Uitspraak 202201279/2/R1


Volledige tekst

202201279/2/R1.
Datum uitspraak: 31 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend dan wel gevestigd te Den Hoorn, gemeente Texel,

en

de raad van de gemeente Texel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Tweede Reparatieplan Den Hoorn" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 maart 2022, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], en bijgestaan door mr. P. Thole, en de raad, vertegenwoordigd door E. Sickmann en mr. E.H.D. Lindenbergh, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [verzoeker] exploiteert sinds 2014 een pluktuin op het perceel kadastraal bekend gemeente Texel, sectie P, perceelnummer 804. Voor dit perceel geldt op grond van het bestemmingsplan "Den Hoorn", vastgesteld door de raad op 12 juli 2016 (hierna: het moederplan), de bestemming "Agrarisch met waarden". Teneinde de zogeheten pluktuin op het perceel toe te staan hebben [verzoeker] en anderen het college van burgemeester en wethouders verzocht toepassing te geven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 5.4 uit het moederplan, waarmee op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" kon worden voorzien in ondergeschikt extensief dagrecreatief medegebruik. Met het voorliggende bestemmingsplan is artikel 5.4 echter geschrapt uit het moederplan. Omdat het college van burgemeester en wethouders nog moet beslissen op hun bezwaar tegen een beslissing van het college om desgevraagd geen toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid, verzoeken [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter tot schorsing van het bestemmingsplan totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.

2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Spoedeisend belang

3.       De raad betwist het spoedeisend belang van [verzoeker] en anderen bij hun verzoek. Ter zitting is echter gebleken dat het college nog een beslissing op bezwaar moet nemen op een bezwaar van [verzoeker] en anderen tegen een besluit van het college om desgevraagd door [verzoeker] en anderen geen toepassing te geven aan het voormalige artikel 5.4 van het moederplan. Indien het voorliggende bestemmingsplan wordt geschorst, herleeft daarmee het voormalige artikel 5.4 uit het moederplan. Daarmee is het spoedeisend belang van [verzoeker] en anderen bij hun verzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.

Inhoudelijke beoordeling

4.       De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

4.1.    De raad heeft met de vaststelling van het bestemmingsplan artikel 5.4 van de planregels van het moederplan geschrapt, omdat hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet langer wenst te voorzien in een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid waarmee het college kan voorzien in educatief en recreatief medegebruik op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden". Hiermee beoogt de raad een verdere verrommeling van het (aanzicht van het) beschermd dorpsgezicht van het dorp Den Hoorn en de aanliggende agrarische gronden - waaronder het perceel van [verzoeker] en anderen - te voorkomen. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat [verzoeker] en anderen menen dat een pluktuin op hun perceel niet leidt tot verrommeling, maakt het standpunt van de raad dat betrekking heeft op meer gronden dan alleen de gronden van [verzoeker] en anderen niet onredelijk.

4.2.    Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] en anderen dat het gedeeltelijke gebruik van hun gronden als pluktuin beschermende werking toekomt op grond van het gebruiksovergangsrecht, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Daargelaten of [verzoeker] en anderen zich inderdaad kunnen beroepen op de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht, ziet de voorzieningenrechter nog niet in waarom die omstandigheid zou maken dat de raad artikel 5.4 met het voorliggende bestemmingsplan niet uit het moederplan heeft kunnen schrappen. Zoals hiervoor al overwogen, zag artikel 5.4 niet alleen op de gronden van [verzoeker] en anderen. Daarnaast betrof artikel 5.4 slechts een discretionaire bevoegdheid van het college om - onder de in artikel 5.4 van het moederplan geformuleerde voorwaarden - te voorzien in extensief recreatief medegebruik op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden", niet een verplichting. Dit is ook niet het geval indien de pluktuin inderdaad beschermende werking zou toekomen op grond van het algemene gebruiksovergangsrecht uit het moederplan.

4.3.    Over het betoog van [verzoeker] en anderen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De raad heeft ter zitting toegelicht dat [verzoeker] en anderen meerdere verzoeken hebben ingediend bij het college om toepassing te geven aan het voormalige artikel 5.4 van het moederplan en dat het college steeds de toepassing heeft geweigerd. Naar het oordeel van het college pasten de aanvragen niet in de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 5.4. van het moederplan. Daarbij is steeds, kort gezegd, overwogen dat sprake is van een onevenredige inbreuk op het aanzicht van het beschermd dorpsgezicht en de landschappelijke waarden. Het gebruik van de gronden als zogeheten pluktuin kent een omvang en intensiteit die niet als extensief is te kwalificeren, wat onder meer tot verkeers- en parkeerhinder en aantasting van het landschap leidt. Onder die omstandigheden en na een afweging van het belang bij het tegengaan van verrommeling van de aangrenzende agrarische gronden van het beschermd dorpsgezicht van Den Hoorn, vond de raad het gerechtvaardigd om over te gaan tot schrapping van artikel 5.4. De voorzieningenrechter acht dit op voorhand geen onredelijke uitkomst van de afweging van de betrokken belangen.

Conclusie

5.       Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022

749