Uitspraak 202201359/2/R1


Volledige tekst

202201359/2/R1.
Datum uitspraak: 22 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2022 heeft het college een aantal locaties, waaronder de locatie CJ-2 nabij de Lookwatering 2, aangewezen als aanbiedlocatie voor het plaatsen van minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 5 april 2022, waar het college, vertegenwoordigd door C.N. van Bergen Henegouw, is verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het besluit van 8 februari 2022 voorziet in de aanwijzing van een aantal aanbiedlocaties voor het plaatsen van minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval. Onder meer is voorzien in de plaatsing van minicontainers op de locatie CJ-2 nabij het perceel aan de Lookwatering 2 in Den Hoorn.

3.       [verzoekers] wonen aan de [locatie] en kunnen zich niet met de plaatsing van containers op de aangewezen locatie CJ-2 verenigen. Zij vrezen voor gevolgen voor de verkeersveiligheid door het gebruik daarvan. Zij willen de huidige aanbiedlocatie op eigen terrein daarom behouden.

Toetsingskader

4.       Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het college een afweging maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De voorzieningenrechter beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van afvalcontainers. Als dat zo is, beoordeelt de voorzieningenrechter vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

5.       Het college heeft de "Inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen" als uitgangspunt gehanteerd bij het aanwijzen van de aanbiedlocaties voor het plaatsen van de afvalcontainers.

Spoedeisend belang

6.       Zoals hiervoor vermeld, is onder meer voorzien in de plaatsing van minicontainers op de locatie CJ-2 nabij het perceel aan de Lookwatering 2 in Den Hoorn. Hiermee wordt de aanbiedlocatie verplaatst naar het trottoir naast de kruising met de Keizerin en tegenover het voetgangersbruggetje. [verzoekers] hebben verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de huidige aanbiedlocatie op eigen terrein behouden blijft totdat in de bodemprocedure over het besluit van 8 februari 2022 is beslist. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het gemeentebestuur hieraan geen medewerking wil verlenen. De minicontainers worden verplaatst zodra het besluit in werking is getreden. Onder deze omstandigheden is sprake van een spoedeisend belang.

Verkeersveiligheid

7.       [verzoekers] betogen dat de (ver)plaatsing van de aanbiedlocatie van de containers ten koste gaat van de verkeersveiligheid ter plaatse. Zij voeren aan dat de locatie zich nabij een voetgangersbrug bevindt, dat die frequent wordt gebruikt en dat zij daar straks niet meer veilig kunnen oversteken. Verder voeren zij aan dat de opstelplaats te klein is, waardoor de afvalcontainers gedwongen op de weg geplaatst zullen worden. De locatie CJ-2 is daarom ongeschikt voor de plaatsing van de containers.

7.1.    De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie CJ-2 niet heeft mogen aanwijzen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de plaatsing van de afvalcontainers op de aangewezen locatie de verkeersveiligheid ter plaatse niet negatief zal beïnvloeden. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de locatie CJ-2 voldoet aan de uitgangspunten uit de Inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen en dat de doorgang voor voetgangers niet wordt belemmerd. De aanbiedlocatie was in eerste instantie op een oprit voorzien, maar die locatie is ten opzichte van het ontwerpbesluit gewijzigd. In de zienswijzennota staat daarover dat de Lookwatering te smal is om de minicontainers op straat aan te laten bieden en dat het trottoir naast de kruising met de Keizerin en tegenover het voetgangersbruggetje uit een oogpunt van verkeersveiligheid wel geschikt is. Het college heeft in dat verband nader toegelicht dat op deze locatie maximaal 8 minicontainers worden aangeboden, de lengte van de aanbiedplek ongeveer 6,90 m is en dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor voetgangers. De afvalcontainers hoeven dan niet op de weg geplaatst te worden. Er bestaat geen aanleiding aan deze toelichting van het college te twijfelen. Verder heeft het college in zijn afweging kunnen betrekken dat tijdens het legen van de afvalcontainers geen sprake zal zijn van een onoverzichtelijke situatie. Het college heeft toegelicht dat voertuigen tijdens het legen van de containers moeten wachten om te kunnen passeren, zodat voetgangers ook in zoverre geen hinder zullen ondervinden. Onder deze omstandigheden heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat de plaatsing van de containers op de locatie CJ-2 niet leidt tot verkeersonveilige situaties.

Het betoog faalt.

Geschiktheid alternatieve locatie

8.       [verzoekers] betogen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met mogelijke alternatieve locaties. Zij willen de huidige aanbiedlocatie op eigen terrein behouden.

8.1.    Het college stelt dat het genoemde alternatief niet geschikter is voor het plaatsen van de minicontainers dan de aangewezen locatie. In dat kader heeft het college toegelicht dat bij het aanwijzen van de aanbiedlocaties onder meer de inrichtingscriteria B1 als uitgangspunt zijn genomen, wat inhoudt dat de inzamelvoorziening zich op gemeentegrond moet bevinden. Het college heeft geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken, omdat in dit geval ook ruim binnen de maximale loopafstand van 250 m wordt gebleven die is vermeld in de gemeentelijke inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen. Verder heeft het college toegelicht dat de aangewezen locatie tevens uit het oogpunt van efficiëntie de voorkeur heeft. Op deze locatie worden maximaal 8 minicontainers in een rij aangeboden, de containers worden op een vaste dag geleegd en het is volgens het college efficiënt en effectief als het afval dan tegelijk kan worden ingezameld. De voorzieningenrechter ziet geen grond te twijfelen aan de juistheid van wat het college over de geschiktheid van de alternatieve locatie naar voren heeft gebracht. Gelet op deze toelichting, en in aanmerking genomen de inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het alternatief niet zodanig geschikter is dat het daarvoor had moeten kiezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen   De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2022

909