Uitspraak 202101370/1/R3 en 202101373/1/R3


Volledige tekst

202101370/1/R3 en 202101373/1/R3.

Datum uitspraak: 6 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2021 (hierna: het hogere waarden besluit) heeft het college voor 7 woningen hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het wijzigingsplan "Noordersingel 60a".

Bij besluit van 2 februari 2021 heeft het college het wijzigingsplan "Noordersingel 60a" vastgesteld.

Tegen beide besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 2 maart 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.G. Dorrepaal en T. Belder, zijn verschenen.

Voorts is op de zitting Kavel Vastgoed, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het wijzigingsplan maakt de bouw van 7 woningen mogelijk op het perceel aan de Noordersingel 60a in Berkel en Rodenrijs. Verder is in het wijzigingsplan aan de bestaande bedrijfswoning op dat perceel een maatbestemming toegekend. Het plan is vastgesteld met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 31.6 van de planregels van het bestemmingsplan "Lint Noord".

Omdat bij oprichting van de in het wijzigingsplan voorziene woningen de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh vanwege het geluid afkomstig van het wegverkeer op de Noordeindseweg voor 4 woningen in het plangebied wordt overschreden, heeft het college tevens het hogere waarden besluit genomen.

2.       [appellant] exploiteert een zand- en grondhandel in combinatie met een afvalcontainerservice aan de [locatie] in Berkel en Rodenrijs. Dit perceel ligt op een afstand van ongeveer 160 m ten zuidwesten van het betrokken plangebied. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan en het besluit hogere waarden, omdat hij van mening is dat deze besluiten zijn bedrijfsvoering onaanvaardbaar belemmeren. Hij vreest daarbij met name dat de toekomstige bewoners van de voorziene woningen zullen gaan klagen over de hinder als gevolg van die bedrijfsvoering.

Besluit hogere waarden

3.       Het college stelt zich op het standpunt dat voor zover het beroep is gericht tegen het hogere waarden besluit, artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de weg staat aan een vernietiging van dit besluit.

3.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

3.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.

De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de voorziene woningen maximaal mag optreden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.93 en 10.94, strekt de regeling daarmee tot bescherming van de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen.

[appellant] is geen eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en ook is niet gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien.

Onder de genoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de regeling van de Wgh kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] strekt, zodat wat [appellant] aanvoert tegen het hogere waarden besluit niet kan leiden tot vernietiging van dat besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van het beroep tegen het hogere waarden besluit.

Het wijzigingsplan

Toetsingskader

4.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.

Bedrijfsvoering en woon- en leefklimaat voorziene woningen

5.       [appellant] betwist niet dat aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 31.6 van de planregels van het bestemmingsplan "Lint Noord" is voldaan. Hij vindt evenwel dat het college uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid het wijzigingsplan vast te stellen, omdat zijn bedrijfsvoering als gevolg van dat wijzigingsplan onevenredig wordt beperkt.

[appellant] stelt daartoe dat de in het wijzigingsplan voorziene woningen zijn voorzien binnen de milieucirkel van zijn bedrijf, waarmee hij doelt op de in de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG-brochure) aanbevolen richtafstand van 300 m voor zijn bedrijf. Dit heeft volgens hem tot gevolg dat het toestaan van die woningen leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij die woningen. Hij vreest dan ook dat de bewoners van die woningen over zijn bedrijf klachten zullen gaan indienen bij het bevoegd gezag. [appellant] wijst er hierbij op dat het college blijkens het document "Nota zienswijzen en staat van wijzigingen wijzigingsplan "Noordersingel 60a", geen onderzoek heeft verricht naar de bedrijfsactiviteiten van zijn bedrijf en de milieugevolgen van die activiteiten voor de voorziene woningen, maar alleen heeft volstaan met een verwijzing naar een advies van DCMR milieudienst Rijnmond van 17 juli 2019 (hierna: het advies van DCMR). Volgens [appellant] is het advies van DCMR uitgebracht in het kader van het voorontwerp van een ander wijzigingsplan, namelijk het wijzigingsplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van 58", zodat in deze zaak niet zonder meer op de bevindingen uit dat advies kan worden afgegaan. Bovendien staat in de toelichting op het voorontwerp van dat wijzigingsplan dat rekening moet worden gehouden met de richtafstand van het bedrijf van [appellant].

5.1.    Het college stelt dat uit het advies van DCMR volgt dat de komst van de woningen niet leidt tot een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering van [appellant]. Verder volgt uit dit advies volgens het college dat van de voor het bedrijf van [appellant] aanbevolen richtafstand van 200 m gemotiveerd kan worden afgeweken.

5.2.    Op grond van artikel 6.2.1, onder e, f en g, van de regels van het bestemmingsplan "Groenzoom", in samenhang bezien met de verbeelding bij dat plan, zijn op het perceel van [appellant] ter plaatse van de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" en "specifieke vorm van bedrijf - opslag 2" uitsluitend groothandel en opslag behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Tot 1 november 2024 zijn daarbij ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 2" tevens het inzamelen, scheiden en afvoeren van bedrijfsafval groothandel en opslag van zand en grond toegestaan en is ter plaatse van de functieaanduiding "geluidscherm" een geluidscherm toegestaan. Niet in geschil is dat deze bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 4.2.

5.3.    Blijkens paragraaf 7.6.1. van de toelichting bij het wijzigingsplan heeft het college de VNG-brochure toegepast bij het beantwoorden van de vraag of een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd bij de nieuwe woningen en bij het bepalen van de invloed op de bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving. In de VNG-brochure wordt voor bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 4.2, een richtafstand van 300 m aanbevolen tot woningen en andere gevoelige functies in een rustige woonwijk. Indien het gebied is aan te merken als gemengd gebied, wordt een richtafstand van 200 m aanbevolen.

De Afdeling overweegt dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden indicatief zijn en dat hiervan gemotiveerd kan worden afgeweken. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat voor zijn bedrijf een richtafstand van 300 m geldt, overweegt de Afdeling dat het college heeft mogen uitgaan van een richtafstand van 200 m. De Afdeling is van oordeel dat de omgeving van het plangebied van het wijzigingsplan kwalificeert als een gemengd gebied omdat in de omgeving van het plangebied, naast woningen, ook diverse bedrijven gevestigd zijn.

Het college heeft verder toegelicht dat uit het advies van DCMR is gebleken dat van de genoemde richtafstand kan worden afgeweken en een kleinere afstand tussen de voorziene woningen en het bedrijf van [appellant] kan worden aangehouden. Het college heeft erop gewezen dat tussen het plangebied van het wijzigingsplan en het bedrijf van [appellant] al woningen staan, die bepalend zijn voor de geluidsbelasting die het bedrijf van [appellant] mag veroorzaken. Verder volgt uit het advies van DCMR dat het bedrijf van [appellant] voor de bestaande zeer nabijgelegen woningen aan de Noordersingel 111 tot en met 139, moet voldoen aan de geluidsgrenswaarden uit de milieuvergunning en dat ter plaatse van het bedrijf meerdere geluidwerende maatregelen zijn getroffen om te borgen dat ook aan die geluidsgrenswaarden wordt voldaan, zoals het plaatsen van geluidsschermen. Gelet op deze omstandigheden stelt het college dat ter plaatse van de voorziene woningen vanwege de activiteiten van het bedrijf van [appellant], geen onaanvaardbare geluidhinder zal optreden. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze stelling. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant] de bevindingen in het advies van DCMR niet gemotiveerd heeft betwist.

Voor zover [appellant] stelt dat het college ten onrechte geen nieuw akoestisch onderzoek heeft verricht naar de milieugevolgen voor de voorziene woningen vanwege zijn bedrijfsactiviteiten en heeft volstaan met een advies van DCMR dat is opgesteld in het kader van een ander wijzigingsplan, overweegt de Afdeling dat de voorziene woningen in het voorontwerp van het wijzigingsplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van 58" waarop het advies van DCMR betrekking heeft, nog dichter bij het bedrijf van [appellant] staan dan de woningen in het voorliggende wijzigingsplan. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het advies van DCMR ook relevant is voor het voorliggende wijzigingsplan.

Waar [appellant] nog wijst op een mededeling over de richtafstand van zijn bedrijf in de toelichting van het voorontwerp van het bestemmingsplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van 58", overweegt de Afdeling dat de plantoelichting van een wijzigingsplan geen juridisch bindende betekenis heeft.

Het betoog slaagt niet.

6.       [appellant] voert verder aan dat de bewoners van de voorziene woningen ernstige overlast zullen ondervinden van het geluid, afkomstig van het (vracht)verkeer dat op de Noordersingel van en naar zijn bedrijf rijdt. Hij betwist in dit kader de conclusies over de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer in het aan het wijzigingsplan ten grondslag gelegde document "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" van 30 april 2020 van KuiperCompagnons (hierna: het akoestisch onderzoek). [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn betoog de notitie "Second opinion geluidrapport behorend bij wijzigingsplan Noordersingel 60a te Berkel en Rodenrijs" van Peutz overgelegd. In deze notitie is als kritiekpunt vermeld dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte is uitgegaan van het jaar 2030 als het maatgevende jaar, waardoor voor de berekening van de verkeersintensiteiten op de Noordersingel geen rekening meer wordt gehouden met de vrachtwagenbewegingen vanwege de aanwezigheid van het bedrijf [appellant]. Volgens [appellant] volgt uit de notitie van Peutz dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat uitgegaan moet worden van het jaar 2024 als het maatgevende jaar, omdat dat jaar het laatste volledige jaar is waarin [appellant] op grond van het bestemmingsplan "Groenzoom" nog met de vergunde activiteiten in bedrijf kan zijn. Dat betekent volgens [appellant] dat bij de berekening van de geluidsbelasting bij de voorziene woningen, geen rekening is gehouden met 56 bewegingen van zwaar vrachtverkeer op de Noordersingel in de dagperiode, zoals dit volgt uit de aan [appellant] 2016 verleende revisievergunning.

6.1.    Het college stelt dat het bedrijfsverkeer van [appellant] dat op de Noordersingel rijdt, niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van de voorziene woningen.

6.2.    Blijkens het akoestisch onderzoek zijn de in dat onderzoek gehanteerde verkeersgegevens voor de Noordersingel gebaseerd op het verkeersmodel V-MRDH 2.4, waarin de verkeersgegevens voor het jaar 2030 zijn opgenomen. Tevens is vermeld dat voor de bepaling van de geluidsbelasting door het wegverkeer de berekeningen zijn uitgevoerd met Standaardrekenmethode 2, overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (hierna: het Rmg 2012). Deze verkeersgegevens zijn in bijlage 1 bij het akoestisch onderzoek opgenomen. In het akoestisch onderzoek is vervolgens op basis van deze verkeersgegevens geconcludeerd dat het verkeer op de Noordersingel ter plaatse van de voorziene woningen geen geluidsbelasting veroorzaakt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op grond van de Wgh.

Voor zover in de door [appellant] overgelegde notitie van Peutz is vermeld dat ten onrechte is uitgegaan van het jaar 2030 als het maatgevende jaar, stelt de Afdeling vast dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat de daarin neergelegde berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de Standaardrekenmethode 2 uit het Rmg 2012. De Afdeling overweegt dat uit artikel 3.2 van het Rmg 2012 volgt dat het geluidsniveau wordt bepaald aan de hand van de Standaardrekenmethode 2 zoals beschreven in bijlage III van dit voorschrift. Onder artikel 8.1 van die bijlage III staat toegelicht dat in gevallen waarin zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, in bestaande situaties het tiende jaar na het akoestisch onderzoek als maatgevend jaar kan worden aangehouden. De Afdeling overweegt dat het college op de zitting heeft toegelicht dat voor de Noordersingel een maximumsnelheid van 30 km/u geldt en dat in het akoestisch onderzoek, gezien de gehanteerde cijfers, voor een 30 km/u weg uitgegaan is van een relatief groot aandeel zwaar vrachtverkeer. Dat betekent volgens het college dat in het akoestisch onderzoek voor de berekening van de geluidsbelasting bij de voorziene woningen, voor een deel rekening is gehouden met de aanwezigheid van zwaar vrachtverkeer op de Noordersingel die van en naar het bedrijf van [appellant] rijdt. Verder heeft het college erop gewezen dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een weekdagjaargemiddelde, terwijl er alleen vrachtverkeerbewegingen op de Noordersingel zijn op werkdagen. Tot slot heeft het college toegelicht dat wanneer bij de berekening van de geluidsbelasting rekening wordt gehouden met de door [appellant] genoemde 56 extra vrachtverkeerbewegingen op de Noordersingel, een geluidbelasting van maximaal 51 dB op de westgevel van de dichtstbij de Noordersingel voorziene woning optreedt, terwijl voor de andere woningen een lagere waarde geldt. Omdat de voorziene woningen op grond van het gemeentelijk geluidbeleid bovendien zullen worden voorzien van een geluidluwe gevel en buitenruimte, stelt het college dat het wegverkeerslawaai op de Noordersingel, inclusief de vrachtwagenbewegingen van en naar het bedrijf van [appellant], ook tot en met het jaar 2024 niet zullen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen.

Gelet op hetgeen het college naar voren heeft gebracht oordeelt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het(vracht)verkeer van en naar het bedrijf van [appellant] niet leidt tot onaanvaarde geluidhinder ter plaatse van de in het wijzigingsplan voorziene woningen.

Het betoog slaagt niet.

7.       Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de activiteiten van het bedrijf van [appellant] niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen, zodat van zijn vrees voor gegronde klachten van de toekomstige bewoners niet is gebleken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bedrijfsvoering van [appellant] als gevolg van het wijzigingsplan op onevenredige wijze wordt beperkt.

Toezegging wethouder inzake milieucirkel

8.       [appellant] betoogt verder dat het college met de vaststelling van het plan, waarbij het mogelijk wordt gemaakt nieuwe woningen te bouwen binnen de aanbevolen richtafstand voor zijn bedrijf, het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Volgens [appellant] heeft de wethouder in de raadsvergadering van 30 november 2017 over de vaststelling van het bestemmingsplan "Groenzoom", de toezegging gedaan dat er niet binnen de milieucirkel van zijn bedrijf woningen zullen worden gebouwd zolang het bedrijf op de huidige locatie nog activiteiten verricht.

8.1.    Het college stelt dat geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. Volgens het college heeft de wethouder tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van Lansingerland inzake de vaststelling van het bestemmingsplan "Groenzoom" op 30 november 2017, in antwoord op een vraag van een van de raadsfracties over de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, geantwoord dat het bouwen van woningen binnen de hindercirkel van het bedrijf van [appellant] niet mogelijk is zolang het bedrijf ter plaatse opereert. De op basis van het voorliggende wijzigingsplan nieuw te bouwen woningen worden niet binnen deze milieuzone gebouwd. Voor zover de beantwoording van de wethouder als een toezegging aan [appellant] kan worden aangemerkt, is er dan ook geen sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel, aldus het college.

8.2.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.

8.3.    Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:875, overweegt ook de Afdeling dat door het treffen van de genoemde geluidwerende maatregelen de milieucirkel van het bedrijf van [appellant] is verkleind. Dit heeft tot gevolg dat de met het plan beoogde woningen niet binnen die milieucirkel zijn voorzien. Daargelaten of de beantwoording door de wethouder van een vraag van een ander dan [appellant] kan worden opgevat als een toezegging aan hem, ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om [appellant] te volgen in zijn standpunt dat het college met de vaststelling van het wijzigingsplan het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

Het betoog slaagt niet.

Tegenstrijdigheden

9.       [appellant] betoogt dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij tegenstrijdigheden heeft geconstateerd in de standpunten van het gemeentebestuur bij verschillende bestemmingsplannen in de omgeving. [appellant] wijst in dit kader op de tegenstrijdigheden over de vraag of er klachten zijn over het bedrijf en de conclusie over het geluid van het wegverkeer op de Noordersingel. In de toelichting bij het voorliggende wijzigingsplan staat dat het verkeer op de Noordersingel geen geluidbelasting veroorzaakt die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, terwijl in de toelichting bij het voorontwerp van het wijzigingsplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van 58" staat dat er wel sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege het wegverkeer op de Noordersingel. Hieruit volgt volgens [appellant] dat met twee maten wordt gemeten, omdat beide plannen zich bevinden aan de Noordersingel op een afstand van ongeveer 200 m van zijn bedrijf.

9.1.    Het college heeft het verschil in uitkomsten van de akoestische onderzoeken naar wegverkeerslawaai voor respectievelijk het voorliggende wijzigingsplan en het voorontwerp van het wijzigingsplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van 58" nader toegelicht. Het college stelt dat in de genoemde akoestische onderzoeken gebruik is gemaakt van verschillende versies van het Verkeersmodel-Metropoolregio Rotterdam Den Haag, waarbij in het voorliggende plan gebruik is gemaakt van het geactualiseerde rekenmodel V-MRDH 2.4. Daarnaast is de kortste afstand tussen de Noordersingel en de gevel van de voorziene woningen in dit wijzigingsplan groter (ongeveer 9 m) dan die tussen de Noordersingel en de woningen in het voorontwerp van het wijzigingsplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van 58". Gelet op deze toelichting door het college is de Afdeling van oordeel dat er geen sprake is van tegenstrijdigheden. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het plan op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Overig

10.     [appellant] stelt dat hij in 2024 (een deel van) zijn bedrijfsactiviteiten op grond van het bestemmingsplan "Groenzoom" dient te staken. Hij acht dit onevenredig.

[appellant] voert verder aan dat in de procedure omtrent het bestemmingsplan "Groenzoom" wisselende verklaringen zijn afgelegd met betrekking tot de hinder die zijn bedrijf veroorzaakt.

10.1.  Deze beroepsgronden van [appellant] hebben betrekking op (de gevolgen van) het bestemmingsplan "Groenzoom". Dat bestemmingsplan ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Deze beroepsgronden kunnen daarom in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland van 2 februari 2021 tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder ten behoeve van het wijzigingsplan "Noordersingel 60a", ongegrond;

II.       verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland van 2 februari 2021 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Noordersingel 60a" ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022

817-964