Uitspraak 202108095/2/R2


Volledige tekst

202108095/2/R2.
Datum uitspraak: 14 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Papenhoven, gemeente Sittard-Geleen,

en

de raad van de gemeente Sittard-Geleen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft de raad van de gemeente Sittard-Geleen het bestemmingsplan "Unilocatie Grevenbicht-Obbicht" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door R. Friesen, is  verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan bestaat uit drie plandelen. Eén van de plandelen voorziet in de realisering van een zogenoemd integraal kindcentrum (hierna: IKC) met een centrale sportvoorziening op gronden gelegen tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht (de unilocatie). Het IKC omvat een basisschool, een peuterspeelzaal, mogelijkheden voor buitenschoolse opvang en een gymzaal. De centrale sportvoorziening bestaat uit voetbal- en tennisvelden met bijbehorende kantine en kleedkamervoorzieningen. De twee andere plandelen, gelegen binnen de bebouwde kom van Grevenbicht, respectievelijk Obbicht, voorzien in een nieuwe invulling voor de huidige twee sportlocaties in Grevenbicht en Obbicht.

3.       [verzoeker] woont aan de [locatie], direct naast het plandeel waarop het IKC met sportvoorziening is voorzien. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij heeft verzocht om schorsing van het plan om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding daarvan te voorkomen.

Spoedeisendheid

4.       De raad heeft te kennen gegeven dat op niet al te lange termijn een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de met het plan voorziene ontwikkeling zal worden ingediend. Ingeval het plan niet wordt geschorst, kan de omgevingsvergunning op basis van dit plan worden verleend met mogelijk onomkeerbare gevolgen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig bij het verzoek.

Ladder

5.       [verzoeker] betoogt dat de noodzaak voor de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling niet is aangetoond en dat er geen behoefte bestaat aan de ontwikkeling. Volgens hem kan het IKC los van de sportvoorzieningen worden gerealiseerd en is er geen behoefte aan een geïntegreerd, gecentraliseerd concept, op de betreffende locatie. Verder betoogt

[verzoeker] dat de alternatieve vestigingsplaatsen binnen bestaand stedelijk gebied niet goed zijn onderzocht. Volgens [verzoeker] is de huidige sportlocatie in Obbicht, gelegen in stedelijk gebied, qua omvang groot genoeg voor alle voorzieningen, temeer ingeval de verschillende onderdelen, te weten de school, het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal en de sportvoorzieningen, van elkaar zouden worden losgekoppeld.

5.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

5.2.    Artikel 2.2.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking) van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (hierna: de POL 2014) luidt:

"1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

2. […].

3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid."

5.3.    Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied.

5.4.    In de plantoelichting en in bijlagen 1 en 2 bij de plantoelichting is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij is een beschrijving gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling. Volgens de plantoelichting bestaat binnen de regio Obbicht-Grevenbicht behoefte aan goede voorzieningen voor basisonderwijs, voor- en naschoolse opvang en peuteraanbod, op één centrale locatie. Vanuit de buitensportverenigingen, het IKC en de inwoners van Grevenbicht en Obbicht is daarnaast behoefte aan een clustering van onderwijs-, opvang en sportvoorzieningen. Clustering op één locatie biedt grote maatschappelijke meerwaarde, omdat het IKC gebruik kan maken van de sportvoorzieningen en bewoners van beide dorpen elkaar kunnen ontmoeten op de betreffende locatie. Voor ouders is het bovendien voordelig dat het IKC en de sportfaciliteiten op dezelfde locatie zijn gevestigd. Doordat de voorzieningen worden geclusterd, wordt het aantal verkeersbewegingen beperkt, hetgeen de verkeersveiligheid bevordert. In de plantoelichting en in bijlage 2 bij de plantoelichting is daarnaast beschreven waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. De meerwaarde van het plan is gelegen in de clustering van sport-, opvang- en onderwijsvoorzieningen, op een centrale locatie. Door de centrale ligging in het middengebied is de bereikbaarheid vanuit beide dorpen zeer goed en kan de locatie goed worden ontsloten. In het bestaand stedelijk gebied kan niet worden voorzien in die ontwikkeling, gelet op het met de ontwikkeling benodigde ruimtebeslag, aldus de plantoelichting en

bijlagen 1 en 2.

5.5.    In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat bovenvermelde plantoelichting niet zou voldoen aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro of artikel 2.2.2, van de POL 2014. De raad heeft toegelicht dat behoefte bestaat aan een clustering van voorzieningen op één centrale locatie. In die behoefte kan niet worden voorzien in bestaand stedelijk gebied. Anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd, heeft de raad onderzoek gedaan naar mogelijke alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied, waaronder de locatie ter plaatse van de huidige sportvelden Obbicht. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze locatie niet geschikt is vanwege de grote afstand tot aan de kern Grevenbicht en vanwege het ontbreken van draagvlak van inwoners van Grevenbicht om naar de locatie in Obbicht af te reizen.

Het betoog slaagt niet.

Kernkwaliteiten Bronsgroene Landschapszone

6.       [verzoeker] betoogt dat de kernkwaliteiten Bronsgroene Landschapszone door het plan worden aangetast en dat het plan daarom in strijd is met artikel 2.7.2 van de POL 2014.

6.1.    De met het plan beoogde ontwikkeling is gelegen op gronden die in de provinciale verordening zijn aangemerkt als "Bronsgroene landschapszone".

6.2.    Artikel 2.7.2. "Bronsgroene landschapszone" luidt:

"1.  De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden (kernkwaliteit "Groene karakter") wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.

2.  De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

3.  De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij dit artikel."

6.3.    In de plantoelichting is verwezen naar het rapport van Heusschen Copier van 14 oktober 2020 "Unilocatie & sportlocaties Grevenbicht-Obbicht kernkwaliteiten & omgevingskwaliteiten" (bijlage 7 bij de plantoelichting). Daarin is voor iedere potentiële locatie, waaronder de middenlocatie, beschreven welke kernkwaliteiten het landschap heeft, welke aantasting de ontwikkeling met zich brengt voor het landschap en hoe die aantasting zoveel mogelijk kan worden gereduceerd. Daarin wordt voor de unilocatie geconcludeerd dat: "De open ruimte tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht draagt bij aan de herkenbaarheid van beide kernen. Het zacht glooiende open landschap met daarin de herkenbare geomorfologie van het prehistorische Maasdal en de vergezichten als gevolg van het

coulissen-achtige landschap zijn veruit de belangrijkste kwaliteiten in dit gebied". In het rapport wordt onderkend dat deze kernkwaliteiten worden aangetast door het plan. Op bladzijde 13 worden aanbevelingen gedaan om die aantasting zoveel mogelijk te beperken. In 4.5 van de plantoelichting heeft de raad vervolgens beschreven op welke wijze met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. In de plantoelichting wordt geconcludeerd dat het overgrote deel van de door Heusschen Copier gedane aanbevelingen wordt overgenomen. Gelet op het voorgaande is de voorzieninenrechter van oordeel dat strijd met artikel 2.7.2 van de POL 2014 niet aannemelijk is gemaakt. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd, dat erop neerkomt dat hij een andere waardering voorstaat van de effecten op de kernkwaliteiten, geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Daarbij is tevens van belang dat, anders dan [verzoeker] kennelijk veronderstelt, de compensatieverplichting uit artikel 2.6.3 van de POL 2014 hier niet geldt, omdat de gronden niet zijn aangemerkt als goudgroene natuur.

Het betoog slaagt niet.

Locatiekeuze en strijd met gemeentelijk beleid

7.       [verzoeker] betoogt verder dat het realiseren van het IKC met sportvoorzieningen op de gekozen middenlocatie, in het buitengebied, in strijd is met het gemeentelijke beleid. De raad heeft volgens [verzoeker] niet goed gemotiveerd waarom van het gemeentelijke beleid wordt afgeweken en waarom de ontwikkeling niet in het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

8.       [verzoeker] stelt terecht dat uit het gemeentelijke beleid, neergelegd in de Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016, volgt dat de gemeente het groen tussen de dorpskernen wil beschermen en dat voorzieningen, in geval van clustering, zoveel mogelijk op inbreidingslocaties moeten worden gerealiseerd, zodat de ontwikkeling in zoverre in strijd is met de Omgevingsvisie. In de nota van zienswijzen heeft de raad zich echter op het standpunt gesteld dat in dit geval wordt afgeweken van het beleid om niet in het buitengebied te bouwen. Reden daarvoor is dat het behoud van de leefbaarheid van de beide dorpen het beste is gediend met de bouw van het IKC met sportvoorzieningen op de middenlocatie. Door de ligging van het IKC en de sportkantine tegen de kern van Grevenbicht wordt de openheid van het gebied tussen de kernen zoveel mogelijk behouden. Het vrijkomen van de sportlocaties in Obbicht en Grevenbicht geeft de kans om deze gebieden in te zetten voor natuur- en landschapsontwikkeling, waardoor een deel van het stedelijk gebied wordt teruggegeven aan het landelijke buitengebied en per saldo de aantasting van het groen door het plan wordt beperkt, aldus de nota van zienswijzen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad hiermee afdoende gemotiveerd waarom de raad in dit geval, in afwijking van het gemeentelijke beleid, heeft gekozen voor de middenlocatie gelegen in het buitengebied. In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid, na het afwegen van de betrokken belangen, mocht kiezen voor het bouwen van het IKC met sportvoorzieningen op de middenlocatie.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

9.       [verzoeker] betoogt dat het gedane geluidonderzoek onvoldoende is en onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat daarin niet de maximale mogelijkheden van het plan zijn betrokken, er geen onderzoek is gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting en er geen rekening is gehouden met het correcte aantal motorvoertuigbewegingen.

9.1.    De raad heeft Arcadis opdracht gegeven om een akoestisch onderzoek te verrichten. De resultaten zijn neergelegd in een rapport, dat als bijlage 13 bij de plantoelichting is gevoegd. Uit dat onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woning van [verzoeker] de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit ten gevolge van het gebruik door de sportlocaties en het IKC niet worden overschreden. In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek onvolledig is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij het geluidonderzoek is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. Voor zover [verzoeker] stelt dat activiteiten niet zijn onderzocht wijst de voorzieningenrechter erop dat alle planologisch toegestane activiteiten moeten voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Voor het oordeel dat de gehanteerde bronvermogens niet representatief zijn, ziet de voorzieningenrechter geen concrete aanknopingspunten. Daarnaast moet worden vastgesteld dat, anders dan [verzoeker] stelt, onderzoek is gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting. In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat rekening is gehouden met een onjuist aantal motorvoertuigbewegingen.

Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

10.     In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd, onder andere over het gelijkheidsbeginsel, over de ruimtelijke indeling, over het zorgvuldigheidsbeginsel en over de planregels, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 7 oktober 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan voor vernietiging in aanmerking komt. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie

11.     Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022

680