Uitspraak 202100617/1/R3


Volledige tekst

202100617/1/R3.
Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te ’s Gravenzande, gemeente Westland en [vennoot B], wonend te Monster, gemeente Westland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])

appellante,

en

de raad van de gemeente Westland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Verzamelplan Glastuinbouw" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door N.J. Brouwers, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       In de plantoelichting staat dat de planologische regeling voor een aantal percelen in het glastuinbouwgebied van de gemeente Westland niet in overeenstemming is met eerder gemaakte afspraken tussen het gemeentebestuur en de eigenaren van die percelen. De raad beoogt met het plan de planologische regeling voor die percelen in overeenstemming met die afspraken te brengen.

2.       [appellant] exploiteert een tuinbouwbedrijf aan de [locatie 1] in ’s-Gravenzande en heeft tevens het perceel [locatie 2] in ’s-Gravenzande in eigendom. Het beroep van [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 2].

Bespreking beroepsgronden

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Zienswijze

4.       [appellant] stelt dat geen rekening is gehouden met haar zienswijze zoals zij die schriftelijk en mondeling naar voren heeft gebracht.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad de zienswijze van [appellant] in het document "Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Verzamelplan Glastuinbouw" samengevat heeft weergegeven. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Vertrouwensbeginsel

5.       [appellant] betoogt dat het plan ten aanzien van het perceel [locatie 2] (hierna: het perceel) ten onrechte niet voorziet in een woonbestemming bestaande uit een woonblok van 1.000 m² ter breedte van het halve perceel aan de kopse kant van de Parallelweg. Volgens [appellant] is het door haar beschreven woonblok door het gemeentebestuur aan haar toegezegd. Zij verwijst in dat kader naar brieven van het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente ’s-Gravenzande (hierna: het college), de rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Westland, van 6 maart 2001 en 26 april 2006. Gelet op het voorgaande is het plan volgens [appellant] in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

5.1.    De raad stelt dat sprake is van een logische bestemmingslegging op het perceel. Verder blijkt volgens de raad niet dat er concrete afspraken zijn gemaakt voor een woonblok van 1.000 m² met een breedte van het halve perceel aan de kopse kant van de Parallelweg. Dit zou volgens de raad ook niet logisch zijn, omdat het tuinbouwbedrijf van [appellant] op die gronden is gelegen.

5.2.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

Verder is vereist dat die uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de ruimte van de (democratisch gekozen) raad om een eigen belangenafweging te maken, kunnen handelingen van het college de raad alleen binden als hij daarmee instemt.

Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen.

5.3.    Bij brief van 6 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente ’s-Gravenzande aan [vennoot A] bericht dat afsplitsing van de woning op het adres [locatie 2] gerechtvaardigd is en het college daarom bereid is vrijstelling te verlenen van de agrarische bestemming voor de woning en de bijbehorende gronden. In de brief staat verder dat de grootte van het af te splitsen kavel is gelimiteerd tot maximaal 1.000 m² en dat bij een burgerwoning de toegestane grootte van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen gelimiteerd is tot maximaal 40 m². Tot slot is in die brief vermeld dat bij een volgende herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied", de bestemming van de woning en de bijbehorende gronden daadwerkelijk zal worden gewijzigd.

Bij brief van 25 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [vennoot A] medegedeeld dat de woning op de [locatie 2] kan worden meegenomen in het bestemmingsplan buitengebied Westland en daarin de bestemming ‘woondoeleinden’ kan krijgen. Hierbij heeft het college het voorbehoud gemaakt dat het om te zetten deel niet groter mag zijn dan 1.000 m².

Omdat het perceel groter is dan 1.000 m², en het om te zetten deel niet groter mag zijn dan 1.000 m², heeft het college het om te zetten deel van het perceel ingetekend op een bij de brief gevoegde kaart. Volgens de brief is dit in overeenstemming met de door [vennoot A] voorgestelde wijziging. Het college verzoekt [vennoot A] in de brief te bevestigen dat hij hiermee akkoord gaat door een handtekening te plaatsen op de kaart en de kaart te retourneren.

5.4.    De Afdeling leidt uit de bovengenoemde brieven af dat door het college aan [appellant] een toezegging is gedaan om voor het perceel te voorzien in een woonbestemming met een maximale oppervlakte van 1.000 m².

De raad heeft toegelicht dat het gemeentebestuur [appellant] in de brief van april 2006 heeft geïnformeerd over de genoemde woonbestemmingswijziging op het perceel. Daarbij is door het gemeentebestuur een concept tekening ingediend waarbij globaal het woonbestemmingsvlak op het perceel is weergeven. De woonbestemming met genoemde woonbestemmingsvlak is als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan "Woningen Buitengebied deel III", vastgesteld door de raad op 24 november 2009. Nadien is deze woonbestemming integraal opgenomen in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" op 18 december 2012. De raad heeft verder toegelicht dat voorafgaand aan de vaststelling van het voorliggende plan, uit luchtfoto’s naar voren kwam dat ruim 100 m² van de gronden van de genoemde woonbestemming, werden benut voor het bedrijf van [appellant] en dat op die gronden een kas is gelegen, terwijl een deel van de siertuin, behorende bij de woning op het perceel, gelegen was op de gronden met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". De raad heeft daarom aanleiding gezien om het bestemmingsvlak van de woonbestemming op het perceel te wijzigen, waarbij het bestaande gebruik van de gronden in overeenstemming is gebracht met de toegekende bestemmingen. De raad heeft er verder op gewezen dat de oppervlakte van de woonbestemming is uitgebreid van 967 naar 997 m², zodat [appellant] in dat opzicht niet is benadeeld.

Gezien de toelichting door de raad, is de Afdeling van oordeel dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de door [appellant] genoemde toezegging niet is nagekomen. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat het woonbestemmingsvlak op het perceel zo moet worden gepositioneerd, dat deze ter breedte van het halve perceel aan de kopse kant van de Parallelweg wordt gelegd, stelt de Afdeling vast dat van een dergelijke toezegging uit de door [appellant] genoemde brieven niet is gebleken.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het plan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Oprit

6.       [appellant] voert verder aan dat de toegekende woonbestemming aan het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het deel van de woonbestemming dat is toegevoegd ten opzichte van de woonbestemming uit het ontwerp van het plan, momenteel in gebruik is als oprit voor de woning.

6.1.    Zoals hiervoor onder 5.4 is overwogen, heeft de raad de toegekende woonbestemming in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hiertoe niet had mogen besluiten.

Voor zover [appellant] stelt dat een deel van de woonbestemming is toegekend aan gronden die in gebruik zijn als oprit voor de woning, overweegt de Afdeling dat de toegekende woonbestemming niet in de weg staat aan het gebruik van de gronden als oprit. Dat met de woonbestemming de toegang tot het tuinbouwbedrijf aan de Komkommerlaan 3 geheel wordt versperd, zoals [appellant] stelt, is feitelijk onjuist, nu de toegang tot Komkommerlaan 3 is gelegen naast, maar niet binnen die woonbestemming. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

817-964