Uitspraak 202100825/1/R3


Volledige tekst

202100825/1/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Twentse Glasgroep B.V., gevestigd te Enter, gemeente Wierden,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 december 2020 in zaak nr. 20/119 in het geding tussen:

Twentse Glasgroep B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Wierden.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2019 heeft het college het verzoek van Twentse Glasgroep B.V. om handhavend op te treden tegen het in strijd met de brandveiligheidseisen opslaan van pallets door [partij] op het perceel [locatie] te Enter, afgewezen.

Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college het door Twentse Glasgroep B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 december 2020 heeft de rechtbank het door Twentse Glasgroep B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Twentse Glasgroep B.V. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partij] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 maart 2022, waar Twentse Glasgroep B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E. Nijhoff, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door A. ter Avest, bijgestaan door M. Ribberink-Stagge, zijn verschenen. Ook is [partij], vertegenwoordigd door mr. P.H.K. Ruding, advocaat te Almelo, op de zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Twentse Glasgroep B.V. exploiteert op het perceel Mettenkampsweg 9b te Enter een glashandel- en glasmontagebedrijf. Naast dit bedrijf, op het perceel [locatie] te Enter, exploiteert [partij] een pallethandel. Op dit perceel worden pallets opgeslagen in afwachting van de levering aan klanten.

2.       Twentse Glasgroep B.V. heeft het bedrijfspand op het perceel Mettenkampsweg 9b te Enter op 30 mei 2018 gekocht. Toen zij dit bedrijfspand vervolgens wilde verzekeren, bleek dit volgens Twentse Glasgroep B.V. niet tot nauwelijks mogelijk te zijn vanwege het gevaar van brandoverslag door de palletopslag op het naastgelegen perceel.

Op 15 juni 2018 heeft Twentse Glasgroep B.V. het college verzocht handhavend op te treden op het perceel [locatie] te Enter (hierna: het perceel). Het college heeft bij besluit van 7 november 2018 dit verzoek toegewezen en [partij] onder oplegging van een dwangsom gelast door middel van een volledig uitgewerkt deskundigenrapport aan te tonen en als zodanig ten uitvoer te brengen dat de palletopslag in volle omvang en ten opzichte van alle perceelsgrenzen en gebouwen voldoet aan het gestelde in artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012.

3.       Op 29 maart 2019 heeft Twentse Glasgroep B.V. het college opnieuw verzocht handhavend op te treden, omdat [partij] volgens Twentse Glasgroep B.V. nog steeds niet voldoet aan de wet- en regelgeving omtrent de bedrijfsmatige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen en hierdoor nog steeds geen sprake is van een brandveilige situatie.

Het college heeft dit verzoek bij besluit van 16 mei 2019 afgewezen, omdat [partij] volgens het college inmiddels wel voldoet aan de wet- en regelgeving omtrent de bedrijfsmatige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen. Ter onderbouwing hiervan verwijst het college naar een advies van Brandweer Twente van 25 april 2019. In dit advies is vermeld dat wanneer [partij] zich houdt aan de afstanden en afmetingen van de opslag van pallets uit het rapport van Fuecon van 20 maart 2019, het aannemelijk is dat wordt voldaan aan de minimale eisen voor brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen, neergelegd in artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012. Het door Twentse Glasgroep B.V. gemaakte bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2019 is door het college bij besluit van 26 november 2019 ongegrond verklaard.

4.       De rechtbank heeft het beroep van Twentse Glasgroep B.V. ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een overtreding op grond van artikel 7.7 en/of artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012, waardoor het college zich terecht niet bevoegd heeft geacht handhavend op te treden. Twentse Glasgroep B.V. kan zich niet met deze uitspraak verenigen en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Twentse Glasgroep B.V. betoogt in haar hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van overtreding van artikel 7.7, tweede lid en artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012.

Het hoger beroep

Wettelijk kader

5.       Artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012 luidt:

"1 Bedrijfsmatige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen is zodanig dat bij brand geen onveilige situatie kan ontstaan voor een op een aangrenzend perceel gelegen of op dat perceel volgens het bestemmingsplan nog te realiseren gebouw dat op grond van hoofdstuk 2 een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment is, of voor een speeltuin, kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen.

2 Aan het in het eerste lid gestelde is bij opslag van hout, anders dan in een gebouw, voldaan indien:

a. de opslag bij brand gedurende een periode van ten minste 60 minuten, gerekend vanaf het ontstaan van de brand, geen grotere stralingsbelasting veroorzaakt dan 15 kW/m²;

b. de bereikbaarheid van de opslag vanaf twee tegenover elkaar liggende zijden is gewaarborgd, waarbij in een derde zijde ook een toegangsmogelijkheid aanwezig is indien die zijde langer is dan 40 m, en

c. bij de opslag een bluswatervoorziening met gedurende ten minste vier uren een toevoercapaciteit van ten minste 90 m³ per uur aanwezig is.

3 De in het tweede lid bedoelde stralingsbelasting wordt gemeten op:

a. de perceelsgrens, indien het aangrenzend perceel een kampeerterrein, een speeltuin of een opslag van brandgevaarlijke stoffen is, en

b. enig punt van de uitwendige scheidingsconstructie van een op het aangrenzend perceel gelegen gebouw."

Artikel 7.10 luidt:

"Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor:

a. brandgevaar wordt veroorzaakt, of

b. bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt."

Artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012

6.       Twentse Glasgroep B.V. voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [partij] de pallets in strijd met artikel 7.7, tweede lid, onder a, van het Bouwbesluit 2012 heeft opgeslagen. De opslag kan namelijk bij brand gedurende een periode van ten minste 60 minuten, gerekend vanaf het ontstaan van de brand, een grotere stralingsbelasting veroorzaken dan 15 kW/m², bijvoorbeeld wanneer sprake is van wind of extra vuurbelasting als gevolg van de aanwezigheid van ladende en lossende vrachtwagens. Ook wanneer er rekening mee wordt gehouden dat de op hetzelfde perceel als de palletopslag aanwezige bedrijfswoning en loods als één brandcompartiment moeten worden beschouwd, is volgens Twentse Glasgroep B.V. sprake van een grotere stralingsbelasting dan 15 kW/m². Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst Twentse Glasgroep B.V. op het rapport van Efectis van 20 januari 2020 en het rapport van Expertisecentrum Regelgeving Bouw van 22 september 2020.

6.1.    De rechtbank heeft het standpunt van het college onderschreven dat het rapport van Fuecon van 20 maart 2019 kan worden gebruikt om aannemelijk te maken dat de palletopslag voldoet aan artikel 7.7, tweede lid, onder a, van het Bouwbesluit 2012. In wat Twentse Glasgroep B.V. heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat er verschillende manieren zijn om de brandoverslag te berekenen, niet betekent dat het college niet uit heeft mogen gaan van de door Fuecon gehanteerde bepalingsmethode. De Afdeling weegt daarbij mee dat Fuecon de berekeningen van de stralingsbelasting conform de in de nota van toelichting van het Bouwbesluit 2012 beschreven Bepalingsmethode warmtestralingsbelasting opslag van hout en het daarbij behorende computermodel van InfoMil heeft uitgevoerd. Dat Fuecon bij de berekening, anders dan Efectis in het rapport van 20 januari 2020 en het Expertisecentrum Regelgeving Bouw in het rapport van 22 september 2020 hebben gedaan, geen rekening heeft gehouden met wind, eventuele extra vuurbelasting als gevolg van de aanwezigheid van ladende en lossende vrachtwagens alsmede het feit dat de woning en het bedrijfspand naast de palletopslag gezamenlijk als één brandcompartiment moeten worden beschouwd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Op grond van de in de nota van toelichting van het Bouwbesluit 2012 beschreven bepalingsmethode hoeven deze omstandigheden niet in de berekening te worden betrokken.

Het betoog slaagt niet.

7.       Twentse Glasgroep B.V. voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op grond van artikel 7.7, tweede lid, onder b van het Bouwbesluit 2012 de opslag vanaf twee tegenover elkaar liggende zijden bereikbaar moet zijn. De rechtbank heeft volgens Twentse Glasgroep B.V. ten onrechte overwogen dat het voldoende is dat het perceel voor de brandweer bereikbaar is vanaf de openbare weg. Volgens Twentse Glasgroep B.V. heeft de brandweer op de zitting bij de rechtbank erkend dat de aanvalsroutes, zoals aangegeven op een plattegrond die onderdeel is van het besluit van 26 november 2019, niet gebruikt kunnen worden bij brand. Hiermee staat volgens Twentse Glasgroep B.V. vast dat [partij] niet voldoet aan artikel 7.7, tweede lid, onder b, van het Bouwbesluit 2012.

7.1.    Op het perceel van [partij] liggen twee afzonderlijke stapels pallets opgeslagen. De Afdeling stelt vast dat artikel 7.7, tweede lid, onder b, van het Bouwbesluit 2012, vereist dat de bereikbaarheid van de opslag vanaf twee tegenover elkaar liggende zijden is gewaarborgd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak hierover overwogen dat artikel 7.7, tweede lid, onder b, van het Bouwbesluit 2012 een fysieke bereikbaarheid vereist van de palletopslag door de brandweer. Deze fysieke bereikbaarheid betekent volgens de rechtbank dat de brandweer in staat moet worden gesteld om de brand te kunnen blussen en gebouwen op belendende percelen te kunnen koelen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen. Voor zover Twentse Glasgroep B.V. heeft gesteld dat de aanvalsroutes die op het perceel van [partij] liggen, niet gebruikt kunnen worden bij een brand van de opslag op het perceel, overweegt de Afdeling dat namens het college door een medewerker van de brandweer op de zitting is toegelicht dat bij een brand van de opslag het perceel van [partij] vanaf twee tegenover elkaar liggende zijden bereikbaar is en dat daarbij niet per se is vereist dat brandweerlieden op het perceel van [partij], op korte afstand van de brand, zelf moeten kunnen komen. Toegelicht is ook nog dat voor het perceel van [partij] geldt dat de brand ook kan worden geblust vanaf de buurpercelen of bijvoorbeeld vanaf de openbare weg, waarbij eventueel gebruik kan worden gemaakt van een hoogwerker. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten aan deze toelichting te twijfelen. Concluderend ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de palletopslag niet in strijd met artikel 7.7, tweede lid, onder b, van het Bouwbesluit 2012 plaatsvindt.

Het betoog slaagt niet.

Artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012

8.       Twentse Glasgroep B.V. voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 in dit geval niet van toepassing is. Situaties waarin een beroep op dit kapstokartikel gerechtvaardigd kan zijn, zijn bijvoorbeeld situaties waarin in een ruimte een zodanige grote vuurbelasting aanwezig is en/of een zodanig snel brandverloop kan optreden, dat de beheersbaarheid van de brand niet is gewaarborgd en als gevolg daarvan zou kunnen overslaan naar bijvoorbeeld een aangrenzende woning. Op het perceel staan de woning en de loods zo dicht op de pallets dat brandoverslag direct plaats zal vinden. Brandweer Twente heeft in een e-mailbericht van 13 februari 2019 ook uitdrukkelijk gesteld dat de palletopslag met daar tussenin de woning en de loods moet worden gezien als één brandcompartiment.

8.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van Twentse Glasgroep B.V. zo, dat de situering van de palletopslag met daar tussenin de bedrijfswoning en loods vanwege het risico van brandoverslag een gevaarlijke situatie oplevert, omdat de brand in dat geval snel onbeheersbaar wordt en overslaat naar het bedrijfspand van Twentse Glasgroep B.V. Maar, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, in de nota van toelichting bij artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416, blz. 336) staat dat dit artikel een algemene verbodsbepaling («kapstokartikel») is die betrekking heeft op brandveilig gebruik waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit besluit. De door Twentse Glasgroep B.V. gestelde brandgevaarlijke situatie wordt ondervangen door artikel 7.7 en afdeling 2.10.2 van het Bouwbesluit 2012. De eisen die op grond van artikel 7.7, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 voor de opslag van hout anders dan in een gebouw gelden, zijn volgens het eerste lid bedoeld om ervoor te zorgen dat bij brand geen onveilige situatie kan ontstaan voor een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw, zoals in dit geval het bedrijfspand van Twentse Glasgroep B.V. Afdeling 2.10.2 geeft eisen waaraan de bedrijfswoning en de loods moeten voldoen waardoor de kans op een snelle uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt. Omdat voor de door Twentse Glasgroep B.V. beschreven en volgens haar brandgevaarlijke situatie eisen zijn opgenomen in andere voorschriften van het Bouwbesluit 2012, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 in dit geval niet van toepassing is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022

817-952