Uitspraak 202005140/2/A3


Volledige tekst

202005140/2/A3.
Datum beslissing: 15 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te [woonplaats],

verzoekers,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2022, hebben [verzoekers] verzocht om wraking van staatsraad mr. C.J. Borman (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling, belast met de behandeling van de zaak nr. 202005140/1/A3.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 13 april 2022, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, zijn verschenen.

De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

2.       [verzoekers] hebben aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid is gewekt omdat de staatsraad heeft geweigerd het door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen ingediende verweerschrift van 4 februari 2022 niet-ontvankelijk te verklaren en/of de stellingen van appellanten als niet betwist te beschouwen, omdat het verweerschrift ten onrechte incompleet en niet tijdig aan hen is toegezonden. Het verweerschrift is op 8 februari 2022 opgestuurd naar [verzoekers] en zij hebben het verweerschrift pas zeven dagen voor de zitting ontvangen. [verzoekers] stellen dat de staatsraad er ten onrechte van uitgaat dat het verweerschrift tijdig is ingediend, omdat het stuk vóór de termijn van tien dagen is ingediend. De staatsraad heeft niet onderkend dat het college van burgemeester en wethouders van Wageningen met het overgelegde verweerschrift misbruik maakt van de regeling om nadere stukken tot tien dagen vóór zitting in te dienen. Hiermee is volgens hen ook het beginsel van 'equality of arms' geschonden, omdat een rechtzoekende die slechts één dag te laat bezwaar maakt of beroep instelt hiervoor wordt afgestraft, maar dit voor verweerschriften van bestuursorganen geen probleem is, zolang het maar vóór de termijn van tien dagen wordt ingediend. [verzoekers] wijzen erop dat de staatsraad op de zitting van 18 februari 2022 weliswaar materieel het gebrek heeft geheeld van de te late en incomplete indiening van het verweerschrift door hun een extra reactietermijn te gunnen en een nadere zitting te plannen, maar dat het gebrek niet formeel is geheeld, omdat er sprake is van misbruik van het procesrecht. [verzoekers] wijzen er ook op dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van artikel 8:42 van de Awb en de staatsraad dus ook ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:31 van de Awb. Zij verwijzen in dat kader ook naar artikel 13 van de Procesregeling van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tot slot vinden [verzoekers] het onbegrijpelijk dat het college van burgemeester en wethouders van Wageningen vijftien maanden zonder enige opgave van reden heeft gewacht met het indienen van een verweerschrift. Volgens hen heeft het college hierbij misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang gelezen met artikel 3:15 van die wet.

3.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

4.       De Afdeling stelt vast dat [verzoekers] het oneens zijn met de beslissing van de zittingskamer om het verweerschrift niet ter zijde te schuiven. Deze beslissing van de zittingskamer is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking niet is bedoeld om dit te gebruiken als rechtsmiddel tegen de inhoud van zulke procesbeslissingen. Een procesbeslissing kan slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, dan wel bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.

Wat [verzoekers] naar voren hebben gebracht, biedt geen grond voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet. Gebleken is dat er op 18 februari 2022 een zitting is geweest. Uit de zittingsaantekeningen van deze zitting blijkt dat het door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen ingediende verweerschrift van 4 februari 2022 incompleet en volgens [verzoekers] ook te laat is overgelegd. Uit de zittingsaantekeningen blijkt verder dat de staatsraad heeft aangegeven dat het complete verweerschrift opnieuw naar [verzoekers] zal worden gestuurd en dat daarna een nieuwe zitting zal worden gepland, zodat [verzoekers] op het verweerschrift kunnen reageren. De staatsraad heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst. Op 21 februari 2022 is het verweerschrift naar [verzoekers] gestuurd en bij brief van 24 februari 2022 zijn partijen uitgenodigd voor een tweede zitting op 4 april 2022. [verzoekers] hebben het hiervoor beschreven verloop van de procedure tijdens de zitting van de wrakingskamer bevestigd.

5.       Uit dit procesverloop kan niet worden geconcludeerd dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is, dan wel dat een bij [verzoekers] bestaande vrees voor partijdigheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is. Dat [verzoekers] in algemene zin menen dat het meenemen van (te) laat ingediende verweerschriften op een andere wijze zou moeten worden afgestraft, wat daar ook van zij, levert geen zwaarwegende omstandigheid op voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad.

6.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

De voorzitter is verhinderd de beslissing te ondertekenen

De griffier is verhinderd de beslissing te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022

867