Uitspraak 202108132/3/V2


Volledige tekst

202108132/3/V2.
Datum beslissing: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,

appellanten,

tegen de uitspraak van de Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2021 in zaak nr. NL20.22224 en NL20.22225 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De vreemdelingen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2021 in zaak nr. NL20.22224 en NL20.22225.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft, op verzoek van de Afdeling met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft twee aan een passage op pagina 15 van het algemeen ambtsbericht Iran van maart 2019 ten grondslag liggende stukken:

-         gespreksverslag van een interview op 31 oktober 2018

-         gespreksverslag van een interview op 10 december 2018.

Overwegingen

1.       De minister van Buitenlandse Zaken heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van deze stukken kennis zal nemen.

2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.       In de vertrouwelijk overgelegde stukken wordt door geraadpleegde bronnen informatie verstrekt over het systeem van controle in Iran. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van die bronnen zwaarder dan het belang dat partijen kennis nemen van deze stukken. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat de minister van Buitenlandse Zaken ook terecht aanvoert dat de stukken gegevens bevatten, die bruikbaar zijn voor het fabriceren van valse vluchtverhalen, waardoor kennisneming van die gegevens kan leiden tot misbruik en daarmee een belemmering zal vormen voor onderzoek in asielzaken.

4.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer

w.g. Verweij
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

722