Uitspraak 202107111/1/R2


Volledige tekst

202107111/1/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Meierijstad,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Vlas en Graan - Stadhuisplein, deelgebied 1" gewijzigd vastgesteld.

Bij besluit van 30 september 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een zwembad in Veghel.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid.

Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2022, waar de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. A.C. Mulder-van den Biggelaar, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in de bouw van een zwembad aan het Stadhuisplein in Veghel, nabij de Aa. Het zwembad dient ter vervanging van het huidige zwembad dat ten noorden van het plangebied ligt. Het plan voorziet in het nieuwe zwembad door de bestemming "Sport" met functieaanduiding "zwembad" voor een deel van de gronden. De andere delen van de gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen "Groen", "Water" en "Verkeer".

[appellant] en anderen vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit, vooral door de samenhang van de bestreden besluiten met plannen voor een supermarkt naast het plangebied.

Participatie

2.       [appellant] en anderen betogen dat geen sprake is geweest van een open, reëel en constructief overleg met de raad en het college. [appellant] en anderen hebben tijdens de overleggen het gevoel gekregen dat zij niet serieus werden genomen.

2.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad en het college de in de wet voorgeschreven voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben gevolgd voordat het plan is vastgesteld en de omgevingsvergunning is verleend. [appellant] en anderen hebben van die wettelijke procedure gebruik gemaakt door een zienswijze in te dienen over het ontwerpplan en de ontwerpvergunning en daarop hebben de raad en het college gereageerd in de zienswijzennota. Een participatieproces maakt geen deel uit van de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure.

Gelet hierop ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan of de omgevingsvergunning tot stand is gekomen in strijd met de procedurele regels voor het vaststellen van het plan en de vergunning.

Het betoog slaagt niet.

Samenhangende beoordeling van alle relevante ontwikkelingen in dit gebied

3.       [appellant] en anderen betogen dat de geplande ontwikkelingen in het centrumgebied, zoals de verplaatsing van een supermarkt en het parkeerdek naar het centrumgebied, de realisatie van het nieuwe zwembad, en de zogeheten vergroening en verblauwing van het gebied, in onderling verband hadden moeten worden beoordeeld. Daarvoor had één samenhangend plan moeten worden gemaakt. Daarbij is ten onrechte niet gekeken naar de bestaande parkeerproblematiek in het gebied, hoe dat uitpakt als gevolg van deze ontwikkelingen, en is ten onrechte het parkeerprobleem niet samenhangend opgelost. Dit plan en de bijbehorende omgevingsvergunning zijn onderbouwd met een doelredenering om de ontwikkeling van het nieuwe zwembad door te kunnen laten gaan. Daarbij worden de vragen over de bestaande en toekomstige parkeerproblemen in het gebied vooruit geschoven, aldus [appellant] en anderen. Bovendien worden parkeerplaatsen in het groen aangelegd, wat ten koste gaat van de vergroening van het gebied.

3.1.    Omdat het betoog van [appellant] en anderen er vooral toe strekt dat de bestreden besluiten onderdeel hadden moeten uitmaken van een meer omvattend plan, begrijpt de Afdeling het betoog van [appellant] en anderen zo dat de begrenzing van het plan onjuist is bepaald.

Bij de beoordeling van dit betoog moet voorop worden gesteld dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Gelet op wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat weliswaar aannemelijk is dat zich in de toekomst nog andere ontwikkelingen in het centrumgebied zullen voordoen, maar dat deze ontwikkelingen niet zo samenhangend zijn of in zo’n vergevorderd stadium zijn dat deze nu al in één samenhangend plan hadden moeten worden opgenomen. Hierbij is mede van belang dat de raad en het college hebben toegelicht dat het oude zwembad zo verouderd is dat het nog maar korte tijd in bedrijf kan worden gehouden. Gelet op het belang van het garanderen van zwemveiligheid en het verzorgen van zwemlessen in de kern van Veghel, heeft de raad ervoor mogen kiezen om de bouw van het nieuwe zwembad mogelijk te maken in een apart plan met deze begrenzing.

3.2.    Op het punt dat [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte parkeerplaatsen heeft voorzien op gronden met de bestemming "Groen", overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling begrijpt dat [appellant] en anderen het aanleggen van parkeerplaatsen in het groen op gespannen voet vinden staan met het uitgangspunt dat de raad het gebied wil vergroenen en verblauwen. De raad heeft echter toegelicht dat deze parkeerplaatsen nodig zijn voor het nieuwe zwembad, en heeft beleidsruimte om daarvoor te kiezen. Ook wordt deze ontwikkeling niet uitgesloten in het streven naar vergroenen en verblauwen zoals dat is uitgesproken in de plantoelichting. Gelet hierop, en in aanmerking genomen de ligging van het plangebied in de kern van Veghel, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Groen", en de daarop mogelijk gemaakte parkeervoorzieningen, in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Welstand

4.       [appellant] en anderen betogen dat in het welstandsadvies van 17 juni 2021 onvoldoende is gekeken naar de samenhang tussen de gebouwen van het zwembad en de toekomstige supermarkt. Ook had getoetst moeten worden aan de criteria die op grond van de "Welstandsnota Meierijstad 2018" (hierna: de Welstandsnota) gelden voor bijzondere bebouwing, en dan met name de eisen die aan dergelijke gebouwen moeten worden gesteld om te stimuleren dat een hoogwaardig architectonisch beeld ontstaat.

4.1.    Het college heeft het welstandsadvies aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 4.3 van de Welstandsnota een stroomschema is opgenomen dat moet worden gevolgd om te bezien aan welke criteria moet worden getoetst bij een welstandsbeoordeling. Uit dat schema volgt dat indien een ontwikkeling is gelegen in het historisch centrum uitsluitend aan de algemene criteria en de criteria die gelden voor het historisch centrum moet worden getoetst. Hieruit volgt dat, ook al is een zwembad een bijzonder gebouw, niet wordt getoetst aan de voor bijzondere bebouwing opgestelde criteria. Omdat het te bouwen zwembad ligt in het gebied dat in de Welstandnota als historisch centrum is aangemerkt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan door de welstandcommissie aan onjuiste criteria is getoetst.

4.3.    In wat [appellant] en anderen verder hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van het bouwplan niet heeft mogen afgaan op het advies van de welstandscommissie. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de welstandscommissie heeft gekeken naar de vraag of het zwembad, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie heeft dus niet alleen gekeken naar het nieuwe zwembad in de huidige omgeving, met daarin onder meer de Aa. Ook heeft de welstandscommissie een vooruitblik gemaakt naar de situatie waarin er sprake is van een supermarkt. De welstandscommissie is tot de conclusie gekomen dat er vanuit het oogpunt van welstand geen bezwaar is als er naast het nieuwe zwembad een supermarkt zou komen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022

531-955