Uitspraak 202200222/1/R2 en 202200222/2//R2


Volledige tekst

202200222/1/R2 en 202200222/2//R2.
Datum uitspraak: 20 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Klein Zundert, gemeente Zundert,

en

de raad van de gemeente Zundert,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte, Vagevuurstraat ong. tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Klein Zundert"  vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 maart 2022, waar [verzoeker], vergezeld van [omwonende], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.A.F. Beukema - Veldkamp, vergezeld van F.J.J.M. van de Wal, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [initiatiefnemer], als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht.

Inleiding

3.       Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een zogenoemde ruimte-voor-ruimte woning op een locatie gelegen aan de Vagevuurstraat ongenummerd (tussen [locatie 1] en [locatie 2]) te Klein Zundert. Deze locatie bestaat uit een perceel, thans in gebruik als grasland (hierna ook: het graslandperceel) en een perceel, met daarop een klein bos (hierna ook: het bosperceel). In het plan is aan het graslandperceel de bestemming "Wonen" toegekend, met aan weerszijden de bestemming "Groen - Landschapselement". Aan een deel van de gronden met de bestemming "Wonen" is een aanduiding voor een bouwvlak toegekend en de aanduiding "maatvoering maximum volume: 1000 m³". Aan het bosperceel is de bestemming "Bos" toegekend, bestemd voor onder meer het in stand houden van het bos.

4.       [verzoeker] is eigenaar van het perceel met woning gelegen aan de [locatie 1] te Klein Zundert. Dit perceel bevindt zich direct aan de oostzijde van het plangebied. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Soortenbescherming

5.       [verzoeker] betoogt dat de verbodsbepalingen uit de Flora- en Faunawet (lees: de Wet natuurbescherming; hierna: de Wnb) in de weg staan aan de verwezenlijking van het plan.

Hij voert aan dat meerdere diersoorten zich hebben gevestigd in het plangebied, nadat een bos, gelegen buiten het plangebied, waar deze diersoorten eerst verbleven, illegaal is gekapt. Onder deze dieren bevindt zich een buizerdfamilie. Aan de zuidrand van het bosperceel, in de directe nabijheid van de bouwlocatie, bevindt zich volgens [verzoeker] een nest van deze buizerdfamilie. Met het oog op dit nest kan het plan niet worden uitgevoerd, omdat de functionaliteit van het nest en rustplaats van de buizerd zal worden aangetast door de bouw van de ruimte-voor-ruimte woning. Er zijn geen alternatieve plekken aanwezig in de omgeving. De ecologische quickscan van Buro Maerlant van 2 september 2021 is ontoereikend, omdat daarin op basis van slechts één veldbezoek wordt geconcludeerd dat er geen nest van een buizerd aanwezig is. Om de aanwezigheid van het buizerdnest te bevestigen, moeten na zonsopkomst twee tot vier gerichte veldbezoeken overdag plaatsvinden in de periode maart tot en met half mei, met een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen. Bovendien is dat onderzoek niet door een roofvogelexpert uitgevoerd, aldus [verzoeker].

Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat zich in het plangebied een buizerdnest bevindt, heeft [verzoeker] verwezen naar een brief van 4 oktober 2021 van [voorzitter] en oprichter van Vogelrevalidatiecentrum Zundert, gericht aan de raad. Daarin heeft [voorzitter] verklaard dat hij in de week van 10 mei 2021 een koppel buizerds heeft waargenomen, ter hoogte van het ruimte-voor-ruimte perceel. Deze buizerds vertoonden volgens [voorzitter] territoriaal gedrag en vlogen af- en aan op een nest. Verder heeft [verzoeker] ter zitting een filmopname getoond.

5.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoering van het plan in de weg staat.

5.2.    Aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ligt een onderzoek ten grondslag van Buro Maerlant naar de soortenbescherming op basis van de Wnb, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de quickscan. Daarin staat dat Buro Maerlant op basis van een veldonderzoek op 30 augustus 2021 en op basis van gegevens afkomstig van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), een inschatting heeft gemaakt van het mogelijk voorkomen van beschermde soorten. Volgens de quickscan hebben de gronden, waarop de bouw van de woning is voorzien, te weten het grasperceel, voor broedvogels niets te bieden, vanwege het ontbreken van een opgaande vegetatie en daarmee het ontbreken van voldoende beschutting en rust. Er bestaat kans op vestiging van soorten als men dit gebied laat verruigen. Het te behouden bosperceel biedt potentie voor roofvogels als de buizerd, maar er zijn geen nesten aangetroffen. Doordat de werkzaamheden beperkt van aard zijn en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, zijn volgens de quickscan géén negatieve effecten te verwachten op deze soorten.

5.3.    Op 23 februari 2022 is nader onderzoek gedaan naar roofvogelnesten door Brabant Eco, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport. Daarin wordt geconcludeerd dat zich binnen het plangebied geen roofvogelnesten bevinden.

5.4.    [verzoeker] heeft over het rapport van Brabant Eco aangevoerd dat de schijn wordt gewekt dat het onderzoek is gedaan in opdracht van de gemeente, terwijl dit is gedaan in opdracht van de initiatiefnemer, zodat de onafhankelijkheid van de uitkomst kan worden betwist. De ecoloog die het onderzoek heeft uitgevoerd (Van de Wal) heeft volgens hem geen aantoonbare ervaring op het gebied van inventariseren van buizerds. Het onderzoek is verricht vlak nadat zware stormen over het gebied zijn getrokken, waardoor de buizerdfamilie zich niet op het terrein liet zien en waardoor er veel takken zijn afgevallen, waardoor het lastig was om nestvondsten te observeren. De week na het onderzoek is de buizerdfamilie regelmatig gesignaleerd op het perceel. De richtlijnen voor het aantonen van aan- of afwezigheid van de buizerd schrijven voor dat na zonsopkomst twee tot vier gerichte veldbezoeken overdag moeten plaatsvinden in de periode maart tot en met half mei, met een tussenperiode van minimaal 10 dagen. In de winter is het lastig om een nest waar te nemen, met name buiten het broedseizoen. Rondom de bekende verblijfsboom van de buizerd moet gedurende het broedseizoen een strook van minimaal 75 meter ongemoeid worden gelaten worden bij ruimtelijke ingrepen, ongeacht of er een nest aanwezig is, aldus [verzoeker].

5.5.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de bouw van de woning is voorzien op het graslandperceel en niet op het bosperceel. Volgens de quickscan heeft het graslandperceel voor broedvogels niets te bieden, hetgeen door [verzoeker] niet is betwist. Het op het bosperceel aanwezige bos, waaronder de boom, waarin volgens de door [verzoeker] overgelegde situatietekening zich een nest zou bevinden, wordt niet gekapt. Blijkens deze situatietekening zou het nest van de buizerd zich echter bevinden aan de rand van het bosperceel, op relatief korte afstand van de met het plan voorziene woning.

5.6.    In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de quickscan gebrekkig is en dat de raad deze daarom niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dit onderzoek is gedaan door een ecoloog, die ervaring heeft met het doen van onderzoek in het kader van de soortenbescherming. Anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd is het voor het verrichten van onderzoek naar de vraag of voor de uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is, niet noodzakelijk dat de betreffende ecoloog een roofvogelexpert is. In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het oordeel dat niet mag worden afgegaan op de conclusies in het rapport van Brabant Eco. De enkele omstandigheid dat dit rapport is opgesteld in opdracht van de initiatiefnemer, maakt nog niet dat geen betekenis kan worden gehecht aan de resultaten van dit onderzoek. Het onderzoek is ingebracht door de raad. Evenmin is gebleken dat de ecoloog van Brabant Eco, die het onderzoek heeft uitgevoerd, onvoldoende kennis heeft van roofvogels om vast te stellen of zich roofvogelnesten in het plangebied bevinden.

5.7.    In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de quickscan onvolledig is en dat de raad deze daarom niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Uit de quickscan blijkt dat op 30 augustus 2021 het plangebied is bezocht door een ecoloog en dat die heeft vastgesteld dat geen roofvogelnesten aanwezig zijn in het plangebied. Voor zover één veldbezoek al onvoldoende zou zijn geweest, geldt dat nader onderzoek is verricht door Brabant Eco naar de aanwezigheid van roofvogelnesten in het plangebied. Uit het rapport van Brabant Eco blijkt dat de ecoloog op 23 februari 2022 iedere boom in het plangebied heeft geïnspecteerd en geen nesten van roofvogels heeft aangetroffen. Met het rapport van Brabant Eco zijn de bevindingen van de quickscan derhalve bevestigd. De raad heeft bovendien ter zitting foto’s overgelegd, gemaakt op 9 maart 2022, van de locatie waarop volgens

[verzoeker] een buizerdnest aanwezig is, maar waarop geen nest te zien is.

5.8.    In hetgeen [verzoeker] daartegen heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel, dat in het plangebied wél een buizerdnest of een vaste rust- of verblijfplaats van de buizerd aanwezig is. Uit de door hem overgelegde brief van [voorzitter] kan niet worden afgeleid dat zich een buizerdnest bevindt binnen het plangebied, aangezien [voorzitter] in die brief heeft aangegeven dat hij niet kan bevestigen of de vogels nadien daadwerkelijk tot broeden zijn overgegaan en de waarneming van [voorzitter] is gedaan vóór het onderzoek van Buro Maerlant en Brabant Eco. Uit de door [verzoeker] getoonde filmopname kan evenmin worden afgeleid dat zich een buizerdnest bevindt binnen het plangebied, aangezien op die opname slechts een vliegende vogel is te zien van en naar een boom en daarop geen nest is te zien.

5.9.    Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad mocht afgaan op de conclusie uit de quickscan, dat geen nesten van buizerds in het plangebied aanwezig zijn. Nu bovendien uit de quickscan blijkt dat de werkzaamheden beperkt van aard zijn, alleen worden uitgevoerd op het graslandperceel en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, mocht de raad op grond van de quickscan tot de conclusie komen dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb niet aan de uitvoering van het plan in de weg zal staan. Dit geldt temeer nu de initiatiefnemer ter zitting heeft toegezegd om gedurende het broedseizoen, zoals die is aangegeven in de quickscan, geen heiwerkzaamheden, te zullen gaan uitvoeren. In hetgeen door [verzoeker] voor het overige naar voren is gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Structuurvisie

6.       [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie. Hij voert daartoe aan dat het plan in strijd is met de daarin opgenomen voorwaarde dat het perceel maximaal een oppervlakte mag hebben van 1.500 m², aangezien het woonvlak een oppervlakte heeft van 2.379 m². [verzoeker] voert daarnaast aan dat de Vagevuurstraat een authentieke uitstraling heeft en veelvuldig wordt gebruikt voor recreatie, vanwege de rijke aanwezigheid van cultuurgronden en het beperkte autoverkeer. In het betreffende deel van de Vagevuurstraat staan twee monumentale boerderijen met bijbehorende schuren daterende uit begin twintigste eeuw en een woning met praktijk van de dierenarts en er zijn monumentale perenbomen aanwezig. De provincie Noord-Brabant heeft de cultuurhistorische waarde van de Vagevuurstraat erkend door deze aan te wijzen als "redelijk hoog". Het plan doet afbreuk aan de cultuurhistorische waarden en het is onduidelijk wat de maatschappelijke kwaliteit is bij de in het structuurplan opgenomen ruimte-voor-ruimte initiatieven aan de Vagevuurstraat.

6.1.    In de structuurvisie is op blz. 40 het volgende vermeld:

"Om de toevoeging van ruimte voor ruimte woningen bij te laten dragen aan  de totstandkoming van een kwalitatieve dorpsrand moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

- De beoogde locatie moet op de structuurvisiekaart aangewezen zijn als ontwikkelingslocatie ruimte voor ruimte. […]

- Aansluiten op bestaande 'korrelgrootte' met voldoende transparantie. […]

- De ruimte voor ruimte woning moet direct ontsloten worden op bestaande wegenstructuur. […]

- Een ruimte voor ruimte woning mag een kaveloppervlak hebben van maximaal van 1.000 m² tot 1.500 m².

Voorkomen moet worden dat omliggende percelen als tuin worden ingericht. Deze dienen in agrarisch gebruik te blijven en als zodoende te  worden/blijven bestemd.

- Een ruimte voor ruimte woning dient qua uitstraling aan te sluiten op het agrarische en dorpse karakter van Klein Zundert. […]

-  Een ruimte voor ruimte woning moet bijdragen aan een verfraaiing en afronding van de dorpsrand."

6.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad in de plantoelichting afdoende gemotiveerd waarom in dit geval wordt afgeweken van de in de structuurvisie opgenomen voorwaarde dat een ruimte-voor-ruimte woning een kaveloppervlakte mag hebben van maximaal 1.000 m² tot 1.500 m². Daarin is namelijk vermeld dat vanwege de omvang (korrelgrootte) van de kavels in de omgeving, waaronder de kavel van [verzoeker], de kavelgrootte van 2.379 m² passend wordt geacht en de voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanknopingspunten om dat niet te volgen. Daarnaast heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de plantoelichting afdoende gemotiveerd waarom het plan aan de overige in de structuurvisie opgenomen voorwaarden voldoet. Volgens de plantoelichting sluit de ruimte-voor-ruimte woning qua uitstraling aan op het agrarische en dorpse karakter van Klein Zundert vanwege onder meer de keuze in bouwmassa. Verder draagt de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling volgens de plantoelichting bij aan een verfraaiing van de dorpsrand, onder meer vanwege de realisering van nieuwe groenstructuren en is het bouwvlak waarop de woning mag worden opgericht dusdanig geprojecteerd dat doorzicht naar het achterliggende landschap mogelijk is. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarden van de straat niet wordt aangetast, omdat de toevoeging van één woning op de onderhavige locatie geen aantasting van het straatbeeld met zich brengt en omdat de ontwikkeling bijdraagt aan een duurzame afronding van de dorpskern.

Het betoog slaagt niet.

Warmtepomp

7.       [verzoeker] betoogt dat op zijn eigen perceel een warmtepomp aanwezig is, die vierentwintig uur per dag aan staat. Volgens hem had eerst gedegen onderzoek moeten plaatsvinden om vast te kunnen stellen of die warmtepomp onaanvaardbare overlast zal gaan veroorzaken ter plaatse van de met het plan voorziene woonlocatie.

7.1.    De warmtepomp bevindt zich op een afstand van 12 m van het plangebied en op een afstand van 15 m tot aan het bouwvlak. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat, gegeven die afstand, het niet aannemelijk is dat de warmtepomp onaanvaardbare geluidoverlast zal gaan veroorzaken. De raad hoefde dan ook geen geluidsonderzoek te doen.

Het betoog slaagt niet.

Onaanvaardbare inbreuk op privacy

8.       [verzoeker] betoogt dat hij door de komst van de woning in zijn privacy wordt aangetast. Hij voert aan dat hij een openluchtzwembad heeft aangelegd, op 7 m afstand van het plangebied en 10 m afstand van het bouwperceel. In het plan is niet geborgd dat zijn privacy wordt beschermd. De aan te leggen bossingel op de gronden met de bestemming "Groen-Landschapselement" bestaat aan de zijde grenzend aan zijn perceel slechts uit een aanwezige haag, waarvan de hoogte niet is voorgeschreven.

8.1.    Ingevolge artikel 5.2.2 van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, mag per bouwvlak één woning worden gebouwd. Deze woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m. De maximum inhoud bedraagt 1.000 m³.

8.2.    De relevante planregels luiden:

"Artikel 4 Groen - Landschapselement

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de instandhouding van natuurlijke en/ of cultuurhistorisch en/ of landschappelijk waardevolle landschapselementen;

b.  de inrichting en instandhouding van landschappelijke inpassing;

c.  extensief recreatief gebruik.

[…]

4.3.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

[…]

b. het vellen of rooien van landschapselementen en ander houtgewas;

[…]

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Voorwaardelijke verplichting

9.1.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen:

a. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming 'Wonen' overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de op in de bijlage 1 opgenomen inpassingsplan aangegeven maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inrichting/kwaliteitsverbetering (binnen de bestemming Groen-Landschapselement) niet zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden."

8.3.    In bijlage 1 "Landschappelijke inpassing Rvr Vagevuurstraat tussen nr. [locatie 1] en nr. [locatie 2] - Klein Zundert" is het volgende opgenomen:

"Bossingel 689 m²

Het landschapselement ‘Bossingel’ […] is een vrijliggend aaneengesloten lijnvormig landschapselement, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken met een bedekking van minimaal 90%.

Algemene eisen ten aanzien van inrichting en beheer:

- Het element is tenminste 25 meter lang en is tenminste 2 meter en ten hoogste 20 meter breed. […]"

8.4.    Uit de artikelen 4.1 en 9.1.1 van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding en bijlage 1 bij de planregels, volgt dat tussen de door het plan mogelijk gemaakte woning en het perceel van

[verzoeker] een landschapselement (bossingel) moet worden gerealiseerd. Dit element is tenminste 25 m lang en tenminste 2 en ten hoogste 20 m breed. Blijkens de verbeelding heeft de strook met de bestemming

"Groen-Landschapselement" aan de zijde van het perceel van [verzoeker] (de oostzijde) een breedte van 3 m en aan de westzijde een breedte van 10 m. De raad heeft in de nota van zienswijzen toegelicht dat de landschappelijke inpassing aan de zijde van het perceel van [verzoeker] bestaat uit de reeds aanwezige beukhaag, gelegen op de grens met het perceel van [verzoeker].

8.5.    In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de breedte van de strook met de bestemming "Groen-Landschapselement" aan de oostzijde, in relatie tot de breedte van de strook met de bestemming

"Groen-Landschapselement" aan de westzijde, onvoldoende is. De raad heeft toegelicht dat aan de westzijde een bredere strook met de bestemming "Groen - Landschapselement" is toegekend, omdat het perceel aan de westzijde een bedrijfsbestemming heeft en zich aldaar een bedrijf uit milieucategorie 2 kan vestigen, waardoor voor de westzijde een omvangrijkere landschappelijke inpassing is gekozen dan voor de oostzijde. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad hiermee voldoende toegelicht waarom aan de oostzijde voor een andere breedte is gekozen dan aan de westzijde.

De raad heeft zich daarnaast op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de artikelen 4.1, 4.3.1 en 9.1 van de planregels, voldoende is verzekerd dat de bestaande haag in stand wordt gehouden. De raad heeft bovendien de breedte zoals die is geborgd in het plan, in relatie tot de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling, namelijk de bouw van één ruimte-voor-ruimte woning, planologisch aanvaardbaar mogen achten.

In zoverre faalt het betoog.

8.6.    Over de hoogte van de haag overweegt de voorzieningenrechter  als volgt.

In het verweerschrift heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat uit bijlage 1 bij de planregels blijkt dat de minimale hoogte 2 m is en dat de aan te planten beplanting is gebonden aan een 'startgrootte' blijkens de eisen genoemd in het landschappelijk inpassingsplan. Door die minimale hoogte is volgens de raad de privacy voldoende gewaarborgd.

De voorzieningenrechter overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een landschapselement met een hoogte van 2 m de privacy van [verzoeker] voldoende borgt. De raad heeft daarbij van belang kunnen achten dat met het plan wordt voorzien in de bouw van één woning, op een perceel gelegen tussen twee andere percelen, met een hoogte van niet meer dan 9 m. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat in een dichtbebouwd land als Nederland niet kan worden uitgesloten dat vanuit de bovenverdieping zicht bestaat op een naast gelegen perceel en dat in het algemeen geen recht bestaat op vrij uitzicht.

De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de minimale in acht te nemen hoogte van het landschapselement niet in de planregels is opgenomen. Voor zover de raad doelt op de eis, neergelegd in bijlage 1, eerste gedachtestreepje, hiervoor geciteerd in 8.3, dat het element […] "tenminste 2 m en ten hoogste 20 m breed" is, overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op het woord "breed", die eis uitsluitend betrekking heeft op de in acht te nemen breedte en niet op de hoogte. Gelet hierop stroken de planregels niet met de bedoeling van de raad om een hoogte van tenminste 2 m te verzekeren. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

In zoverre slaagt het betoog.

Conclusie en slotoverwegingen

9.       Gelet op wat is overwogen onder 8.6 is het beroep tegen het besluit van 16 november 2021, gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarin een minimale hoogte van het landschapselement "Bossingel" ontbreekt. Voor het overige blijft het bestemmingsplan dus in stand.

10.     De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De voorzieningenrechter zal daartoe in bijlage 1 bij de planregels, aan de "Algemene eisen ten aanzien van inrichting en beheer", hiervoor geciteerd in 8.3, een algemene eis toevoegen. De voorzieningenrechter zal verder bepalen dat deze uitspraak wat betreft dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

11.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

12.     Aangezien op het beroep is beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb af te wijzen.

13.     De raad moet de proceskosten van [verzoeker] vergoeden. Over de door [verzoeker] gevraagde verletkosten wordt overwogen dat deze worden berekend op basis van forfaitair 6 uren en een uurtarief van € 67,31, zoals dat blijkt uit de door hem overgelegde gegevens.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 16 november 2021 van de raad van de gemeente Zundert tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte, Vagevuurstraat ong. tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Klein Zundert" gegrond,

II.       vernietigt dat besluit, voor zover in bijlage 1 bij de planregels een minimale hoogte van het landschapselement "Bossingel" ontbreekt;

III.      bepaalt dat in de "Algemene eisen ten aanzien van inrichting en beheer", in bijlage 1, na de algemene eis, onder het eerste gedachtestreepje, een nieuwe algemene eis wordt ingevoegd, die als volgt luidt:

"- Het element heeft aan de oostzijde een hoogte van tenminste 2 m";

IV.      bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 16 november 2021 van de raad van de gemeente Zundert;

V.       draagt de raad van de gemeente Zundert op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het  hiervoor vermelde onderdeel nummer III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Zundert tot vergoeding van de bij [verzoeker] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 439,04;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Zundert het door hem voor de behandeling van de beroep en het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 vergoedt;

VIII.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022

680