Uitspraak 202101808/1/A3


Volledige tekst

202101808/1/A3.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Haelen, gemeente Leudal,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 februari 2021 in zaak nr. 20/923 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om op te treden tegen de beweerdelijke belemmering van de openbare weg door [partijen] afgewezen.

Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partijen] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door P.J.J.M. van Lierop, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partijen], bijgestaan door mr. W. Leistra, advocaat te Arnhem, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       [appellant] woont aan de [locatie 1] in Haelen. [appellant] exploiteert van daaruit ook zijn agrarische onderneming. [partijen] wonen aan de [locatie 2] in Haelen. Tussen de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] loopt een weg. Deze weg is een zijweg van de Broekweg. Op 3 mei 2019 heeft [appellant] het college verzocht om op te treden tegen een vermeende belemmering van de zijweg bij het perceel van [partijen]. Dit is volgens [appellant] in strijd met artikel 2.10 van de Algemene plaatselijke verordening van Leudal (hierna: de APV). Volgens [appellant] is de berm van de zijweg niet over de vereiste afstand van 0,50 meter vrij toegankelijk door de begroeiing van [partijen], die grenst aan de zijweg en door de aanwezigheid van objecten zoals stenen. Hierdoor ontstaat een zeer gevaarlijke verkeerssituatie en wordt [appellant] belemmerd in het gebruik van de weg en de toegang tot zijn perceel.

Op 21 januari 2019 was al een verkeerskundige schouw uitgevoerd op de zijweg. Daaruit is naar voren gekomen dat de weg voldoende wegbreedte en doorrijhoogte heeft voor landbouwvoertuigen. De bevindingen zijn neergelegd in de notitie ‘Beoordeling bruikbaarheid voor verkeer van een zijstraatje van de Broekweg in Haelen’ van 24 januari 2019. Daarin staat dat de zijweg een openbare weg is in de zin van de Wegenwet en Wegenverkeerswet. De zijweg moet bruikbaar blijven voor de bereikbaarheid van enkele (landbouw)percelen. Door de jaren heen is volgens de notitie de beschikbare wegbreedte minder geworden, omdat aan de zijde van het perceel van [partijen], de erfscheiding steeds verder naar de wegkant is opgeschoven en er hoog opgaande beplanting is gekomen. Landbouwvoertuigen met een maximale breedte van 3 meter moeten van de zijweg gebruik kunnen maken. Uit de notitie volgt dat daarvoor op dit moment nog voldoende wegbreedte en doorrijhoogte aanwezig is. De grens van de bruikbaarheid van de weg is echter wel bereikt: de wegbreedte kan niet verder afnemen. De beplanting moet daarom adequaat worden onderhouden zodat deze tot tenminste 4 meter hoogte niet over de rijbaan groeit.

Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat het van mening is dat de Broekweg voldoende toegankelijk is. Bij brief van 9 oktober 2018 had het college aan [partijen] al verzocht om de begroeiing terug te snoeien tot een halve meter van de rijbaan en alle objecten uit de berm te verwijderen en verwijderd te houden. Dit is toen volgens het college ook gedaan.

1.1.    In bezwaar heeft [appellant] door Walraad Verkeersadvisering een contra-expertise laten opstellen. Hieruit volgt volgens [appellant] dat het profiel van de weg op plaatsen te smal is en dat sprake is van een overtreding van artikel 2.10 van de APV. Het college heeft de afwijzing van het verzoek van [appellant] ondanks de contra-expertise gehandhaafd. Het college blijft bij diens standpunt dat de weg toegankelijk is voor voertuigen met een breedte van drie meter.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft vastgesteld dat de Broekweg een voor het openbaar verkeer bestemde openstaande weg is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 en dat artikel 2.10 van de APV van toepassing is. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de weg over een breder deel openbaar is dan waar het college van uit gaat en ook niet dat deze niet meer toegankelijk is voor landbouwverkeer. Dat [partijen] de toegankelijkheid van de zijweg belemmeren door het plaatsen van objecten, heeft [appellant] volgens de rechtbank niet onderbouwd. [appellant] kan zich volgens de rechtbank ook niet op het vertrouwensbeginsel beroepen omdat de brief van 9 oktober 2018 niet aan hem is gericht.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat sprake is van een overtreding van artikel 2.10 van de APV, omdat de toegankelijkheid van de zijweg door [partijen] wordt belemmerd. Door begroeiing en obstakels aan de zijde van [partijen], zijn de weg en de berm te smal geworden. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat Walraad Verkeersadvisering niet zou hebben aangetoond dat sprake is van een belemmering van de openbare weg. Uit de contra-expertise van Walraad Verkeersadvisering volgt dat de weg te smal is voor voertuigen van drie meter breed. Walraad heeft vastgesteld dat sprake is van obstakels en groen in de berm die een gesloten wand vormen. De berm aan de zijde van [partijen] is bovendien over een grote lengte niet berijdbaar doordat de grond daar een talud vormt. Walraad heeft ook vastgesteld dat de verharding van de weg maar 2.55 tot 2.60 meter breed is. Dat is te smal voor voertuigen van drie meter breed. De deskundige van het college heeft nagelaten om concreet te onderbouwen waar de belemmeringen zich bevinden en aan welke eisen en standaarden moet worden getoetst. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat hij niet mocht vertrouwen op de toezeggingen van het college in de brief van 9 oktober 2018. In die brief staat dat een berm van 0.5 meter vrij toegankelijk moet zijn én dat de weg toegankelijk moet zijn voor voertuigen van 3 meter breed. Dat is een duidelijke standpuntbepaling en een toezegging dat het college zal optreden als niet aan deze vereisten wordt voldaan, aldus [appellant].

Beoordeling van het hoger beroep

4.       Ingevolge artikel 2.10 van de APV is het verboden om de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. Hiervan is in ieder geval sprake als het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg.

4.1.    Partijen zijn verdeeld over de vraag of de zijweg nog voldoende toegankelijk is voor landbouwvoertuigen en of het gebruik van de zijweg wordt belemmerd. Aan de hand van de wegenlegger kan niet worden vastgesteld wat de exacte breedte en inrichting van de zijweg ooit is geweest. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat, mede gelet op de geschiedenis van de zijweg, uit de stukken in het dossier niet achterhaald kan worden hoe breed de zijweg oorspronkelijk is geweest en hoe deze was ingericht. Uit de notitie van het college volgt dat voertuigen met een maximale breedte van drie meter gebruik moeten kunnen maken van de zijweg. Uit de notitie volgt dat dit nog steeds kan. Het college heeft verder in de brief van 9 oktober 2018 aan [partijen] medegedeeld dat de berm over een afstand van ‘ongeveer een halve meter’ vrij toegankelijk moet zijn en dat objecten daaruit moeten worden verwijderd.

In de contra-expertise staat dat de verharding van de zijweg een breedte heeft van 2,55 tot 2,60 meter en over de laatste meters bij de aansluiting op de Broekweg uitloopt tot een breedte van vier meter. Volgens de contra-expertise is de verharding van de zijweg met een berm van 0,50 meter krap voldoende voor voertuigen met een breedte van drie meter.

Het college heeft in reactie op de contra-expertise aangegeven dat de weg kan worden opgedeeld in drie delen. Naast het voorste gedeelte is en was er volgens het college geen berm maar een tuin. De zijweg is volgens het college op dat punt het breedst. Volgens het college volgt uit de contra-expertise dat het verharde deel van de rijbaan op het rechte gedeelte van de weg overal voldoende. Alleen bij de bocht naar de Broekweg is de verhardingsbreedte volgens de contra-expertise kritisch. Kritisch hoeft niet per definitie onvoldoende te zijn. Het college heeft daar bovendien ook nooit meldingen over ontvangen. Naast het middelste gedeelte is de begroeiing op de berm volgens het college zodanig teruggesnoeid dat met een landbouwvoertuig vanuit de oprit de weg op kan worden gedraaid en omgekeerd. Uit het gebruik in de praktijk blijkt dat die ruimte er is voor landbouwvoertuigen. Ten slotte is naast het achterste gedeelte een talud waarover niet kan worden gereden, aldus het college.

4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de zijweg toegankelijk is, ook voor landbouwvoertuigen met een breedte van drie meter. Uit het onderzoek van het college en uit de contra-expertise volgt namelijk dat deze voertuigen, hoewel de ruimte op bepaalde punten misschien krap is, nog gebruik kunnen maken van de weg. Dit is in ieder geval mogelijk met een berm van 0.5 meter.

4.3.    De Afdeling stelt vast dat het college eerder al aan [partijen] heeft verzocht om hun begroeiing terug te snoeien tot een halve meter van de rijbaan en alle objecten daaruit te verwijderen. De weg is nagenoeg recht en er is weinig verkeer. De kans op tegemoetkomend verkeer is klein. Uit zowel de notitie als de contra-expertise volgt dat voertuigen van drie meter gebruik kunnen maken van de zijweg. De Afdeling acht het daarom aannemelijk dat zolang de haag wordt teruggesnoeid en geen obstakels aanwezig zijn, de zijweg voldoende toegankelijk blijft. Voor het college bestond daarom geen reden voor optreden. Uit het voorgaande leidt de Afdeling af dat het wel van belang is dat de begroeiing tot een halve meter van de rijbaan teruggesnoeid blijft en dat de rijbaan, vanaf het hek aan het eerste gedeelte van de weg, vrij van obstakels moet blijven om de toegankelijkheid van de zijweg te waarborgen. Dit uitgangspunt staat ook in de brief van het college van 9 oktober 2018. Omdat het college in deze brief aan [partijen] de opdracht heeft gegeven om de begroeiing blijvend terug te snoeien en de obstakels weg te nemen, en aan deze opdracht is voldaan, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet aan eventuele toezeggingen heeft gehouden.

4.4.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

317-973