Uitspraak 202005899/4/A3


Volledige tekst

202005899/4/A3.
Datum beslissing: 4 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2022 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. E. Steendijk, mr. P.H.A. Knol en mr J.M. Willems, als voorzitter, onderscheidenlijk leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202005899/1/A3 (hierna: de staatsraden).

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De staatsraden hebben een schriftelijke reactie gegeven, die tegelijk met de uitnodiging voor de zitting aan [verzoeker] is toegezonden.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2022. [verzoeker] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

Artikel 8:18, vierde lid, luidt: "In geval van misbruik kan de bestuursrechter bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt."

2.       [verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid is gewekt omdat de staatsraden hem niet deugdelijk en tijdig hebben uitgenodigd voor de zitting van 16 maart 2022 om 15:30 uur. [verzoeker] vindt het onbegrijpelijk dat de uitnodigingsbrief voor de zitting niet naar het door hem opgegeven correspondentieadres is gestuurd, zoals hij had verzocht. Daardoor heeft [verzoeker] pas een dag voor de zitting via de website van de Raad van State vernomen dat hij een zitting zou hebben. Om die reden heeft [verzoeker] direct verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Dit verzoek is telefonisch en ongemotiveerd afgewezen. Door deze gedragingen is bij [verzoeker] de indruk ontstaan dat de staatsraden hoopten hem de zitting te kunnen onthouden en mis te laten lopen.

Aan het verzoek met betrekking tot staatsraad Willems heeft [verzoeker] nog in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de staatsraad nog steeds actief is als rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank Den Haag. Gelet op de nauwe en persoonlijke banden tussen de Haagse Orde en de rechtbank Den Haag, kan staatsraad Willems niet neutraal, objectief en onafhankelijk naar deze zaak kijken, aldus [verzoeker].

3.       De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie onder meer het volgende uiteengezet: "(…) De gemachtigde van [verzoeker] is mr. Adansar. Zij is als gemachtigde geregistreerd nadat [verzoeker] in zijn uitstelverzoek van 8 juli 2021 schreef: "Ik heb een nieuwe gemachtigde mr. Adansar gevonden die bereid is om mij bij te staan in de procedure." Mr. Adansar is na deze brief feitelijk gaan optreden als zijn gemachtigde. Zij heeft bijvoorbeeld namens [verzoeker] bij fax van 12 juli 2021 de toenmalige zittingskamer gewraakt. Ook zeer recent, op 25 januari 2022, heeft mr. Adansar namens [verzoeker] een brief gestuurd, waarin zij namens [verzoeker] om een behandeling ter zitting verzocht na de afwijzing van het vorige wrakingsverzoek. Zij, noch [verzoeker] zelf, heeft laten weten dat mr. Adansar niet meer voor [verzoeker] optreedt in deze zaak. De uitnodigingsbrief voor deze zitting is aangetekend verzonden op 14 februari 2022 naar mr. Adansar. Deze brief is niet opgehaald en door het postbedrijf teruggestuurd, waarna op 8 maart 2022 de uitnodiging per gewone post is verzonden naar mr. Adansar. De uitnodiging voor de zitting is op juiste wijze verzonden, naar het juiste adres en naar de juiste persoon. Weliswaar heeft [verzoeker] op 6 november 2021 verzocht om een tweede adres op te nemen in het dossier, namelijk zijn eigen adres, maar hiertoe is de Afdeling niet gehouden en er is voor gekozen om niet tegemoet te komen aan zijn verzoek nu hij beschikte over een gemachtigde. Daaruit kan geenszins geconcludeerd worden dat er een schijn van partijdigheid zou zijn of dat, zoals [verzoeker] schrijft, is gehoopt hem de zitting te onthouden en mis te laten lopen. (…)"

Staatsraad Willems heeft in haar schriftelijke reactie verder nog toegelicht dat zij enige jaren als rechter werkzaam was in de rechtbank Den Haag en nu nog als rechter-plaatsvervanger aan die rechtbank verbonden is en dat zij als een van de ongeveer tweehonderd rechters in Den Haag geen persoonlijk contact had en heeft met de lokale Orde van Advocaten.

Verder hebben de staatsraden er op gewezen dat dit het derde wrakingsverzoek van [verzoeker] is in deze zaak en dat er een duidelijk patroon waarneembaar is. [verzoeker] heeft meerdere malen om uitstel van de zitting gevraagd en nadat deze waren afgewezen heeft hij telkens kort voor de zitting een wrakingsverzoek ingediend. De gang van zaken wijst er volgens de staatsraden op dat het enige doel van de wrakingsverzoeken is om uitstel van de behandeling van de zaak op zitting af te dwingen.

4.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

5.       De omstandigheid dat staatsraad Willems rechter-plaatsvervanger is in de rechtbank Den Haag is geen uitzonderlijke omstandigheid op grond waarvan moet worden geoordeeld dat staatsraad Willems de zaak niet onpartijdig behandelt. [verzoeker] heeft de bedoelde nauwe en persoonlijke banden tussen staatsraad Willems en de Haagse Orde niet geconcretiseerd en dus evenmin aannemelijk gemaakt.

6.       De Afdeling stelt vast het wrakingsverzoek voor de zittingskamer als geheel er in de kern op neer komt dat [verzoeker] het oneens is met de beslissing van de zittingskamer om zijn verzoek om uitstel niet in te willigen. Deze beslissing van de zittingskamer is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking niet is bedoeld om aan te wenden als rechtsmiddel tegen de inhoud van procesbeslissingen. Zulke procesbeslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, dan wel bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.

Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht, biedt mede in het licht van de daarop door de staatsraden gegeven reactie, geen grond voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet. De uitnodigingsbrief voor de zitting van 16 maart 2022 is tijdig en op de juiste wijze verzonden naar de gemachtigde van [verzoeker]. Dat de zittingskamer het verzoek van [verzoeker] om, naast het adres van zijn gemachtigde, een tweede adres op te nemen in het dossier niet heeft ingewilligd en de uitnodigingsbrief voor de zitting alleen naar de gemachtigde heeft toegestuurd, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de staatsraden vooringenomen of partijdig hebben gehandeld. Dat correspondentie in beginsel alleen naar de gemachtigde wordt gestuurd is de vaste werkwijze van de Afdeling, waaruit niet volgt dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Voor zover [verzoeker] ter zitting naar voren heeft gebracht dat mr. Adansar niet zijn gemachtigde is en de uitnodigingsbrief om die reden in ieder geval aan hem had moeten worden toegestuurd, kan de Afdeling dat niet volgen. In het verzoek om uitstel van 8 juli 2021 heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat hij een nieuwe gemachtigde heeft gevonden en dat mr. Adansar hem in deze procedure zal bijstaan. Mr. Adansar heeft daarna in deze procedure ook feitelijk opgetreden als zijn gemachtigde. [verzoeker] of mr. Adansar hebben nooit kenbaar gemaakt dat mr. Adansar niet langer optreedt als gemachtigde van [verzoeker].

Dat de staatsraden in de door [verzoeker] opgegeven reden dat hij de uitnodigingsbrief niet heeft ontvangen geen grond hebben gezien om het uitstelverzoek te honoreren, levert dan ook geen zwaarwegende omstandigheid op voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraden.

7.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

8.       Gebleken is dat de zittingskamer in totaal vier keer heeft geprobeerd om de zaak op zitting te behandelen, te weten op 13 juli 2021, 3 november 2021, 24 november 2021 en 16 maart 2022. [verzoeker] heeft voorafgaand aan iedere zitting om uitstel verzocht. Voor de zitting van 3 november 2021 heeft de zittingskamer dit verzoek ingewilligd. Voor de zittingen van 13 juli, 24 november en 16 maart zijn de verzoeken om uitstel afgewezen, waarna [verzoeker] telkens kort voor de zitting is overgegaan tot wraking. Een dergelijk (herhaald) optreden kan naar het oordeel van de Afdeling worden gekwalificeerd als misbruik van de bevoegdheid een wrakingsverzoek in te dienen, omdat [verzoeker] weet dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procesbeslissingen. Omdat [verzoeker] hier verschillende malen gebruik van heeft gemaakt, ziet de Afdeling aanleiding om op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.

Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de beslissing te ondertekenen

De griffier is verhinderd de beslissing te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022

604