Uitspraak 202100999/1/R4


Volledige tekst

202100999/1/R4.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Zeddam, gemeente Montferland,

en

de raad van de gemeente Montferland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, vijfde herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers en vergezeld door [gemachtigde], is verschenen. De raad, vertegenwoordigd door L. Bos, heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting. Verder zijn [partij A] en [partij B] ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Buitengebied, vijfde herziening" (hierna het plan) voorziet onder meer in een vergroting van het bestemmingsvlak "Wonen" op het perceel aan de [locatie] te Zeddam (hierna: het perceel). Deze wijziging van de bestemming was niet voorzien in het ontwerpplan dat ter inzage heeft gelegen maar is opgenomen na een amendement van de raad van 17 december 2020. Een deel van de gronden op dit perceel had onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied, vierde herziening" de bestemming "Bos". Op de gronden die de bestemming "Bos" hadden in het vorige plan en waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend in het hier voorliggende plan, is ook een mestvaalt aanwezig. Deze mestvaalt was volgens het college van burgemeester en wethouders in strijd met de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan "Buitengebied, vierde herziening".

[appellant] is eigenaar van het naastgelegen perceel. Hij vreest dat het nieuwe plan de bestaande mestvaalt legaliseert dan wel een andere mestopslag op het perceel mogelijk maakt. [appellant] vreest ten gevolge van de opslag van mest op het perceel voor onaanvaardbare hinder.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Strijd goede ruimtelijke ordening

3.       [appellant] betoogt dat het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover daarmee is voorzien in de mogelijkheid om op het perceel mest op te slaan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij voert daartoe aan dat de raad de mogelijkheid van een mestvaalt op het perceel niet heeft beoogd noch heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan. Ter ondersteuning daarvan wijst hij op de toelichting bij het amendement van de raad van 17 december 2020, waarin staat dat de raad de constructie van de mestbak wenst te legaliseren vanwege de functie daarvan als keerwand waarbij ook is vermeld dat hierdoor niet het gebruik van de mestvaalt als zodanig wordt gelegaliseerd. Verder verwijst [appellant] naar het door de raad eerder ingenomen standpunt, zoals opgenomen in de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:275, waarbij te kennen is gegeven dat de opslag van mest op het perceel onwenselijk is vanwege onder meer de daar aanwezige natuurwaarden en de overlast voor omwonenden. Verder voert hij nog aan dat voor het behouden van de constructie van de mestvaalt vanwege de functie daarvan als keerwand, als een noodzaak daartoe al bestaat, een wijziging van de bestemming "Bos" niet nodig is. Het plan is gelet op deze punten onvoldoende gemotiveerd, zo stelt hij.

3.1.    Artikel 27.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied, vijfde herziening" luidt:

"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

[…]

i. één paardenbak tot een oppervlakte van maximaal 800 m²."

3.2.    In het amendement van de raad van 17 december 2020 staat dat de keerwand van de mestvaalt een noodzakelijke functie vervult omdat daarmee het hoogteverschil tussen het bosperceel en het perceel van [partij A] en [partij B] wordt overbrugd.  Natuurmonumenten heeft aangegeven dat de mestvaalt geen invloed heeft op het naastgelegen bosperceel. Hieruit leidt de Afdeling af dat de raad heeft beoogd om de constructie van de mestbak te legaliseren, omdat een deel daarvan functioneert als keerwand en dat de raad de ruimtelijke gevolgen van de bestaande constructie met het oog op deze functie heeft afgewogen. Wat betreft de opslag van mest staat er in het amendement dat met de bestemming "Wonen" de mestbak als zodanig niet meer gebruikt kan worden maar dat de keerwand in deze zijn functie wel kan behouden. Hieruit leidt de Afdeling af dat de raad in elk geval niet heeft beoogd om de opslag van mest, zoals deze nu op het perceel plaatsvindt, te willen legaliseren. Daarbij is ook van belang dat de raad over het opslaan van mest op het perceel eerder het standpunt heeft ingenomen dat de opslag van mest op het perceel onwenselijk is vanwege de gevolgen daarvan voor de natuurwaarden van het naastgelegen bosgebied en voor omwonenden. Dit standpunt, dat is opgenomen in de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:275, is in de zienswijzennota behorende bij het plan ook herhaald.

Uit de toelichting bij het amendement volgt niet dat en waarom de raad zijn standpunt daarover zou hebben gewijzigd, noch dat de raad de gevolgen van opslag van mest en de hoeveelheden waarin en de duur waarvoor heeft afgewogen. Bovendien is evenmin gebleken dat de raad de ruimtelijke gevolgen van de wijziging van de bestemming "Bos" naar de bestemming "Wonen" van de gronden op het perceel aan de [locatie] te Zeddam, waarmee in meer dan alleen de constructie van de mestvaalt en een eventuele op die bestemming afgestemde opslag van mest wordt voorzien, op enige wijze heeft onderzocht en afgewogen. De enkele stelling van de raad dat deze gronden niet zijn ingericht als bos en dit ook niet zullen worden is daarvoor onvoldoende. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen, maar dient daarbij dan wel de ruimtelijke gevolgen van de gewenste bestemmingen en regels te onderzoeken. Ook moet, mede gelet op de met de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden en gevolgen daarvan, een belangenafweging worden gemaakt. Een dergelijke integraal onderzoek en belangenafweging in het kader van het toekennen van de bestemming "Wonen" aan deze gronden ontbreken.

Dit betekent dat het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover deze ziet op de gronden die onder het bestemmingplan "Buitengebied, vierde herziening" de bestemming "Bos" hadden, onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       Het beroep is gegrond. Het besluit van de raad van de gemeente Montferland van 17 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, vijfde herziening" dient te worden vernietigd, wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover de gronden op het perceel aan de [locatie] te Zeddam, die onder het bestemmingplan "Buitengebied, vierde herziening" de bestemming "Bos" hadden, daarmee de bestemming "Wonen" hebben gekregen. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.       De raad van de gemeente Montferland moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Montferland van 17 december 2020, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied, vijfde herziening" is vastgesteld, voor zover het betreft:

- het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op de gronden van het perceel aan de [locatie] te Zeddam die onder het bestemmingsplan "Buitengebied, vierde herziening" de bestemming "Bos" hadden;

III.      draagt de raad van de gemeente Montferland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Montferland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Montferland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

700-947