Uitspraak 201906981/4/R3


Volledige tekst

201906981/4/R3.
Datum uitspraak: 13 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oud Ade, gemeente Kaag en Braassem,

appellant,

en

de raad van de gemeente Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:657, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van die tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 7.5 en 9.3 daarin is overwogen de gebreken in het besluit van de raad van 15 juli 2019, waarbij het bestemmingsplan "De Kolk Oud Ade" is vastgesteld, te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 30 juli 2021 heeft de raad verzocht om verlenging van de hersteltermijn.

Bij beschikking van 18 augustus 2021, nr. 201906981/3/R3, heeft de Afdeling de hersteltermijn verlengd tot en met 13 september 2021.

Bij brief van 7 september 2021 heeft de raad opnieuw verzocht om verlenging van de hersteltermijn.

Bij beschikking van 10 september 2021, nr. 201906981/2/R3, heeft de Afdeling de hersteltermijn nogmaals verlengd tot en met 27 september 2021.

Bij besluit van 20 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "De Kolk Oud Ade" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, bij brief van 9 november 2021 een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 25 januari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.N. van Spanje, advocaat te Veenendaal, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw, zijn verschenen. Verder is Stichting MeerWonen, vertegenwoordigd door ing. J.E.F. Stollenwerk en [gemachtigde], bijgestaan door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Het beroep tegen het besluit van 15 juli 2019

1.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 7.4 overwogen dat de afstand tussen de uiterste situering van de in het plangebied voorziene woningen en de grens van het agrarische bouwvlak van het agrarische bedrijf van [appellant] ongeveer 30 m bedraagt en dat in zoverre niet is voldaan aan de in de Geurverordening Giessenlanden bepaalde afstandsnorm van 50 m. Vervolgens heeft de Afdeling onder 7.5 overwogen dat de raad zich ter zitting voor het eerst op het standpunt heeft gesteld dat ook in de situatie dat op een afstand van 30 m tot de grens van het agrarische bouwvlak woningen worden gerealiseerd, [appellant] niet onevenredig wordt gehinderd in zijn uitbreidingsmogelijkheden. Hiermee is de raad er naar het oordeel van de Afdeling vooralsnog echter niet in geslaagd om te motiveren waarom [appellant] niet onevenredig in zijn uitbreidingsmogelijkheden wordt gehinderd, omdat de voorziene woningen in het plangebied op een nog kortere afstand van de grens van het agrarische bouwvlak komen te liggen dan in de vorige situatie het geval was en daarnaast niet is gebleken dat de belangen van [appellant] uitdrukkelijk zijn afgewogen tegen het algemene belang om binnen het plangebied sociale huurwoningen te realiseren.

1.1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 9.3 overwogen dat de raad het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kennelijk noodzakelijk acht dat er al dan niet binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende watercompensatie om ervoor te zorgen dat er geen verslechtering van de bestaande situatie ontstaat. In de planregels is echter niet geborgd, bijvoorbeeld door een voorwaardelijke verplichting, dat gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend niet eerder in gebruik mogen worden genomen dan nadat is voorzien in voldoende watercompensatie.

2.       Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om de hiervoor vermelde gebreken in het besluit van 15 juli 2019 te herstellen met inachtneming van wat is overwogen onder 7.5 en 9.3 door het besluit van 15 juli 2019 voor zover mogelijk nader te onderbouwen op het hiervoor genoemde punt van de afstand tussen de uiterste situering van de in het plangebied voorziene woningen en de grens van het agrarische bouwvlak van het agrarische bedrijf van [appellant] en zo nodig te wijzigen of een ander besluit te nemen en door alsnog in het plan te borgen, bijvoorbeeld door middel van een voorwaardelijke verplichting, dat gronden met de bestemming "Wonen" niet in gebruik genomen mogen worden dat nadat is voorzien in voldoende ruimte voor waterberging.

3.       Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant] gegrond. Het besluit van 15 juli 2019 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.

4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep tegen het besluit van 20 september 2021

5.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "De Kolk Oude Ade" bij besluit van 20 september 2021 opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. De Afdeling stelt vast dat dit besluit (hierna: het herstelbesluit) een besluit is tot vervanging van het oorspronkelijke bestreden besluit en dat dit besluit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is. Het beroep van [appellant] is van rechtswege gericht tegen het herstelbesluit.

Het herstelbesluit

6.       Wat betreft het in de tussenuitspraak onder 7.5 geconstateerde gebrek houdt het herstelbesluit in dat een nadere motivering is opgenomen in paragraaf 4.4 van de plantoelichting. Daarin is aan de hand van twee tekeningen inzichtelijk gemaakt dat de uiterste situering van de in het plangebied voorziene woningen ongeveer 7 tot 8 m dichterbij de grens van het agrarische bouwvlak van [appellant] komt te liggen ten opzichte van de uiterste situering van de voorheen in het plangebied feitelijk aanwezige en planologisch toegestane woningen. In de gewijzigde toelichting staat verder dat [appellant] maar in geringe mate beperkt wordt in zijn uitbreidingsmogelijkheden, omdat op de gronden binnen het agrarische bouwvlak die op een afstand van maximaal 50 m liggen van de uiterste situering van de in het plangebied voorziene woningen, een bedrijfswoning en de daarbij behorende tuin aanwezig zijn. Gelet hierop ligt het niet in de lijn der verwachting dat deze gronden in gebruik genomen zullen worden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Volgens de plantoelichting is het aannemelijker dat het agrarische bedrijf op het perceel [locatie] zal uitbreiden aan de oostzijde van het perceel, op grotere afstand van de in het plangebied voorziene woningen. Hiervoor is mede van belang geacht dat de gronden aan de westzijde van dat perceel ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied West" de bestemming "Waterstaat - Waterkering" kennen, waarvoor ingevolge de regels van dat plan beperkingen zijn gesteld aan nieuwe bouwactiviteiten. Gelet hierop, en gelet op het feit dat het voorheen geldende bestemmingsplan al woningen toestond op kortere afstand dan 50 m tot de grens van het agrarische bouwvlak van [appellant], heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet onevenredig in zijn uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt als gevolg van het plan.

7.       Wat betreft het in de tussenuitspraak onder 9.3 geconstateerde gebrek heeft de raad het bestemmingsplan aangepast door artikel 6.4.3 toe te voegen aan de planregels van het bestemmingsplan. Dit artikel luidt als volgt: "Het gebruik als bedoeld in artikel 6 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien binnen twee jaar na inwerkingtreding van het plan 98,85 m2 aan wateroppervlakte, dat in verbinding staat met oppervlaktewater in hetzelfde peilgebied, is aangelegd en dit in stand wordt gehouden."

Verder is in paragraaf 4.9.3 van de gewijzigde plantoelichting nader gespecificeerd op welke wijze wordt voorzien in voldoende waterberging.

Zienswijze

8.       [appellant] kan zich niet verenigen met het herstelbesluit.

9.       Wat betreft de afstand van de in het plangebied voorziene woningen tot het agrarische bouwvlak op zijn perceel, betoogt [appellant] dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet onevenredig wordt gehinderd in zijn uitbreidingsmogelijkheden en dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Volgens [appellant] is ten onrechte gekeken naar de afstand van de in het plangebied voorziene woningen tot de op zijn perceel aanwezige bedrijfswoning, die ruim 50 m bedraagt. Volgens hem is echter alleen van belang de afstand van de in het plangebied voorziene woningen tot de grens van zijn agrarische bouwvlak. Als gevolg van het plan stelt [appellant] te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering. In dit verband wijst hij erop dat de afstand tussen de uiterste situering van de in het plangebied voorziene woningen tot het eerste op zijn perceel aanwezige bedrijfsopstal ongeveer 79 m bedraagt, waar deze afstand in de voorheen feitelijk aanwezige en planologisch toegestane situatie ongeveer 92 m bedroeg. [appellant] betoogt verder dat met dit plan wordt voorzien in een appartementengebouw met meerdere verdiepingen waar meer personen in kunnen wonen dan in de voorheen in het plangebied aanwezige woonbebouwing. Gelet hierop is het volgens hem aannemelijk dat er meer personen hinder kunnen ondervinden als gevolg van de agrarische bedrijfsvoering op zijn perceel.

10.     Wat de watercompensatie betreft betoogt [appellant] dat in de plantoelichting ten onrechte is vermeld dat de beoogde locatie van de waterberging zich op zijn gronden bevindt. Hierover zijn volgens [appellant] met hem geen afspraken gemaakt. Verder moet de waterberging volgens [appellant] in het plangebied komen te liggen. Aangezien nog niet duidelijk is waar de waterberging precies moet komen en de gemeente noch de projectontwikkelaar over de voor de waterberging benodigde gronden beschikken, is volgens [appellant] op voorhand niet zeker dat de benodigde watercompensatie kan worden gerealiseerd. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat onvoldoende in de planregels is verzekerd dat de benodigde watercompensatie moet worden gerealiseerd.

Beoordeling herstelbesluit

Geurhinder

11.     Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad genoegzaam uiteengezet waarom in dit geval kan worden afgeweken van de in artikel 4 van de Geurverordening Giessenlanden opgenomen afstandsnorm van 50 m. Hierbij heeft de raad het van belang mogen achten dat als gevolg van het plan maar een zeer beperkte verslechtering optreedt voor de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant] ten opzichte van de voorheen planologisch toegestane en feitelijk aanwezige situatie. In dat verband wordt overwogen dat de uiterste situering van de in het plangebied voorziene woonbebouwing maar ongeveer 7 tot 8 m dichter bij het agrarische bouwvlak van [appellant] komt dan de voorheen aanwezige en planologisch toegestane woonbebouwing. Daarnaast heeft de raad het van belang mogen achten dat binnen een afstand van 50 m van de uiterste situering van de in het plangebied voorziene woningen tot het perceel [locatie] geen reële uitbreidingsmogelijkheden voorhanden zijn, omdat daar de bestaande bedrijfswoning en de bijbehorende tuin van [appellant] zijn gelegen. Ook heeft de raad bij zijn afweging mogen betrekken dat het niet aannemelijk is dat de gronden aan de westzijde van het perceel [locatie] zullen worden aangewend voor uitbreiding omdat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied West" beperkingen zijn gesteld aan nieuwe bebouwing ter bescherming van de nabijgelegen regionale waterkering.  Ingevolge artikel 38.2, onder b, gelezen in samenhang met artikel 38.3.2, van de planregels is het ter plaatse zonder omgevingsvergunning niet toegestaan om nieuwe bebouwing te realiseren, anders dan ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Volgens de raad is het gelet hierop niet aannemelijk dat [appellant] zijn bedrijf in westelijke richting zal uitbreiden, maar ligt eerder een uitbreiding in oostelijke richting - op grotere afstand van de in het plangebied geprojecteerde woonbebouwing - in de lijn der verwachting. In hetgeen [appellant] daarover heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat hij als gevolg van het plan zodanig wordt belemmerd in de uitbreidingsmogelijkheden van zijn agrarische bedrijf dat de raad het plan niet had mogen vaststellen. Nu de uitbreidingsmogelijkheden voor [appellant] met name zijn gelegen buiten de afstand van 50 m tot de uiterste grens van de voorziene bebouwing, ziet de Afdeling geen reden voor een ander oordeel in de omstandigheid dat in het plangebied een appartementencomplex is voorzien met meerdere verdiepingen, waar meer personen kunnen gaan wonen dan in de voorheen in het plangebied aanwezige woonbebouwing.

Het betoog faalt.

Waterberging

12.     Onder 13 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad de opdracht gegeven om alsnog in het plan te borgen, bijvoorbeeld door middel van een voorwaardelijke verplichting, dat gronden met de bestemming "Wonen" niet in gebruik genomen mogen worden dan nadat is voorzien in voldoende ruimte voor watercompensatie. Hieraan heeft de raad uitvoering gegeven door een voorwaardelijke verplichting op te nemen in artikel 6.4.3 van de planregels. Daarin is als eis gesteld dat de benodigde watercompensatie gerealiseerd moet worden binnen het peilgebied Dr. Akersloot-, Hertogs- en Blijverpolder, hetgeen ook staat beschreven in paragraaf 4.9.3 van de gewijzigde plantoelichting.

Gelet op de opdracht die de raad heeft gekregen, bestaat voor het oordeel dat ten onrechte niet is geborgd dat de benodigde watercompensatie binnen het plangebied gerealiseerd wordt geen grond. Ook in de omstandigheden dat het volgens [appellant] nog niet precies duidelijk is waar de benodigde waterberging zal worden gerealiseerd en dat de gemeente of projectontwikkelaar nog niet beschikken over de hiervoor benodigde gronden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het in de tussenuitspraak onder 9.3 geconstateerde gebrek niet is hersteld. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad er op voorhand in redelijkheid van had moeten uitgaan dat er binnen het peilgebied geen mogelijke locatie voor handen is waar de benodigde waterberging zou kunnen worden gerealiseerd. Overigens heeft de projectontwikkelaar ter zitting toegelicht dat er inmiddels met een grondeigenaar overeenstemming is bereikt over de aankoop van gronden binnen het peilgebied voor de benodigde watercompensatie.

Het betoog faalt.

12.1.  De in artikel 6.4.3 van de planregels neergelegde voorwaardelijke verplichting behelst dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Wonen" uitsluitend is toegestaan indien binnen twee jaar na inwerkingtreding van het plan is voorzien in de benodigde waterberging binnen het peilgebied en deze waterberging in stand wordt gehouden. Vastgesteld moet worden dat de raad hiermee niet heeft voldaan aan de hem in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Immers, de voorwaardelijke verplichting heeft zoals die is neergelegd in artikel 6.4.3 van de planregels als consequentie dat wanneer de woningen binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het plan zijn gerealiseerd, deze al mogen worden gebruikt zonder dat de benodigde waterberging reeds is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, terwijl vaststaat dat de raad dit uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk heeft geacht. Gelet hierop is de conclusie dat de raad het onder 9.3 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met het herstelbesluit niet heeft hersteld.

Conclusie

13.     Gelet op hetgeen hiervoor in 12.1 is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het herstelbesluit gegrond en dient dat besluit, voor zover daarin niet is geborgd dat de gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend niet in gebruik genomen mogen worden dan nadat is voorzien in voldoende ruimte voor waterberging, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Zelf voorzien

14.     Ter zitting heeft de raad aangegeven dat hij ermee kan instemmen dat de Afdeling zelf in de zaak voorziet overeenkomstig de op de zitting besproken variant op de in artikel 6.4.3 neergelegde voorwaardelijke verplichting, indien de Afdeling wat dat artikel betreft een gebrek zou constateren. Ook [appellant] en Stichting MeerWonen hebben te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met deze variant op de in artikel 6.4.3 van de planregels neergelegde voorwaardelijke verplichting. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat andere belanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van artikel 6.4.3 in de plaats treedt van het herstelbesluit, voor zover dit is vernietigd.

15.     De Afdeling zal, in het kader van het zelf voorzien, bepalen dat artikel 6.4.3 van de planregels als volgt komt te luiden:

"Het gebruik als bedoeld in artikel 6 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien en voor zover 98,85 m2 aan wateroppervlakte, dat in verbinding staat met oppervlaktewater in hetzelfde peilgebied, is aangelegd en in stand wordt gehouden".

16.     Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

17.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 15 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Kolk Oud Ade" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 15 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Kolk Oud Ade";

III.      verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 20 september 2021 tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan "De Kolk Oud Ade" gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 20 september 2021 tot het opnieuw, gewijzigd, vaststellen van het bestemmingsplan "De Kolk Oud Ade", voor zover het betreft de vaststelling van artikel 6.4.3 van de planregels;

V.       bepaalt dat artikel 6.4.3 van de planregels als volgt komt te luiden: "Het gebruik als bedoeld in artikel 6 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien en voor zover 98,85 m2 aan wateroppervlakte, dat in verbinding staat met oppervlaktewater in hetzelfde peilgebied, is aangelegd en in stand wordt gehouden.";

VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 20 september 2021, voor zover dit is vernietigd;

VII.     draagt de raad van de gemeente Kaag en Braassem op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen V en VI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van bij A.S.M. [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2656,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.      gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt;

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022

288-901

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6.19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied West"

Artikel 38.1

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - primair bestemd voor de waterkering.

Artikel 38.2

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 38.1 genoemde bestemming geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Artikel 38.3.2

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 38.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; ter beoordeling dient de aanvrager hiertoe een schriftelijk advies van het hoogheemraadschap aan te leveren.