Uitspraak 202201271/1/R1 en 202201271/2/R1


Volledige tekst

202201271/1/R1 en 202201271/2/R1.
Datum uitspraak: 22 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

VvE de Havenpoort en anderen, gevestigd respectievelijk wonend te Kamperland, gemeente Noord-Beveland,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2022 heeft het college het wijzigingsplan "Veerweg 159-173 Kamperland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben VvE Havenpoort en anderen beroep ingesteld.

Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Marx Company B.V. heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 5 april 2022, waar VvE Havenpoort en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, bijgestaan door mr. J.A. Mohuddy, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Marx Company, vertegenwoordigd door [gemachtigde D], bijgestaan door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in de wijziging van het toegestane woningtype door de aanduiding "gestapeld" aan de gronden aan de Oosthavendijk in Kamperland, ten oosten van Veerweg 157, toe te kennen. Het college heeft het plan vastgesteld met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 20.6.1 van de regels van het bestemmingplan "Bebouwde kom Kamperland 2016" (hierna: het moederplan). In het moederplan was aan de gronden de bestemming "Wonen" toegekend, met onder meer de aanduidingen "recreatie", "aaneengebouwd" en "gestapeld". Aan de op de verbeelding opgenomen aanduiding "gestapeld" komt echter geen betekenis toe, omdat deze niet is doorvertaald in de planregels van het moederplan. Gestapelde bouw is op deze locatie daarom niet toegestaan. Het gevolg is dat in zoverre alleen de aanduiding "aaneengebouwd" geldt, wat inhoudt dat ter plaatse slechts grondgebonden woningen zijn toegestaan. Met het voorliggende plan wordt de bouw van gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van de kern Kamperland, gelegen in de gemeente Noord-Beveland. De noordkant van het plangebied wordt begrensd door woningen aan de Dwarsstraat. Aan de westzijde van het plangebied ligt een cafetaria. Ten zuiden van het plangebied ligt de Oosthavendijk en ten oosten een appartementencomplex. Marx Company is initiatiefnemer van het project.

3.       Op 15 maart 2021 heeft het college aan [persoon], enig aandeelhouder en directeur van Marx Company, een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een appartementengebouw bestaande uit vier woningen en vier recreatiewoningen aan de Veerweg 159 t/m 173 in Kamperland. Deze vergunning is bij uitspraak van 10 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6301, herroepen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Marx Company heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Die procedure loopt nog bij de Afdeling onder zaaknummer 202200429/1/R1. In de tussentijd heeft het college het voorliggend plan vastgesteld. Ter zitting heeft Marx Company toegelicht dat zij voornemens is om dit bouwplan - op basis van een eventueel aangevulde aanvraag - te realiseren.

4.       De VvE en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij hebben verzocht een voorziening te treffen die inhoudt dat het plan wordt geschorst totdat er in de bodemprocedure uitspraak is gedaan.

Toetsingskader

5.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Bevoegdheid college

6.       De VvE en anderen betogen dat het college niet bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen, omdat het moederplan geen grondslag biedt voor het wijzigen van het daarin opgenomen woningtype. Daartoe voeren zij aan dat de planregels van het moederplan binnen de bebouwde kom niet voorzien in het woningtype "gestapeld" en dat de toegestane woningtypen op grond van artikel 20.2.1, onder a, van de planregels van het moederplan uitsluitend "vrijstaand", "twee aan een", "aaneengebouwd" en "specifieke aanduiding - lintbebouwing" zijn. Verder is dit volgens de VvE en anderen ook passend, omdat bij de vaststelling van het moederplan bewust de keuze is gemaakt om geen gestapelde bouw in de bebouwde kom (meer) toe te staan.

6.1.    Artikel 20.2.1 van het moederplan luidt: "Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 20.1 bedoelde bestemmingen worden gebouwd:

a. woningen met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;

2. ter plaatse van de aanduiding 'twee aan een' uitsluitend vrijstaande en twee aan een gebouwde woningen mogen worden gebouwd;

3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend twee aan een gebouwde en aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;

4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lintbebouwing' uitsluitend lintbebouwing;

[…]."

Artikel 20.6.1 van het moederplan luidt: "Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door bouwaanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen' en 'vrijstaand' te wijzigen, met dien verstande dat:

a. de samenstelling van de woningvoorraad in Kamperland niet onevenredig wordt verstoord;

b. een eventuele toename van het aantal woningen past in het woningbouwprogramma;

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

d. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;

e. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is."

6.2.    Ingevolge het moederplan rust op de gronden de bestemming "Wonen", met onder meer de aanduidingen "aaneengebouwd", "gestapeld" en "recreatie". Aan het bouwvlak is de maatvoering "maximum bouwhoogte: 11 m" en "maximum goothoogte: 7 m" toegekend. Het moederplan staat ter plaatse van het perceel in totaal vier wooneenheden toe. Op het perceel zijn tevens recreatiewoningen toegestaan. De planregels van het moederplan bevatten geen bepalingen over de betekenis van de bouwaanduiding "gestapeld" bij de bestemming "Wonen", zodat aan die bouwaanduiding in zoverre geen juridische betekenis toekomt. Nu op de verbeelding voor het perceel ook de aanduiding "aaneengebouwd" is opgenomen en op grond van artikel 1.6 van de planregels van het moederplan onder "aaneengebouwde woning" een grondgebonden woning wordt verstaan, zijn op het perceel slechts grondgebonden woningen toegestaan. In artikel 20.6.1 van de planregels van het moederplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen en het college heeft daarvan gebruik gemaakt. Daarin staat dat het bevoegd gezag het plan kan wijzigen door de bouwaanduidingen "aaneengebouwd", "twee-aaneen" en "vrijstaand" te wijzigen. Anders dan de VvE en anderen stellen is daarin niet vastgelegd dat alleen naar één van deze drie woningtypen kan worden gewijzigd. De stelling dat de raad bewust de keuze heeft gemaakt om ter plaatse geen gestapelde bouw toe te staan, volgt de voorzieningenrechter niet, alleen al omdat op de verbeelding van het moederplan voor deze bouwlocatie de aanduiding "gestapeld" is opgenomen. Dat achteraf blijkt dat daaraan geen juridische betekenis toekomt, doet aan het voorgaande niet af. In de zienswijzennota bij het moederplan staat ook dat het perceel ruimte biedt voor maximaal 8 appartementen, waarvan 4 voor permanente bewoning. Dit betekent dat het college bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen.

Het betoog faalt.

Wijzigingsvoorwaarden

7.       De VvE en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 20.6.1 van de planregels van het moederplan. Zij voeren in de eerste plaats aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden onder a en b. Met het plan wordt namelijk de bouw van in totaal acht (inclusief recreatiewoningen) in plaats van vier woningen mogelijk gemaakt, terwijl toename van het aantal woningen niet is toegestaan. De VvE en anderen stellen in dat verband dat het mogelijk maken van recreatie in strijd is met het gemeentelijk beleid.

In de tweede plaats voeren de VvE en anderen aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde onder c, omdat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende woningen onevenredig worden aangetast.

Tot slot voeren de VvE en anderen aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde onder d. Volgens hen heeft het plan gevolgen voor het straat- en bebouwingsbeeld, omdat de beoogde appartementenblokken tussen de naastgelegen lage woningen worden gebouwd.

7.1.    In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval niet aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan. In hoofdstuk 3 van de plantoelichting is het college ingegaan op de wijzigingsvoorwaarden. Anders dan de VvE en anderen stellen, leidt het plan niet tot een toename van het toegestane aantal wooneenheden. Zoals hiervoor vermeld, staat het moederplan ter plaatse van het perceel vier wooneenheden toe. De voorzieningenrechter stelt vast dat het voorliggend plan in totaal ook slechts vier wooneenheden toestaat. Over het voornemen van Marx Company om ter plaatse van het plangebied een appartementengebouw bestaande uit vier woningen en vier recreatiewoningen te realiseren, heeft het college het volgende toegelicht. In artikel 20.3, onder h, van de regels van het moederplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het aantal van vier wooneenheden te verhogen tot maximaal acht ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen op deze locatie. Diezelfde afwijkingsbevoegdheid is ook in het voorliggend plan opgenomen. Het toegestane aantal wooneenheden ter plaatse wordt met dit plan niet vergroot. De VvE en anderen kunnen tegen de eventuele toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid, dus de uitbreiding van het aantal wooneenheden, rechtsmiddelen aanwenden. Ook de stelling van de VvE en anderen dat recreatieve bewoning niet is toegestaan, volgt de voorzieningenrechter niet. In de plantoelichting is hierover vermeld dat het gemeentelijk beleid er op is gericht om recreatiewoningen niet toe te staan in de bestaande woonkern, maar dat het plangebied op een specifieke locatie ligt, namelijk op de overgang tussen de kern en de jachthaven. In de zone rond de jachthaven zijn recreatiewoningen toegelaten. Daarom is in het moederplan aan deze locatie de aanduiding "recreatie" toegekend, zodat ter plaatse zowel permanente als recreatieve bewoning is toegestaan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel om aan deze toelichting te twijfelen.

In het aangevoerde bestaat daarnaast geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de overige wijzigingsvoorwaarden. Zoals hiervoor reeds is vermeld, is aan het bouwvlak de maatvoering "maximum bouwhoogte: 11 m" en "maximum goothoogte: 7 m" toegekend. Het plan staat ter plaatse van het perceel vier wooneenheden toe. Dit betekent dat de maximale bouwmogelijkheden, het toegestane aantal wooneenheden en de toegestane maatvoering ter plaatse niet worden gewijzigd ten opzichte van het moederplan. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat daarom geen aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en dat de toegestane bebouwing ook passend is in het straat- en bebouwingsbeeld. De voorzieningenrechter acht daartoe mede van betekenis dat in de directe omgeving van het plangebied vergelijkbare bouwmogelijkheden gelden.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 20.6.1 van de planregels van het moederplan.

Het betoog faalt.

Voorzienbaarheid wijziging

8.       De VvE en anderen betogen dat de voorziene wijziging van het woningtype op het perceel niet voorzienbaar was. Zij verkeerden op het moment dat zij hun woningen kochten in 2016/2017 in de veronderstelling dat op het aangrenzende perceel slechts vier (grondgebonden) woningen zouden worden gebouwd.

8.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorzienbaarheid van een project niet aan de planologische aanvaardbaarheid van een plan in de weg staat. Bij de beoordeling van een in te dienen aanvraag om tegemoetkoming in planschade kan dit aspect eventueel aan de orde komen. In de stelling dat de komst van gestapelde woningen niet voorzienbaar was, bestaat ook anderszins geen aanleiding voor het oordeel dat het college het wijzigingsplan niet heeft mogen vaststellen. In de wijzigingsbevoegdheid van artikel 20.6.1 van het op 24 mei 2017 door de raad vastgestelde moederplan was immers de mogelijkheid opgenomen de ter plaatse toegestane bouwaanduidingen te wijzigen. Op de verbeelding van het moederplan was voor deze bouwlocatie de aanduiding "gestapeld" opgenomen. Weliswaar blijkt achteraf dat daaraan geen juridische betekenis toekomt, maar dat laat onverlet dat de VvE en anderen er rekening mee konden houden dat het college vanaf dat moment gebruik zou kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen   De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2022

909