het college heeft gevolgd in het standpunt dat een stedenbouwkundig advies achterwege kon blijven. In de Welstandsnota 2012 van de gemeente Hof van Twente (hierna: de welstandsnota), is volgens hen namelijk bepaald dat onder andere het stedenbouwkundig advies behoort tot de relevante informatie voor het beoordelen van bouwplannen. Dat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan maakt dit niet anders, aldus de vereniging en anderen. De welstandbeoordeling dient volgens hen juist plaats te vinden in aanvulling op de beoordeling of het bouwplan op grond van het plan kan worden gerealiseerd.

9.1.    De voorzieningenrechter volgt de vereniging en anderen niet in hun betoog dat ten onrechte geen stedenbouwkundig advies is gevraagd. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat in de welstandsnota onder het kopje "Ambtelijk secretaris" staat dat de ambtelijk secretaris de commissie en de rayonarchitect van de benodigde bescheiden voorziet. Vervolgens is in de opsomming van relevante informatie voor de beoordeling van bouwplannen onder meer het stedenbouwkundig advies opgenomen. Hieruit volgt niet dat altijd een stedenbouwkundig advies moet worden overgelegd. Daar komt bij dat het college zich heeft gebaseerd op het welstandsadvies van de stadsbouwmeester van 18 december 2019, dat is aangevuld met het advies van 17 juni 2020 (hierna: het welstandadvies), waarin is ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan. De rechtbank is terecht niet tot een ander oordeel gekomen.

Het betoog slaagt niet.

- welstandsnota

10.     De vereniging en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en daarom ook niet wordt voldaan aan artikel 9.1, derde lid, van de Bouwverordening Hof van Twente 2012 (hierna: de Bouwverordening). Onder verwijzing naar het tegenadvies "Reactie op welstandbeoordeling Lidl Goor" van Van der Mark Advies van 13 juni 2021 en het tegenadvies "Reactie op welstandsadvies D.D. 17 juni 2020" van Beltman architecten van 25 augustus 2020 (hierna: de tegenadviezen) voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan de criteria uit de welstandsnota. Zo volgt uit deze tegenadviezen volgens hen dat niet wordt gebouwd aan de weg op de rooilijn, aangezien de supermarkt verder terug komt te liggen dan de voorheen aanwezige bebouwing en dan de bebouwing langs de Kerkstraat in beide richtingen, en ook dat de rooilijn langs met name de Wheeme is losgelaten. Ook is het pand volgens hen niet op de weg georiënteerd. Anders dan bij de andere panden aan de Kerkstraat, zijn functionele gevelopeningen in de vorm van ramen en/of deuren namelijk niet aanwezig. Verder sluit het pand volgens hen in korrelmaat en ritme niet aan op de panden in de omgeving en is sprake van "coulissenbouw", waarmee ook niet is voldaan aan het criterium dat bouwwerken een individuele uitstraling krijgen. Daarbij is zowel aan de zijde van de Kerkstraat als aan de zijde van de Wheeme wel degelijk sprake van blinde gevels, aldus de vereniging en anderen. Dit wordt volgens hen bevestigd in het advies van de stadsbouwmeester van 10 juli 2017. De tegenadviezen bieden volgens hen dan ook voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies, de begrijpelijkheid van de in dat advies gevolgde redenering en de daarin getrokken conclusies.

10.1.  Het college heeft een positief welstandsadvies van de stadsbouwmeester aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Hierin is getoetst aan de criteria die gelden voor het gebied "linten: ‘aan de weg’". Voor zover hier van belang gaat het om de volgende criteria:

"Plaatsing

- De panden worden aan de weg op de rooilijn gebouwd

- De bouwwerken zijn op de weg georiënteerd

Hoofdvorm

- De panden sluiten in korrelmaat en ritme aan op de panden in de omgeving

- De bouwwerken krijgen een individuele uitstraling

Gevel

(…)

- Blinde gevels zijn ongewenst

(…)"

Bij brief van 16 juni 2021 heeft de stadsbouwmeester gereageerd op het tegenadvies van Beltman architecten van 25 augustus 2020. Uit deze reactie volgt dat de stadsbouwmeester geen aanleiding ziet om het eerdere positieve advies te herzien.

10.2.  Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.

Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

10.3.  De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het college het welstandsadvies van de stadsbouwmeester dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Weliswaar geven de tegenadviezen een andere waardering van het bouwplan dan het welstandsadvies van de stadsbouwmeester, maar dat leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het advies niet aan het besluit ten grondslag mag worden gelegd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de welstandscriteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan.

De voorzieningenrechter overweegt verder over het betoog over de rooilijn als volgt. Hoewel ten tijde van het besluit van 7 oktober 2020 ter plaatse nog bebouwing stond aan de Kerkstraat, zoals de vereniging en anderen stellen, heeft de stadsbouwmeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij het vaststellen van de rooilijn kunnen uitgaan van de situatie dat geen bebouwing aanwezig is als bedoeld in artikel 2.5.5, onder b, van de Bouwverordening. Daarvoor acht de voorzieningenrechter van belang dat het deel waar het bouwplan ligt is ingesloten door de Laarstraat en de Wheeme, en vaststond dat alle hier aanwezige bebouwing als het gevolg van het bouwplan zou worden gesloopt. Over de rooilijn bij de Wheeme overweegt de voorzieningenrechter dat in het welstandsadvies staat dat het bestaande bebouwingslint aan de Wheeme en de Laarstraat aan de zijde van de nieuwbouw geen eenduidige rooilijn kent, en de voorzieningenrechter in wat de vereniging en anderen hierover hebben aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het welstandsadvies op dit punt onjuist is. Voorts overweegt de voorzieningenrechter met de rechtbank dat uit de welstandsnota niet volgt dat voor de oriëntatie van het pand van belang is waar de hoofdingang of andere functionele gevelopeningen zich bevinden. Er is daarom geen reden voor het oordeel dat de stadsbouwmeester heeft moeten uitgaan van de visie van de vereniging en anderen hierop. De voorzieningenrechter ziet in wat de vereniging en anderen aanvoeren ook geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsbouwmeester er niet van heeft mogen uitgaan dat het bouwplan voldoet aan het criterium dat panden in korrelmaat en ritme aansluiten op de omgeving en een individuele uitstraling krijgen. Dat volgens hen sprake is van schijngevels, het gehele gebouw voor meer dan 90% plat afgedekt is en op gekunstelde manier is geprobeerd de maat en schaal van de omgeving op te pakken, zoals zij aanvoeren, leidt niet tot dat oordeel. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de omvang van het bouwplan, die past binnen de bouwmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan, bij de welstandstoets moet worden gerespecteerd (zie onder meer de uitspraak van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7930). Over het criterium dat blinde gevels ongewenst zijn, overweegt de voorzieningenrechter dat "blinde gevel" in de welstandsnota is gedefinieerd als "gevel of muur zonder raam, deur of andere opening". Uit de bouwtekeningen en overigens ook uit de afbeeldingen op p. 13 van het tegenadvies van Van der Mark blijkt dat wel gevelopeningen in de vorm van onder meer deuren zijn aangebracht.

Dat in het advies van 10 juli 2017 onder meer staat dat de nieuwe laad- en loslocatie een verarming kan betekenen van de ruimtelijke kwaliteit van de Kerkstraat doet aan het voorgaande niet af. Zoals ook door de rechtbank is overwogen heeft de stadsbouwmeester erop gewezen dat dit een preadvies is waarin alleen een reactie is gegeven op de destijds aangevraagde gevelwijzigingen, terwijl in de latere adviezen het hele bouwplan is beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet in wat de vereniging en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

Het betoog slaagt niet.

11.     De vereniging en anderen betogen dat het college vanwege de onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld aan drie zijden van de nieuwbouw nadere eisen had moeten stellen als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de regels van het plan "Goor Centrum e.o.".

11.1.  Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 10.3, is de voorzieningenrechter met de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid van het stellen van nadere eisen heeft kunnen afzien.

Conclusie

12.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:42, tweede lid, ten tijde van belang

2. De bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.2.1

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de wet stellen burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat de volgende visies, plannen, besluiten en verordeningen, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, aan eenieder elektronisch beschikbaar:

(…)

b. bestemmingsplan;

(…)

2. Er is een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, raadpleegbaar zijn.

(…)

Artikel 8.1.2

Tenzij toepassing is gegeven aan artikel 8.1.4, zijn de artikelen 1.2.1a, 1.2.3 en 1.2.4 niet van toepassing op:

a. een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010, en

b. een herziening van een bestemmingsplan, mits dat bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010 en de herziening niet betrekking heeft op het vervangen van een in dat plan voorkomende bestemming, dan wel de herziening het gevolg is van een gedeeltelijke vernietiging van dat plan.

Bouwverordening Hof van Twente 2012

Artikel 2.5.5

De voorgevelrooilijn is:

a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 9.1, derde lid

Burgemeester en wethouders en de welstandscommissie baseren hun standpunt op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Bestemmingsplan "Goor"

Artikel 16.1

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

b. wonen ten behoeve van verzorging en verpleging, al dan niet in samenhang met centrale voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

c. regulier wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1 reguliere woning';

d. een kinderboerderij met speeltuin, ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';

e. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

f. een dienstverlenend bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening;

g. functiegebonden detailhandel ten behoeve van een kerk;

h. groenvoorzieningen;

i. water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

j. verkeers- en verblijfsdoeleinden;

k. parkeervoorzieningen;

l. openbare nutsvoorzieningen;

m. bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt.

Bestemmingsplan "Goor Centrum e.o"

Artikel 8, derde lid

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het bebouwingsbeeld;

- de verkeersveiligheid;

- het zicht op monumenten;

nadere eisen stellen aan:

a. de plaats van gebouwen, in die zin dat deze in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;

b. de plaats en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m, voorzover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.

Bestemmingsplan "Reparatieregeling I"

Artikel 2

Het bestemmingsplan ‘Reparatieregeling I’ van de gemeente Hof van Twente betreft een aanpassing van, danwel een aanvulling op de vigerende bestemmingsplannen, met inachtneming van het volgende.

a. het bepaalde in artikel 3, 4 en 5 is van toepassing op de in bijlage A vermelde bestemmingsplannen;

b. het bepaalde in artikel 6 is van toepassing op de in bijlage B vermelde bestemmingsplannen;

c. het bepaalde in artikel 7 en 8 is van toepassing op de in bijlage C vermelde bestemmingsplannen.

Artikel 8, aanhef en eerste lid

Voor de in bijlage C genoemde bestemmingsplannen geldt dat de volgende bepaling aan de regels wordt toegevoegd:

1. Indien de (wijziging van de) omvang, het bouwen van en/of de bestemming van een gebouw danwel het terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht, conform bijlage D parkeernormering, op eigen terrein in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw danwel die functie behoort.

Bijlage C

(…)

Goor - Goor Centrum e.o.

(…)