Uitspraak 202107344/1/R4


Volledige tekst

202107344/1/R4.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Lingewaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Huissen, Aloysiuslocatie eo" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2022, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door J.E.M. van Kampen en D. Steenbergen, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1.       Het plangebied is gelegen in het centrum van Huissen. Het voormalige schoolgebouw (Aloysiuslocatie) staat al langere tijd leeg. Gezien de slechte staat van het gebouw en de gebrekkige ruimtelijke kwaliteit ervan, heeft de raad besloten het pand te slopen en te vervangen door woningbouw. Vanwege de behoefte aan woningen in het centrum van Huissen en om een deel van de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Huissen op te vangen, worden de Aloysiuslocatie en de gemeentelijke vergaderlocatie direct ten zuiden daarvan, herontwikkeld tot een nieuw woongebied voor 30 à 40 woningen. Op de Aloysiuslocatie zelf gaat het om een programma van 27 à 30 woningen (grondgebonden woningen en levensloopgeschikte appartementen) en op de gemeentelijk vergaderlocatie om 8 levensloopgeschikte appartementen. Twee mogelijke alternatieven voor de beoogde woningbouw op de gemeentelijke vergaderlocatie betreffen de realisatie van een multifunctionele accommodatie (hierna: MFA) van maximaal 1.000 m² bruto vloeroppervlakte en de realisatie van maximaal 16 zorgwoningen. Onderhavig bestemmingsplan biedt ter plaatse, als alternatief voor woningbouw, ook de mogelijkheid om één van deze twee functies te realiseren.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellanten]

3.       [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de aan een deel van het plangebied toegekende bestemming "Gemengd-1". Ten opzichte van de bestemming "Maatschappelijk" die op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Huissen" aan dat deel van het plangebied was toegekend, is de bestemming verruimd ten behoeve van onder meer het verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning en een halfverdiepte stallingsgarage. Het bouwvlak is ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan aanzienlijk verruimd en ook de bouw- en goothoogte zijn verruimd. Dit leidt er volgens [appellanten] toe dat sprake zal zijn van een verminderd uitzicht. Verder heeft de verruiming van de bestemming tot gevolg dat er meer verenigingen komen die voor overlast, lawaai en parkeerproblemen zullen zorgen, aldus [appellanten].

3.1.    De Afdeling stelt vast dat het beroep ziet op het deel van het plangebied waarop thans de vergaderzalen aanwezig zijn, in de plantoelichting aangeduid als "de vergaderlocatie". Aan dat deel van het plangebied is de bestemming "Gemengd-1" toegekend.

3.2.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels bij het plan luidt:

"De voor "Gemengd-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:

(…)

9. verenigingsleven;

c. het verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning waaronder:

1. podiumkunsten en filmhuis; en/of

2. musea; en/of

3. muziek- en dansscholen, oefenruimten en creativiteitscentra.

(…)

f. een (half)verdiepte stallingsgarage inclusief bergingen en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage’;

(…)."

3.3.    De Afdeling stelt vast dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Huissen" aan de locatie de bestemming "Maatschappelijk" was toegekend. Op grond van die bestemming waren ook activiteiten gericht op verenigingsleven toegestaan zodat, hoewel als gevolg van het onderhavige plan mogelijk intensivering van dit gebruik zal optreden, in zoverre geen sprake is van een wijziging van de toegestane activiteiten.

Het betoog van [appellanten] dat de verruiming van de bestemming tot gevolg heeft dat er meer verenigingen zullen komen die voor overlast, lawaai en parkeerproblemen zullen zorgen, faalt reeds wegens gebrek aan onderbouwing daarvan. Ter zitting is in dit kader namens de raad te kennen gegeven dat afspraken zullen worden gemaakt met de verenigingen omtrent het gebruik van de MFA en dat er een beheerder zal worden aangesteld die zal toezien op de naleving van de gemaakte afspraken.

Voor zover [appellanten] vrezen voor het ontstaan van problemen ten aanzien van het parkeren van fietsen van bezoekers van de MFA, is van de zijde van de raad ter zitting toegezegd dat in overleg met omwonenden zal worden bezien welke situering van de voorzieningen tot zo min mogelijk overlast zal leiden. Naar het oordeel van de Afdeling valt niet op voorhand in te zien dat niet tot een invulling kan worden gekomen die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Voor zover [appellanten] zich op het standpunt hebben gesteld dat sprake zal zijn van een verminderd uitzicht als gevolg van de vergroting van het bouwvlak en de toename van de goot- en bouwhoogte waarin het bestemmingsplan voorziet, overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat als gevolg van het plan het uitzicht vanuit de woning van [appellanten] in zekere mate wordt aangetast, nu de  maximaal toegestane bouwhoogte wijzigt van 8 naar 10 meter, de maximaal toegestane goothoogte wijzigt van 4 naar 7 meter en de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot van 603 m2 naar 1000 m2. De Afdeling ziet echter geen grond voor het oordeel dat de aantasting van het uitzicht van [appellanten] zo ernstig zal zijn, dat de raad daarin aanleiding had moeten zien om het plan niet op deze wijze vast te stellen. Daarbij overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat om een goed en aan alle eisen voldoend levensvatbaar MFA te kunnen realiseren waarbij wordt voldaan aan de vraag vanuit verenigingen, een oppervlakte van 1000 m2 en een bouwhoogte van 10 meter noodzakelijk zijn. Verder heeft de raad toegelicht dat de maatvoering gelet op de directe omgeving vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel is. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat de maximaal toegestane nokhoogte van de direct naast het plangebied gelegen woning van [appellanten] aan de Langekerkstraat 13 een maximaal toegestane nokhoogte van 10 meter heeft, waarmee deze gelijk is aan de maximaal toegestane bouwhoogte binnen de bestemming "Gemengd-1". Ten aanzien van het tegenover gelegen gebouw aan het Raadhuisplein 1 zijn een bouw- en goothoogte van maximaal 12 onderscheidenlijk 7,5 meter toegestaan. Bij de planvorming is aan panden in de omgeving getoetst. De raad heeft toegelicht dat de toegestane bouwmogelijkheden in het plangebied als passend binnen de ruimtelijke historische structuur van de kern van Huissen worden beschouwd. Hierbij heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat bebouwing op een centrumlocatie dichter op elkaar staat en een grotere hoogte heeft dan daarbuiten. De wijziging van de toegestane bouwhoogte ten opzichte van de bouwhoogte die was toegestaan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan is beperkt en sluit aan op de directe omgeving, nu, zoals hiervoor is uiteengezet, de omliggende bebouwing een vergelijkbare maatvoering kent als de maatvoering die in het bestemmingsplan wordt opgenomen.

Het betoog faalt.

4.       [appellanten] betogen verder dat er vanuit verenigingen geen behoefte bestaat om naar een MFA te verhuizen. Bijna geen van de verenigingen wil zijn huidige locatie verlaten, omdat daar voldoende parkeerplaatsen zijn en er een veilige weg ligt voor de jeugdleden. Om naar de beoogde locatie in het centrum te komen moeten jeugdleden een grote weg over met alle gevolgen van dien, aldus [appellanten].

4.1.    De raad heeft toegelicht dat in april 2019 de "Contourennota accommodatie-/vastgoedbeleid" is vastgesteld. Hierin is het realiseren van toekomstbestendige maatschappelijke gebouwen, gericht op de vraag naar maatschappelijke ruimte en effectief/efficiënt gebruik, als uitgangspunt genomen. Nieuwbouw van een MFA voor sport en sociaal culturele activiteiten die voldoet aan alle daaraan te stellen eisen is daarom volgens de raad wenselijk. Verder heeft de raad uiteengezet dat uit gesprekken die met verenigingen zijn gehouden is gebleken dat er grote belangstelling is voor vestiging in een goed bereikbaar, centraal gelegen MFA waarin tevens ruimte is voor culturele uitvoeringen.

De Afdeling stelt vast dat [appellanten] hun stelling dat onder verenigingen geen behoefte zou bestaan aan een MFA, niet  hebben onderbouwd. Het enkele feit dat niet alle verenigingen naar de MFA zouden willen verhuizen, leidt, wat daar verder van zij, niet tot de conclusie dat er geen belangstelling bestaat voor een MFA.

Het betoog faalt.

Intrekking beroepsgrond

5.       Ter zitting is van de zijde van de raad te kennen gegeven dat aan [appellanten] namens de gemeente Lingewaard een brief zal worden gestuurd waarin wordt vermeld dat de gemeente financieel aansprakelijk is voor eventuele schade aan gebouwen die optreedt als gevolg van de realisatie van de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte voorzieningen.

[appellanten] hebben daarop de beroepsgrond dat zij vrezen voor overlast en schade als gevolg van de herbouw van het pand, ter zitting ingetrokken.

Slotoverwegingen

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

490