Uitspraak 202107300/1/R1 en 202107300/2/R1


Volledige tekst

202107300/1/R1 en 202107300/2/R1.
Datum uitspraak: 25 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Nootdorp, gemeente Pijnacker-nootdorp,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2021 (hierna: het aanwijzingsbesluit) heeft het college de locatie met het nummer HA35, ter hoogte van [locatie 1] te Nootdorp, (hierna: de locatie) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.B. de Jong, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door C.W. van Wijk, zijn verschenen.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       [appellant] woont op het adres [locatie 1] te Nootdorp. Het besluit voorziet in een ORAC op een parkeervak aan de zijkant van zijn woning, grenzend aan zijn achtertuin. [appellant] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van deze locatie, omdat hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Beoordelingskader

3.       Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De voorzieningenrechter beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 over de evenredigheidstoetsing, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van de ORAC.

4.       Bij het bepalen van de locatie voor de ORAC hanteert het college onder meer de volgende in de beleidsregels locatiecriteria huisvuilinzameling Pijnacker-Nootdorp 2020 (hierna: de beleidsregels) opgenomen criteria:

- de loopafstanden tussen de verste woning en de container bedraagt niet meer dan 250 m;

- de bereikbaarheid voor inzamelvoertuigen en voor bewoners;

- bij het inzamelen is een veilige mogelijkheid tot stoppen en werken;

- de geregistreerde ondergrondse infrastructuur;

- overige belemmeringen, zoals met betrekking tot een parkeervak of een boom;

- de resultaten van technisch onderzoek op de mogelijke locatie.

Procedureel

5.       [appellant] betoogt dat het besluit niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat omwonenden onvoldoende en in een te laat stadium zijn betrokken bij de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit. Hij voert hierover aan dat het college heeft toegezegd in de voorfase van het project inloopbijeenkomsten te houden. Van enig overleg is volgens [appellant] is echter geen sprake geweest, zodat geen mogelijkheid is geboden om te participeren in de voorfase van het project. Verder stelt hij over de Nota van beantwoording op de ingebrachte zienswijzen dat daarin ten onrechte niet is ingegaan op door hem aangevoerde argumenten en zijn zienswijze veelal door middel van algemeenheden is afgewezen. [appellant] voert verder aan dat het ontwerplocatieplan ten onrechte naar een beperkt aantal bewoners in de directe omgeving van de locatie is verstuurd en niet aan alle bewoners van de Delflandstraat en Sportparkweg. Daardoor hebben bewoners die zijn aangewezen op de ORAC wellicht geen zienswijze naar voren gebracht.

5.1.    Het college heeft de in de wet voorgeschreven voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb gevolgd voor het aanwijzingsbesluit. Niet is gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Zo is in december 2020 een ontwerp van het locatieplan ter inzage gelegd en is aan belanghebbenden gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen over het ontwerp. Het voorafgaand aan die fase specifiek bieden van inspraak en plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van deze procedure. Wat [appellant] heeft aangevoerd over het moment waarop omwonenden zijn betrokken in het participatieproces heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit, omdat wel de gelegenheid is geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, hetgeen [appellant] ook heeft gedaan. Daarop heeft het college in de Nota van beantwoording gereageerd. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het aanwijzingsbesluit om die reden niet zorgvuldig is voorbereid of niet deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de Nota van beantwoording blijkt dat het college de bezwaren van [appellant] tegen de locatie wel heeft betrokken in zijn besluitvorming over de locatiekeuze. In beroep heeft [appellant] niet aangevoerd dat het college de door hem naar voren gebrachte aspecten niet in de belangenafweging heeft betrokken.

Voor zover [appellant] stelt dat het college niet alle bewoners van de Delflandstraat en Sportparkweg een persoonlijke kennisgeving van het ontwerpplaatsingsplan heeft gedaan, overweegt de voorzieningenrechter dat dit ontwerp betrekking heeft op de aanwijzing van locatie van ondergrondse inzamelvoorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval in de wijken Keijzershof, Noord en De Venen Oosten op grond van de Afvalstoffenverordening 2018 Pijnacker-Nootdorp. Dit ontwerpbesluit is niet gericht tot een of meer belanghebbenden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2504, onder 2.2). Daarom dient bekendmaking op grond van artikel 3:42 van de Awb en de artikelen 2, tweede lid, en 6 van de Bekendmakingswet, in onderlinge samenhang bezien, te geschieden door plaatsing in het door het college uitgegeven gemeenteblad. De kennisgeving van het ontwerpplaatsingsplan is aldus gepubliceerd. Bij de behandeling van het verzoek en het beroep is naar voren gekomen dat het binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp niettemin gebruikelijk is om, bij wijze van extra dienstverlening, omwonenden in de directe omgeving van een beoogde ORAC-locatie persoonlijk bij brief in kennis te stellen van (ontwerp)besluiten inzake afvalcontainers. Dat niet alle bewoners persoonlijk in kennis zijn gesteld van het ontwerpplaatsingsplan, zoals [appellant] heeft gesteld, heeft gelet op het voorgaande geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure en het aanwijzingsbesluit.

Het betoog faalt.

Draagvlak

6.       [appellant] betoogt verder dat het college ten onrechte uit de gehouden enquête onder de gebruikers van de ORAC heeft afgeleid dat er draagvlak voor de aangewezen locatie bestaat. Het college had de voorkeur moeten geven aan de in de enquête aangeduide "locatie D", ter hoogte van het perceel Delflandstraat 87. [appellant] voert hierover aan dat de bewoners op [locatie 2] en [locatie 3], die nabij deze locatie wonen, ten onrechte niet zijn meegenomen in de enquête. Daarnaast is de uitslag van de enquête volgens [appellant] niet representatief, omdat het college in de wegingsfactor heeft toegepast dat bewoners in de enquête voor meer locaties een voorkeur konden aangeven. De uitslag zou wezenlijk anders zijn als andere, eenvoudigere wegingsfactoren waren toegepast, aldus [appellant].

6.1.    Het college heeft de mate waarin daarvoor draagvlak is, mee willen wegen in de keuze voor een locatie voor de ORAC. Het college stelt zich, mede gelet op de uitkomst van de enquête, op het standpunt dat voldoende draagvlak bestaat bij omwonenden voor de aangewezen locatie HA35. Daarbij verwijst het naar de omstandigheid dat het bij besluit van 2 maart 2021 een locatieplan heeft vastgesteld waarin het voor de hier aan de orde zijnde locatie naar aanleiding van de tien naar voren gebrachte zienswijzen heeft besloten om nog geen aanwijzingsbesluit te nemen en eerst nader onderzoek te doen naar de in de zienswijzen aangedragen alternatieve ORAC-locaties. In september 2021 heeft het college daartoe onder bewoners van de Delflandstraat en een gedeelte van de Sportparkweg een enquête uitgezet met daarin 4 mogelijke locaties om de te realiseren ORAC te plaatsen, waaronder "locatie B" die samenvalt met locatie HA35. De door [appellant] genoemde percelen [locatie 2] en [locatie 3] liggen, zo heeft het college ter zitting toegelicht, buiten het verzorgingsgebied, zodat de bewoners van deze percelen reeds daarom geen gebruikers van de ORAC zijn. Dat betekent dat het college deze bewoners terecht niet in de gelegenheid heeft gesteld de enquête in te vullen. In de bij de enquête behorende brief staat dat het college met de enquête beoogt meer inzicht in het draagvlak onder gebruikers te krijgen en wel als volgt: "Aan de hand van een vragenlijst willen we de keuze voor een locatie met het grootste draagvlak bepalen, zodat alle betrokken bewoners hun voorkeur kunnen aangeven". Aan de enquête hebben, zoals het college in het aanwijzingsbesluit heeft toegelicht, 68 van de 89 bewoners die op de ORAC zijn aangewezen gereageerd. Uit de enquête is naar voren gekomen dat een meerderheid van de bewoners een voorkeur heeft uitgesproken voor zowel "locatie B" als "locatie D", namelijk 33 respectievelijk 32 reacties. Voor de uiteindelijke keuze voor de ORAC-locatie heeft het college ter zitting gewezen op de ligging van de locatie ten opzichte van de andere inzamelvoorzieningen en de omstandigheid dat "locatie B" vanwege de centrale ligging in het verzorgingsgebied voor het merendeel van de gebruikers op een kortere loopafstand is gelegen dan "locatie D". [appellant] stelt terecht dat uit de enquête niet volgt dat voor "locatie" B de meeste voorkeur geldt, mede nu in het aantal reacties meerdere locaties als voorkeurslocatie zijn aangegeven. De voorzieningenrechter ziet hierin evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich in dit geval niet op het standpunt heeft mogen stellen dat nu ongeveer een derde van de gebruikers te kennen heeft gegeven dat zij zich kunnen verenigen met de aangewezen locatie, voldoende draagvlak onder gebruikers bestaat. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat wordt voldaan aan het uitgangspunt van draagvlak. Het betoog kan daarom niet slagen. Het voorgaande laat onverlet dat het college gehouden is te beoordelen of de ORAC-locatie voldoet aan de overige in de beleidsregels opgenomen criteria, voor zover hier aan de orde. Daarop zal de voorzieningenrechter hierna ingaan.

Voldoet de aangewezen locatie aan de beleidsregels?

7.       [appellant] voert aan dat de locatie niet aan de in de beleidsregels opgenomen criteria voldoet, onder meer omdat er een parkeervak wordt opgeofferd en de straat wordt geblokkeerd als het afval wordt ingezameld hetgeen zal leiden tot verkeersonveilige situaties.

7.1.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat het parkeervak dat door de plaatsing van de ORAC verdwijnt, nog los van de parkeerdruk in de omgeving van de Delflandstraat, in overeenstemming met de beleidsregels zal worden gecompenseerd door de aanleg van een nieuw parkeervak ter hoogte van het perceel Delflandstraat 26 dan wel het perceel Delflandstraat 40. Deze compensatie staat, gelet op de omvang van de ruimte ter plaatse, evenmin in de weg aan het voornemen aldaar invalideparkeervakken te realiseren. Daarbij heeft het college uiteengezet dat thans een parkeerverbod aan de straatzijde van de Delflandstraat geldt en dit met het aanwijzingsbesluit niet verandert. Verder heeft het college toegelicht dat de aanwezigheid van de boom naast de ORAC-locatie niet maakt dat de ORAC niet kan worden geledigd in verband met de draaicirkel die het inzamelvoertuig daarbij moet maken dan wel dat met het oog op het ledigen en het behoud van de boom een extra parkeervak zou moeten worden verwijderd. Ook in het eventuele oponthoud van gemotoriseerd verkeer en hulpdiensten tijdens het legen van de ORAC heeft het college geen aanleiding gezien af te zien van aanwijzing van de locatie. Volgens het college is de hinder voor hulpdiensten bij het ledigen van de ORAC niet anders dan bij andere ORAC-locaties. Verder geldt op de Delflandstraat een maximumsnelheid van 30 km/uur en zal het ledigen van de ORAC slechts van korte duur zijn. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college hiermee toereikend gemotiveerd dat locatie HA35 aan de criteria aan de beleidsregels, voor zover hier relevant, voldoet. Duidelijk is dat de straat door de ORAC en het verkeer en hulpdiensten in de Delflandstraat bij het ledigen ervan in enige mate wordt beperkt. Dit betekent echter niet dat daarom het aanwijzingsbesluit onrechtmatig is. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bij het aanwijzingsbesluit aangewezen locatie HA35 voldoet aan de voorwaarden in de beleidsregels.

Het betoog faalt.

Geschiktheid alternatieve locaties

8.       [appellant] betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met mogelijke alternatieve locaties. Volgens hem zijn in de omgeving geschiktere alternatieve locaties voor de aangewezen locatie. Voor die alternatieve locaties hoeft er bijvoorbeeld geen parkeervak te worden opgeheven en zijn tevens minder overlast gevend. [appellant] wijst op diverse locaties nabij de kruising van de Delflandstraat en de Sportparkweg en een locatie nabij de kruising van de Delflandstraat en de Veenweg.

8.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] genoemde alternatieven niet geschikter zijn voor het plaatsen van de ORAC dan de aangewezen locatie.

Ter zitting is gebleken dat het alternatief ter hoogte van het perceel Delflandstraat 87 samenvalt met de in de enquête aangeduide "locatie D". Zoals onder 6.1 is overwogen is de reden om dit alternatief minder geschikt te achten met name gelegen in de langere loopafstanden voor de bewoners van de Delflandstraat. De aangedragen alternatieven, voor zover het locaties betreft ter hoogte van het perceel Sportparkweg 1, Sportparkweg 9, de percelen Delflandstraat 75 en 77 en het perceel Delflandstraat 72, bevinden zich in de nabijheid van "locatie D". Het college heeft ter zitting gesteld dat deze alternatieven, gezien de door het college opgestelde beleidsregels, op zichzelf als geschikte alternatieve locaties zijn te beschouwen, maar in vergelijking met "locatie D" vanwege de ligging en de beschikbare ruimte ter plaatse minder goed bereikbaar zijn voor de gebruikers. Ter zitting heeft [appellant] dit niet weersproken. Daarbij heeft het college in het bijzonder over het alternatief nabij het perceel Sportparkweg 9 aangegeven dat het dit tevens in verband met de ligging in de nabijheid van een buitenschoolse opvang en daarmee gepaard gaande veiligheid van kinderen ongeschikt heeft geacht. Met betrekking tot het aangedragen alternatief aan de noordzijde van de Delflandstraat, nabij de kruising met de Veenweg, heeft het college ter zitting uiteengezet dat deze locatie in de beschermingszone van een waterkering ligt, zodat de locatie om die reden niet geschikt is te achten.

8.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locaties naar voren heeft gebracht. Gelet op de gegeven uiteenzetting van het college, in aanmerking genomen de beleidsregels, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen van de voorgestelde alternatieve locaties geschikter is om de afvalcontainers te plaatsen dan de door het college aangewezen locatie HA35. Ook voor het overige geeft hetgeen [appellant] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met mogelijke alternatieve locaties.

Het betoog faalt.

9.       Eerst ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat er wellicht een mogelijkheid is om de aangewezen locatie richting de zijkant van de woning van [appellant], op een grotere afstand van de achtertuin, te verplaatsen. Voor verwezenlijking van dit alternatief is een proefsleuf gegraven om de haalbaarheid ervan te onderzoeken. Hoewel het partijen vrij staat om met elkaar in gesprek te gaan en om te proberen tot een voor iedereen bevredigende oplossing te komen, kan dit alternatief bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit geen rol spelen. De voorzieningenrechter laat dit daarom buiten beschouwing.

10.     De voorzieningenrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat het college locatie HA35 heeft kunnen aanwijzen. Daarbij heeft het college, in aanmerking genomen hetgeen onder 6.1 is overwogen over het draagvlak, voor de uiteindelijke keuze gewicht mogen toekennen aan de centrale ligging van deze ORAC-locatie in het verzorgingsgebied in het licht van de loopafstanden voor de gebruikers en heeft het die omstandigheid in redelijkheid doorslaggevend kunnen achten bij de besluitvorming.

Overig

11.     Voor zover [appellant] verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de voorzieningenrechter dat in de Nota van beantwoording is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist is.

Conclusie en proceskosten

12.     Het beroep is ongegrond.

13.     Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

14.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Lammers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2022

890