Uitspraak 202103194/1/R3 en 202103194/2/R3


Volledige tekst

202103194/1/R3 en 202103194/2/R3.
Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Denekamp, gemeente Dinkelland,

en

de raad van de gemeente Dinkelland,

verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft bij brief van 9 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1] Denekamp".

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1] Denekamp" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J.G. Nijland, juridisch adviseur te Losser, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [emachtigde], als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Beroep tegen het niet tijdig vaststellen van het plan

2.       Het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1] Denekamp" heeft met ingang van 4 december 2020 ter inzage gelegen. [appellant] heeft de raad bij brief van 22 april 2021 meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen tot vaststelling van het bestemmingsplan. Vervolgens heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit tot vaststelling van het plan.

2.1.    Artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bepaalt dat de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

2.2.    Omdat de raad bij besluit van 26 oktober 2021 het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1] Denekamp" heeft vastgesteld, heeft [appellant] geen belang meer bij inhoudelijke bespreking van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Het beroep tegen het niet tijdig vaststellen van het plan is niet-ontvankelijk.

Het beroep tegen het vastgestelde plan

Inleiding

3.       Het plan voorziet voor het perceel aan de [locatie 1] in een functiewijziging van "Wonen" en "Agrarisch-1" naar "Bedrijf-Voormalig agrarisch". Achter de woning op dit perceel is aan een oppervlakte van 183 m² van de gronden de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf" en aan 379 m² van de gronden de aanduiding "opslag" toegekend.

[appellant] woont aan de [locatie 2] te Denekamp tegenover het plangebied en kan zich niet verenigen met deze bestemmingswijziging, omdat hij een toename van geluid- en stofhinder vreest.

4.       De regelgeving die relevant is voor de hierna volgende overwegingen is opgenomen in de uitspraak dan wel in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Omgevingsverordening Overijssel

6.       [appellant] stelt dat het plan in strijd met de artikelen 2.1.5, eerste lid, 2.1.6 en 2.6.4 van de Omgevingsverordening Overijssel is vastgesteld.

Er is volgens [appellant] geen sprake van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de gebiedskenmerken als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Daarnaast gelden op basis van de gebiedskenmerken vier lagen, terwijl de raad maar twee lagen heeft beoordeeld.

Hij voert aan dat het plan onvoldoende in kwaliteitscompensatie voorziet als bedoeld in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De in het plan opgenomen voorwaardelijke verplichtingen en de sloop van schuren op een afstand van 25 km in Geesteren zijn daartoe onvoldoende. Bovendien is ten onrechte het argument gebruikt dat met het mogelijk maken van een aannemersbedrijf verkrotting en verval van agrarische bebouwing wordt voorkomen. Aan de [locatie 1] was en is geen sprake van verkrotting en verval.

6.1.    Artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 luidt:

Lid 1

" In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken."

[..]

Lid 5

"In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling."

6.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat in paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting de in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Omgevingsverordening vereiste onderbouwing is opgenomen. Daaruit volgt dat de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de geldende gebiedskenmerken.

6.3.    In paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting staat dat het plangebied  in het Oude Hoevenlandschap ligt. De ambitie daarvoor is om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Met de beoogde ontwikkeling neemt de ruimtelijke kwaliteit toe, aldus de plantoelichting. Aan de [locatie 1] wordt onder meer aan de zuidzijde van de bebouwing een houtsingel aangeplant met inheemse beplanting. Naast de bestaande eiken, wordt daarmee de landschappelijke inpassing van het erf verder versterkt. Het voornemen levert volgens de plantoelichting een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit passend bij de geldende gebiedskenmerken.

In de plantoelichting zijn twee lagen beschreven: de natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk ‘Dekzandvlakte en ruggen’ en de laag van het agrarisch cultuurlandschap kent aan het gebied het kenmerk ‘oude hoevenlandschap’ toe.

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling doet het plan volgens de plantoelichting geen afbreuk aan de gebiedskenmerken ter plaatse. Voorts doet de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk aan de fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen, de cultuurhistorie en de recreatieve functie van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kenmerken van het agrarische cultuurlandschap, aldus de plantoelichting.

6.4.    Gelet op de hiervoor weergegeven passages uit de plantoelichting is daarin een onderbouwing opgenomen dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en is inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering, zodat is voldaan aan artikel 2.1.5, eerste en vijfde lid, van de Omgevingsverordening. Voor zover [appellant] meent dat ten onrechte de laag van de beleving (lust and leisure) en de stedelijke laag niet zijn beoordeeld, stelt de voorzieningenrechter vast dat het hier geen stedelijke laag, dan wel een lust and leisure laag betreft, zodat dit niet aan de orde is.

6.5.    Artikel 2.1.6, lid 1,  ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’ van de Omgevingsverordening luidt:

"Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

[..]"

6.6.    De raad stelt zich op het standpunt dat zich aan de zuidzijde van het perceel  een groene strook van ongeveer 288 m² bevindt. Van dit deel van het perceel wijzigt het plan de bestemming van "Agrarisch-1" naar "Bedrijf-voormalig agrarisch". Volgens de raad is daarom sprake van een geringe wijziging en beperkt ruimtebeslag, waardoor er geen sprake is van verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden.

6.7.    In de toelichting op artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening staat dat uit een ruimtelijke onderbouwing moet blijken dat voldoende wordt gecompenseerd en dat in de Omgevingsverordening bewust is afgezien van een definitie van grootschalig, omdat dit ongewenst uitgebreide en complexe bepalingen zou opleveren. Kleinschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving worden afgewogen via het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik hebben tot doel om onnodig ruimtebeslag op de Groene Omgeving tegen te gaan. Toepassing van deze instrumenten zal ertoe leiden dat in principe geen nieuwvestigingen en grootschalige uitbreidingen in de groene ruimte zullen worden gerealiseerd, omdat daarvoor als regel binnen het stedelijk gebied en binnen bestaande erven in de groene Omgeving ruimte gevonden kan worden, aldus de toelichting. Voor kleinschalige uitbreidingen is het voldoende dat in de ruimtelijke onderbouwing aan de hand van de Catalogus Gebiedskenmerken duidelijk wordt gemaakt hoe de ontwikkeling wordt ingepast in het landschap.

6.8.    In de plantoelichting staat dat met dit plan sprake is van het benutten van een bestaand erf met bebouwing. Het betreft een erf dat in het verleden als een agrarisch bedrijf in gebruik is geweest en was voorzien van een agrarische bestemming. Ter voorkoming van leegstand en verval heeft het erf volgens de plantoelichting een nieuwe duurzame functie gekregen. Het ruimtebeslag op de groene omgeving bedraagt ongeveer 290 m². Er is geen ruimte voor de functie van een aannemersbedrijf binnen bestaand bebouwd gebied en er is geen geschikte ruimte beschikbaar op de bedrijventerreinen in Denekamp. Het plan voorziet in een specifiek kleinschalig werkmilieu in de vorm van een aannemersbedrijf, dat passend is in het buitengebied. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening, aldus de plantoelichting.

Per saldo neemt de bebouwing in het buitengebied van de gemeenten Dinkelland en Tubbergen af, omdat ter compensatie van de bouwmogelijkheden aan de [locatie 1], 350 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt.

6.9.    Zoals hiervoor is weergegeven betreft het een bestaand erf met bebouwing. Het ruimtebeslag op de groene omgeving bedraagt effectief ongeveer 290 m², zodat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het geen grootschalige uitbreiding betreft. In de plantoelichting is de ontwikkeling daarom afgewogen via het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De voorzieningenrechter ziet evenmin in dat de raad ten onrechte het argument heeft gebruikt dat met het toekennen van de in het plan voorziene bestemming leegstand en verval van het erf wordt voorkomen en dat elders ter compensatie 350 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt.

7.       [appellant] stelt dat het plan ook niet bijdraagt aan behoud of ontwikkeling van kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Omgevingsverordening.

7.1.    Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen van de Omgevingsverordening luidt:

"Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in bijlage 7 van deze verordening."

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:

1) het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;

2) de grote mate van kleinschaligheid;

3) het groene karakter.

7.2.    Zoals hierboven reeds beschreven behoort het plangebied tot het Oudehoevenlandschap. Het hoofdkenmerk voor dit landschap is volgens de plantoelichting contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en - ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De nederzettingsvormen bestaan uit verspreide individuele erven, geen dorpen en middelgrote erven, met verschillende volumes en zware beplantingen.

Door de landschappelijke inpassing wordt het karakter van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente verder versterkt. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied blijft behouden en er is geen sprake van aantasting van het landschap. De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’. Het plan doet geen afbreuk aan het karakter van de omgeving en levert geen belemmeringen op voor de aanwezige functies, aldus de plantoelichting.

7.3.    Gelet op deze passage in de plantoelichting en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan de Omgevingsverordening.

Gemeentelijk beleid

8.       [appellant] stelt dat bij de vaststelling van het plan en de beoordeling van het beleid ten onrechte is uitgegaan van de feitelijke illegale situatie.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij bij de vaststelling  de planologische aanvaardbaarheid van het plan heeft beoordeeld. De raad heeft daarbij alle relevante belangen in de afweging betrokken.

8.2.    De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid in overeenstemming is met het recht.

9.       [appellant] stelt dat de raad ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de Schuur voor schuur-regeling op het gedeelte van het perceel met de bestemming "Agrarisch-1". Volgens [appellant] gelden de spelregels daarvan alleen voor bestemmingen met bouwmogelijkheden. De reikwijdte van het beleid wekt weliswaar de suggestie dat het beleid ook van toepassing is op de aangrenzende gronden, maar uit de inhoud van dat beleid blijkt dat het uitsluitend betrekking heeft op het perceel met een woonbestemming en bijbehorende bouwmogelijkheden. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst hij op de randvoorwaardentoets onder 4 bij het "Beleid vrijkomende agrarisch bedrijfsbebouwing + in het landelijke gebied" en op een motie die is aangenomen bij de vaststelling van het Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving-beleid op 8 oktober 2013 waarbij de raad aandacht heeft gevraagd om "bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid in het buitengebied maatwerk toe te passen op die gevallen waarin op VAB-locaties gevestigde niet agrarische bedrijven willen uitbreiden en daarbij geen sprake is van afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en de gewenste uitbreiding binnen het bestaande bouwblok plaatsvindt."

9.1.    Op 26 maart 2019 heeft de raad de "Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland houdende regels omtrent Schuur voor schuur eerste herziening gemeente Dinkelland" (hierna: Schuur voor schuur-regeling) vastgesteld. Dit beleid is op 11 april 2019 in werking getreden. Onder het kopje Reikwijdte van de Schuur voor schuur-regeling staat dat dit beleid van toepassing is op bouwlocaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het Kwaltiteitsimpuls Groene Omgeving-beleid niet van toepassing is (en de aangrenzende gronden). Het gaat dan om VAB-activiteiten die niet aan het buitengebied gebonden zijn. De reikwijdte van de Schuur voor schuur-regeling houdt daarmee in dat zich economische activiteiten kunnen ontplooien op locaties waar dit momenteel (beleidsmatig gezien) niet mogelijk is. Dus ook op locaties waar een woonbestemming geldt en die nooit agrarisch zijn geweest. Ook houdt dit in dat extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bij burgerwoningen gerealiseerd kan worden, zonder dat sprake is van een economische activiteit. Er is een staffel aangebracht in relatief kleinere uitbreidingen en de grotere uitbreidingen om de uitvoerbaarheid van de regeling te vergroten. De gewijzigde economische omstandigheden en de veranderende functie van het buitengebied hebben ertoe geleid dat het buitengebied steeds meer een gebied wordt van functiemenging, aldus de Schuur voor schuur-regeling.

9.2.    Op 12 juli 2011 heeft de raad de regeling "Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen+ in landelijk gebied" (hierna: VAB+ beleid) vastgesteld. Dit beleid is op 13 juli 2011 in werking getreden. In de toelichting bij randvoorwaarde 4 van het VAB+ beleid staat dat solitaire gebouwen niet in aanmerking komen voor deze regeling en dat een erf wordt aangemerkt als een bouwblok. Het moet gaan om gebouwen die behoren tot hetzelfde bouwblok als de woning.

9.3.    Uit de hiervoor weergegeven passages over de reikwijdte van de Schuur voor schuur-regeling volgt dat deze van toepassing is op bouwlocaties waar een woonbestemming geldt, maar ook op de aangrenzende gronden. Uit de toelichting bij randvoorwaarde 4 van het VAB+ beleid komt naar voren dat een erf wordt aangemerkt als een bouwblok. In dit geval grenzen de gronden met de bestemming "Agrarisch-1" aan de bouwlocatie met de woonbestemming. De raad heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat deze gronden kunnen worden aangemerkt als aangrenzende gronden, zodat de Schuur voor schuur-regeling daarop van toepassing is.

Het betoog faalt.

10.     [appellant] stelt dat het VAB+beleid weliswaar van toepassing is, maar dat voor de niet aan het buitengebied gebonden activiteiten inhoudelijk het oude VAB-beleid ongewijzigd is blijven gelden. Hij wijst daartoe op hoofdstuk 3 van het VAB+ beleid. [appellant] stelt dat met toepassing van de Schuur voor schuur-regeling uitsluitend de toegestane extra bebouwing mogelijk kan worden gemaakt, maar dat voor de functieverandering van die bebouwing het VAB+ beleid moet worden toegepast.

[appellant] stelt dat gecombineerde beleidstoepassing van het VAB+ beleid en de Schuur voor schuur-regeling niet de mogelijkheid biedt om illegale bouw- en gebruiksactiviteiten aan de [locatie 1] te legaliseren.

10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het VAB+ beleid van toepassing is. In tegenstelling tot het oude VAB-beleid, beperkt het VAB+ beleid zich niet alleen tot vrijkomende agrarische bebouwing.

De raad stelt dat in de Schuur voor schuur-regeling is vastgesteld hoe de bouw- en sloopverhouding door middel van een staffel moet worden toegepast en hoe moet worden omgegaan met schuren zonder een omgevingsvergunning voor bouwen. Blijkens de reikwijdte van de Schuur voor schuur-regeling kunnen economische activiteiten worden ontplooid op locaties waar dit ten tijde van de vaststelling van dit beleid op 26 maart 2019 niet mogelijk was. Dit is een verruiming ten opzichte van het in 2011 vastgestelde VAB+ beleid. Er kan extra oppervlakte aan bijgebouwen worden toegevoegd op een locatie waar een woonbestemming geldt en nooit agrarisch is geweest en er kan een functiewijziging plaatsvinden. In voorliggend bestemmingsplan worden in het kader van de Schuur voor schuur-regeling enkele bestaande bijgebouwen gelegaliseerd en beperkt extra bebouwingsmogelijkheden gecreëerd. De peildatum voor de aanwezigheid van deze bebouwing is 31 december 1997. De bebouwing die op dat moment aanwezig was, wordt gelegaliseerd.

10.2.  De voorzieningenrechter stelt vast dat het op 12 juli 2011 vastgestelde en op 13 juli 2011 in werking getreden VAB+ beleid van toepassing was ten tijde van de vaststelling van het plan.

10.3.  Uit hoofdstuk 3 van het VAB+ beleid komt naar voren dat ook bedrijvigheid die geen binding heeft met het landelijk gebied, zoals een aannemersbedrijf mits in omvang kleiner dan 500 m², is ondergebracht binnen het VAB+beleid.

Het doel van de Schuur voor schuur-regeling is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten bij zowel bedrijfslocaties als particuliere locaties te faciliteren en te voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven.

Op pagina 2 van de Schuur voor schuur-regeling staat onder meer dat sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, zich in de gemeente Dinkelland of Tubbergen in het buitengebied bevinden en dat het ook geldt voor locaties met een woonbestemming die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan daarom een functieverandering plaatsvinden zoals beoogd met het VAB+ beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van de Schuur voor schuur-regeling.

10.4.  Uit de hierboven weergegeven passages uit het VAB+ beleid en de Schuur voor schuur-regeling komt naar voren dat met gecombineerde beleidstoepassing extra bebouwing en een functieverandering mogelijk kan worden gemaakt voor locaties met een woonbestemming.

10.5.  In de Schuur voor schuur-regeling staat voorts dat schuren waarvoor geen omgevingsvergunning voor bouwen kan worden overgelegd, kunnen worden ingezet voor de Schuur voor schuur-regeling indien is aangetoond dat deze er op 31 december 1997 al stonden. Er is welbewust voor deze datum gekozen, omdat in dat jaar de eerste digitale luchtfoto van de gemeente is gemaakt en zo op eenvoudige wijze de aanwezigheid van de schuur kan worden aangetoond. De schuren zijn dan minimaal 20 jaar oud.

10.6.  In de plantoelichting staat dat het plan voor de [locatie 1] in Denekamp voldoet aan de uitgangspunten van de Schuur voor schuur-regeling. Zowel de bouwlocatie aan de [locatie 1] waar de extra bebouwing wenselijk is als de slooplocatie aan de [locatie 3] liggen in het buitengebied van de gemeenten Tubbergen en Dinkelland. Bij de slooplocatie gaat het om een totaal oppervlak van 350 m² aan te slopen schuren met asbesthoudende golfplaten. Voor de eerste 100 m² van de te bouwen oppervlakte wordt de verhouding van de eerste trede toegepast: 1:1 (bij asbest). Dit betekent dat er nog 250 m² van de sloopschuren overblijft. Hiervoor wordt de tweede trede toegepast, met een verhouding van 1:2 (bij asbest). Dit betekent dat er nog 125 m² mag worden bijgebouwd. Op basis van de sloopverhoudingen mag aan de [locatie 1] in Denekamp in totaal 225 m² aan schuren worden teruggebouwd. Hiervan wordt 163 m² ingezet voor het legaliseren van reeds bestaande bebouwing. De overige 62 m² wordt ingezet voor de bouw van extra bijgebouwen ten behoeve van het aannemersbedrijf. Voor het overige wordt op voorhand voldaan aan de voorwaarden die binnen de Schuur voor schuur-regeling gesteld worden, aldus de plantoelichting.

10.7.  Uit deze passage uit de plantoelichting komt naar voren dat op basis van de in de Schuur voor schuur-regeling opgenomen sloopverhouding aan de [locatie 1] in totaal 225 m² aan schuren mag worden teruggebouwd. Op het perceel is 163 m² aan schuren aanwezig. Volgens de raad waren deze al aanwezig op 31 december 1997. Dit heeft [appellant] niet weersproken. Dit betekent dat deze 163 m² in aanmerking kunnen komen voor de Schuur voor schuur-regeling. Gelet hierop past het als zodanig bestemmen van deze 163 m² aan schuren binnen deze regeling.

Het betoog faalt.

Bouw- en gebruiksmogelijkheden op grond van de planregels

11.     Volgens [appellant] kan het hele perceel gebruikt worden voor bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het aannemersbedrijf en voorziet het plan ten onrechte niet in een beperking, althans de raad is daar volgens [appellant] niet in geslaagd.

11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik van gronden voor een aannemersbedrijf en opslag ten behoeve daarvan is beperkt met een specifieke aanduiding ter plaatse, in samenhang bezien met de specifieke gebruiksregels in de planregeling. De werkzaamheden ten behoeve van het aannemersbedrijf en opslag ten behoeve daarvan mogen alleen op de daartoe aangewezen gronden plaatsvinden.

11.2.  Uit artikel 3.3, onder b, c en e van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding volgt dat het bewerken van materialen alleen is toegestaan op gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" is toegekend, dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van opslag anders dan ter plaatse van de aanduiding "opslag" niet is toegestaan en dat de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd tussen 7.00 uur en 19.00 uur. Dit betekent dat tussen 19.00 uur en 7.00 uur geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd en dat buiten de locaties met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" en "opslag" geen werkzaamheden ten behoeve van het aannemersbedrijf mogen worden uitgevoerd en ook geen materialen ten behoeve daarvan mogen worden opgeslagen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden en opslag ten behoeve van het aannemersbedrijf zijn beperkt tot de daartoe aangewezen gronden.

De beroepsgrond faalt.

12.     [appellant] stelt dat vervangende nieuwbouw ten dienste van het bedrijf mogelijk is op een afstand van 12,5 m vanaf zijn woning. Deze gebouwen kunnen voor bedrijfsactiviteiten in gebruik worden genomen, zolang het maar niet gaat om ‘opslag’ of het ‘bewerken van materialen ten behoeve van het in artikel 3, onder a bedoelde bedrijf’. Uit artikel 3.1, onder b, van de planregels volgt dat het mogelijk is om bijbehorende bouwwerken in gebruik te nemen voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zoals een kantoorfunctie. Volgens [appellant] is het ook mogelijk om een bedrijfskantine, een stalling voor het onderhoud van voertuigen en een demoruimte te realiseren.

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" al kleinschalige bedrijfsactiviteiten mogelijk maakt ter plaatse van het perceel [locatie 1].

12.2.  In het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen" toegekend. Op gronden met de bestemming "Wonen" is volgens de regels van dat plan de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan onder dezelfde voorwaarden als opgenomen in artikel 3.3 onder e van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1] Denekamp". Dit plan leidt in zoverre niet tot een wijziging van hetgeen op het perceel al is toegestaan. Het betoog dat als gevolg van het plan de afstand tussen zijn woning en bebouwing die in gebruik genomen kan worden voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, kan worden verkleind tot 12,5 m mist daarom feitelijke grondslag.

13.     Het plan voorziet volgens [appellant] ten onrechte niet in een waarborg voor de sloop van het illegale schuurtje en de herbouw van de tractorstalling binnen het bestemmingsvlak. Voorts ontbreekt een voorwaardelijke verplichting voor de toegestane extra bebouwing gekoppeld aan de sloop van de schuren in Geesteren. Zolang de schuren in Geesteren niet gesloopt zijn, blijft volgens [appellant] sprake van een illegale gebruikssituatie.

13.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de te slopen schuren aan de [locatie 3] in Geesteren in de gemeente Tubbergen liggen en dat de raad van Dinkelland geen planregels kan opnemen die zien op gronden buiten het plangebied en buiten de gemeente. Daarom zijn hierover privaatrechtelijke afspraken gemaakt die hebben geresulteerd in een bestemmingsplan voor de locatie [locatie 3] te Geesteren. De raad heeft ter zitting verklaard dat de schuren inmiddels al zijn gesloopt.

13.2.  Uit de Schuur voor schuur-regeling volgt dat sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, zich in de gemeente Dinkelland of Tubbergen in het buitengebied bevinden.

13.3.  In de plantoelichting staat dat het plan voor de [locatie 1] in Denekamp voldoet aan de uitgangspunten van de Schuur voor schuur-regeling. Zowel de locatie [locatie 1] waar de extra bebouwing gewenst is, als de slooplocatie [locatie 3] liggen in het buitengebied van de gemeenten Tubbergen en Dinkelland. Er wordt dus een koppeling gemaakt tussen de sloop van twee schuren aan de [locatie 3] en het mogelijk maken van extra bebouwing aan de [locatie 1] te Denekamp. De schuren aan de Geesterseveldweg zijn asbesthoudend en hebben een omvang van 350 m². Op basis van de sloopverhoudingen in de Schuur voor schuur-regeling mag aan de [locatie 1] in Denekamp in totaal 225 m² aan schuren worden teruggebouwd.

13.4.  Op 3 november 2021 heeft de raad van Tubbergen het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 3] Geesteren" vastgesteld. Dit plan voorziet in een sloopverplichting voor de sloop van twee voormalige varkensschuren met een oppervlakte van 350 m² aan de [locatie 3] te Geesteren. Dit plan is inmiddels onherroepelijk. Initiatiefnemer wil twee leegstaande varkensschuren met een oppervlakte van 350 m² saneren om zo het erf op te schonen. In ruil hiervoor wordt aan de [locatie 1] in Denekamp extra bebouwing mogelijk gemaakt.

13.5.  Uit de hierboven weergegeven passages uit de toelichtingen bij de bestemmingsplannen "Buitengebied, [locatie 1] Denekamp" en "Buitengebied, [locatie 3] Geesteren" komt naar voren dat er een koppeling is gelegd tussen de bouwmogelijkheden die zijn toegekend aan het perceel [locatie 1] te Dinkelland en de sloop van de twee schuren aan de [locatie 3] te Geesteren. De voorzieningenrechter overweegt dat met het onherroepelijk worden van het plan "Buitengebied, [locatie 3] Geesteren" de sloop van de twee schuren voldoende is geborgd. Overigens zijn de schuren inmiddels ook feitelijk gesloopt.

De beroepsgrond faalt.

14.     [appellant] stelt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de sloop van het illegale tuinschuurtje. Voorts heeft de raad verzuimd om het verplaatsten van de tractorstalling en de daarvoor aangelegde erfverharding te borgen binnen het bestemmingsvlak "Bedrijf-Voormalig agrarisch". Een deel van de erfverharding is ten onrechte buiten het plangebied gelaten. Het betreft de verharding nabij de binnenhoek van het bestemmingsvlak. Door dit buiten het plan te laten, kan de initiatiefnemer niet worden gedwongen dit te verwijderen. De raad had daarom zowel voor de sloop van het schuurtje als de verplaatsing van de tractorstalling en het verwijderen van de erfverharding een voorwaardelijke verplichting in het plan moeten opnemen.

14.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het tuinschuurtje illegaal is opgericht en in strijd is met voorliggend plan. Dit tuinschuurtje zal daarom verwijderd moeten worden. Als de tractorstalling niet wordt verplaatst en de illegaal aangebrachte erfverharding niet wordt verwijderd, zal daartoe handhavend worden opgetreden.

14.2.  Uit artikel 11.1, onder a en c, van de planregels volgt dat het overgangsrecht voor bouw niet van toepassing is op illegale bouwwerken. Het door [appellant] bedoelde tuinschuurtje is illegaal opgericht, voldoet niet aan deze bouwregel en het bouwrecht is niet van toepassing op dit tuinschuurtje. Dit betekent dat dit tuinschuurtje moet worden verwijderd.

Zoals de voorzieningenrechter hiervoor al heeft overwogen, mogen de bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het aannemersbedrijf en opslag ten behoeve daarvan alleen plaatsvinden op gronden waaraan de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" en "opslag" zijn toegekend. Wanneer in strijd wordt gehandeld met deze regel en de tractorstalling niet wordt verplaatst, is dat een kwestie van handhaving.

Wanneer en voor zover illegale verharding is aangebracht, ongeacht of de desbetreffende gronden zijn opgenomen in dit plan, is dat eveneens een kwestie van handhaving.

De beroepsgrond faalt.

15.     [appellant] stelt dat het plan meer bebouwing toelaat dan de door de raad gestelde 62 m², omdat de feitelijk aanwezige en gelegaliseerde oppervlakte samen met deze toegestane extra bouwmogelijkheid uitkomt op 508 m². Dit betekent volgens [appellant] dat het plan in principe nog 54 m² aan bouwwerken toelaat, terwijl de bestemmingsvlakken met de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" en "opslag"  daar geen ruimte voor bieden. De raad heeft daarom niet geregeld wat hij heeft beoogd te regelen.

15.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan een maximale oppervlakte van 562 m² aan bebouwing toelaat.

15.2.  De voorzieningenrechter wijst er op dit punt op dat in paragraaf 2.2, figuur 2.2, van de plantoelichting het aantal te slopen en te legaliseren m² aan bebouwing in het plangebied aan de hand van een luchtfoto en bovenaanzicht inzichtelijk is gemaakt.

Uit artikel 3.2.1, onder d, van de planregels volgt dat de bedrijfsbebouwing gezamenlijk maximaal 562 m² en de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 750 m³ mogen bedragen. Voorts volgt uit diezelfde planregel dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning maximaal 100 m² mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen. Voor zover [appellant] betoogt dat er feitelijk meer oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning staat dan de toegestane 100 m², overweegt de voorzieningenrechter dat het plan meer toestaat indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt.

De oppervlakte van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" bedraagt 183 m² en de oppervlakte van de gronden met de aanduiding "opslag" bedraagt 379 m². Dit  resulteert in een oppervlakte van totaal 562 m² waarop bedrijfsactiviteiten mogen plaatsvinden. Tevens is dit de totale oppervlakte van de toegestane bebouwing. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de toegestane bebouwing niet past op deze gronden.

De beroepsgrond faalt.

16.     [appellant] stelt dat de raad heeft nagelaten de uitgangspunten van het VAB+ beleid  door te vertalen in de planregels. Zo is in de planregels ten onrechte geen verbod opgenomen over bebouwing en gebruik ten dienste van het aannemersbedrijf binnen 50 m afstand tot de grens van zijn perceel en woonbestemming. De raad is bovendien ten onrechte ongemotiveerd uitgegaan van een afstand van 48 m. Bovendien is deze afstand onjuist bepaald, omdat met de grens van het bouwperceel niet is bedoeld de grens van bebouwing, maar de grens van zijn woonbestemming. Een bouwperceel moet immers worden aangemerkt als een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De afstand tussen de grens van zijn woonbestemming en de illegaal gebouwde aanbouw voor opslag bedraagt volgens [appellant] slechts 39 m. [appellant] vreest daarom geluid- en stofhinder als gevolg van het aannemersbedrijf.

16.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de grens tussen de VAB+ activiteit - de grens van de VAB+ bebouwing - en de grens van het perceel van [appellant] 48 m bedraagt. De raad heeft toegelicht dat alle milieukundige gevolgen, de ligging van het perceel ten opzichte van de omgeving en alle andere omstandigheden en belangen zijn bezien en afgewogen. Na afweging van deze belangen komt de raad tot de conclusie dat het afwijken van de afstand van 50 m tot 48 m in dit geval niet tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] leidt.

16.2.  In de milieukundige randvoorwaarden van het VAB+ beleid staat dat het Vrijkomende Agrarisch Bedrijfsgebouw op minimaal 50 meter afstand moet staan van de grens van het bouwperceel van het naburige perceel.

16.3.  In de plantoelichting staat dat voor het bepalen van de aan te houden afstanden voor het aannemersbedrijf de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009 is gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst voor milieubelastende activiteiten waarin richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

Voor een aannemersbedrijf met werkplaats met een oppervlakte kleiner dan 1000 m² geldt milieucategorie 2. Het plangebied ligt in het buitengebied van de kern Denekamp en wordt omgeven door burgerwoningen en agrarische- en natuurgronden (bos). Op grond hiervan geldt volgens de plantoelichting het omgevingstype ‘rustig buitengebied’ en daarvoor wordt een richtafstand van 30 m voor het aspect geluid geadviseerd. De afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die de milieubelastende functie toelaat en de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Die afstand is in dit geval kleiner dan 30 m.

De afstand tussen de schuren waar het aannemersbedrijf is voorzien en de voorgevel aan de [locatie 2] bedraagt 48 m. Gelet op de geadviseerde afstand van 30 m in de VNG-brochure, wordt het woon- en leefklimaat van de omwonenden niet aangetast, aldus de plantoelichting.

16.4.  De voorzieningenrechter stelt vast dat de definities van bouwperceel en bouwperceelgrens in voorliggend plan en in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" gelijkluidend zijn. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat uit artikel 3.2.1 in samenhang gelezen met artikel 36.2.2 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" volgt dat een hoofdgebouw uitsluitend mag worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw en alle aan- en uitbouwen ten minste 3,00 m achter de voorgevel moeten worden gebouwd. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad in dit geval daarom de voorgevel als grens van het bouwperceel van het naburige perceel als uitgangspunt heeft mogen nemen. De afstand tussen de voorgevel en de schuur waar het aannemersbedrijf is voorzien bedraagt ongeveer 48 m.

De voorzieningenrechter overweegt dat de raad rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant], de verschillende milieuaspecten en daarbij de door de VNG-brochure geadviseerde afstand van 30 m heeft betrokken. De raad is na afweging van de betrokken belangen welbewust afgeweken van de 50 m die wordt genoemd in het VAB+ beleid en acht een afstand van 48 m toereikend voor een goed woon- en leefklimaat. [appellant] heeft de voorzieningenrechter er niet van kunnen overtuigen dat het mogelijk maken van werkzaamheden ten behoeve van een kleinschalig aannemersbedrijf op een afstand van 48 m van zijn woning tot een zodanige aantasting van zijn woon- en leefklimaat leidt dat de raad niet heeft kunnen afwijken van de afstand van 50 m die wordt genoemd in het VAB+ beleid.

Het betoog faalt.

Geluidrapport

17.     [appellant] stelt dat het geluidrapport ondeugdelijk is, omdat daarin ten onrechte is uitgegaan van een aannemersbedrijf, terwijl het om een timmerfabriek gaat. Voorts stelt hij dat ook een toetspunt had moeten worden geplaatst op de hoek van zijn woning en niet op de gevel en op verder weg gelegen punten en dat ten onrechte de cumulatie van geluid niet is berekend, terwijl in het Gebiedsgerichte geluidbeleid van de gemeente staat dat bij meer geluidsbronnen ook de cumulatie van geluid daarvan op een geluidgevoelig object moet worden beoordeeld.

Verder is volgens [appellant] ten onrechte uitgegaan van de feitelijke situatie, terwijl uitgegaan had moeten worden van de representatieve maximale planologische mogelijkheden. [appellant] stelt in dit verband dat de planregels onafgebroken gebruik van de houtbewerkingsmachines toestaan tussen 7.00 uur en 19.00 uur, terwijl in het geluidrapport is uitgegaan van gemiddeld 3 uur per dag. De raad heeft volgens [appellant] miskend dat laden en lossen op veel kortere afstand kan plaatsvinden. Bovendien is alleen gekeken naar de wettelijke vereisten, maar niet naar het Gebiedsgerichte geluidbeleid, aldus [appellant].

17.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat geluidonderzoek is uitgevoerd waarbij de cumulatie van de indirecte hinder, het verkeerslawaai, het maximale piekgeluidniveau en de invloed van geluid op de tuin van [appellant] in de beoordeling is betrokken. Uit de conclusie van het onderzoek komt naar voren dat het maximaal geluidniveau voldoet aan de norm van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en dat de verkeersaantrekkende werking voldoet aan de richtwaarde van 50 dB(A) van de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting' van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996 (hierna: de Circulaire).

Voor zover [appellant] stelt dat een toetspunt op de hoek van zijn woning had moeten worden geplaatst, stelt de raad dat geluid wordt beoordeeld op de gevels van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen. De keuze valt dan meestal op het midden van de gevel en niet op de hoek.

De raad stelt dat de uitkomsten van de geluidberekeningen in samenhang bezien niet tot een onacceptabel woon- en leefklimaat van [appellant] zullen leiden. Bovendien is de afstand van 48 m tussen de grens van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" - de gronden waar de werkzaamheden ten behoeve van het aannemersbedrijf planologisch mogelijk worden gemaakt - en de gevel van de woning van [appellant] groter dan de in de VNG-brochure geadviseerde afstand van 30 m voor geluid- en stofhinder voor een aannemersbedrijf, kleiner dan 1000 m², in een rustige omgeving, aldus de raad.

17.2.  [partij] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat op de locatie [locatie 1] ongeveer 1 dag per week voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd, maar dat de meeste werkzaamheden worden uitgevoerd op de bouwlocatie waar hij werkzaam is. Kozijnen en dakkapellen worden besteld en rechtstreeks bezorgd op de bouwlocatie. Op de locatie [locatie 1] ligt weliswaar af en toe wat voorraad, maar dat is kleinschalig.

17.3.  Ten behoeve van het plan is geluidonderzoek uitgevoerd dat is weergegeven in het rapport "Akoestisch onderzoek [partij] te Denekamp" van 31 mei 2021, uitgevoerd door Geluid Plus adviseurs (hierna: het geluidrapport).

In paragraaf 3.1 van het geluidrapport staan de uitgangspunten voor het Gebiedsgerichte geluidbeleid van de gemeente Dinkelland beschreven. De planlocatie ligt buiten de bebouwde kom en de gebiedstypering betreft "buitengebied". De ambitiewaarde voor geluid van bedrijven in dit gebied is "rustig" en de plafondwaarde "redelijk rustig". Voor industrielawaai geldt voor gebieden met deze typeringen geluidklassen van onderscheidenlijk 41 t/m 45 dB(A) en 46 t/m 50 dB(A). De gemeente Dinkelland heeft ervoor gekozen om in het buitengebied de ambitiewaarden (LAr,LT =45 dB(A)) vast te stellen op referentiepunten op 50 m vanaf de inrichtingsgrens, tenzij op kortere afstand woningen liggen. Het beleid bevat geen waarden voor het maximale geluidniveau, reden waarom daarvoor wordt aangesloten bij de richtwaarden van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Voor de bovengrens wordt aangesloten bij de normen van het Activiteitenbesluit.

17.4.  Het plan laat activiteiten toe tussen 7.00 en 19.00 uur. In artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat van 7:00 - 19:00 uur het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (hierna: LAr,LT) op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) en het maximale geluidniveau (hierna: LAmax) 70 dB(A) mag bedragen.

In het geluidrapport staat dat het westelijk deel van het bedrijfsgebouw is ingericht als werkplaats, de overige bedrijfsruimte betreft ruimte voor opslag en stalling. De machinale houtbewerking in de werkplaats behoort tot de meest relevante werkzaamheden voor de geluidemissie. In de werkplaats staan onder meer een formaatzaag/combi-machine, een kolomboor, freesbank en afkortzaag. Effectief wordt ongeveer 2 tot 3 uur per dag, dit betekent 1 tot twee dagen per week, met deze machines gewerkt. Het representatieve binnenniveau van het geluid van machinale houtbewerking bedraagt 85 dB(A).

Voors zijn in tabel 4.1 de geluidsbronnen in de representatieve bedrijfssituatie inzichtelijk gemaakt. Daaruit komt naar voren dat er per dag 1 vrachtwagen, 3 bestelbussen en 18 personenauto’s op het terrein rijden.

In het geluidrapport zijn de berekeningen uitgevoerd overeenkomstig de ‘Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (HMRI-II)’ uit 1999. De geluidoverdracht naar de omgeving is berekend met het rekenprogramma  Geomilieu V2020.2 overeenkomstig model II.8 uit de Handleiding.

Uit de berekening volgt dat ter plaatse van de [locatie 2] het LAr,LT gedurende de dagperiode 36 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt aan de gemeentelijk vastgestelde ambitiewaarde van 45 dB(A) voldaan en tevens aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Het geluidniveau in de tuin van de [locatie 2] bedraagt gedurende de dagperiode ook ten hoogste 36 dB(A).

Artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat de in de periode tussen 7.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax  niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten. Desondanks heeft de raad het geluid van laad- en losactiviteiten laten beoordelen in het geluidrapport. Maatgevend voor het maximaal geluidniveau zijn de piekgeluiden vanwege het komen en gaan en het laden en lossen van vrachtwagens. Het maximale piekgeluidniveau bedraagt ten hoogste 69 dB(A) op de gevel van de [locatie 2],  70 dB(A) ten noordwesten van de woning en achter de woning, in de tuin van de [locatie 2], maximaal 47 dB(A) gedurende de dagperiode. De indirecte hinder bedraagt ter hoogte van de woning [locatie 2] ten hoogste 33 dB(A) gedurende de dagperiode. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) overeenkomstig de Circulaire, aldus het geluidrapport.

17.5.  De voorzieningenrechter stelt vast dat in het geluidrapport de effecten op de geluidbelasting als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk zijn gemaakt.

Voor zover [appellant] stelt dat in het geluidrapport ten onrechte is uitgegaan van een gemiddelde van 2 tot 3 uur per dag voor machinale houtbewerking, overweegt de voorzieningenrechter dat in het plan een maatwerkbestemming is toegekend door middel van de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" en "opslag". Op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" mogen alleen werkzaamheden ten behoeve van een aannemersbedrijf worden uitgevoerd. In het geluidrapport staat een beschrijving van de werkzaamheden die worden uitgevoerd in de werkplaats aan de [locatie 1]. Daarin staat beschreven dat met de machines voor houtbewerking ongeveer 2 tot 3 uur per dag, dit betekent ongeveer 1 tot 2 dagen per week, wordt gewerkt. Deze beschrijving is vastgesteld op basis van de huidige situatie en vertaald naar de plansituatie. Deze situatie is in het geluidrapport beschouwd als de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De voorzieningenrechter overweegt dat de aard van een aannemersbedrijf met zich meebrengt dat de werkzaamheden grotendeels op een bouwlocatie en niet in een werkplaats worden uitgevoerd. De raad heeft daarom mogen uitgaan van deze representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat de gronden waarop de werkzaamheden ten behoeve van een aannemersbedrijf mogen worden uitgevoerd zich op een afstand bevinden van ongeveer 48 m vanaf de gevel van de woning van [appellant].

17.6.  In het geluidrapport zijn er onder meer toetspunten geplaatst op het midden van de voorgevel en het midden van de dichtstbij gelegen zijgevel op de woning [locatie 1]. Niet valt in te zien dat bij het plaatsen van een toetspunt op de hoek van de woning de in het geluidrapport geschetste gevolgen voor de geluidsituatie ter plaatse van de woning van [appellant] veel groter zouden zijn dan bij de wel onderzochte toetspunten.

17.7.  In het geluidrapport is berekend dat de werkzaamheden gedurende de dagperiode tot een gemiddeld geluidniveau van 36 dB(A) leiden. Daarmee  wordt voldaan aan de ambitiewaarde van 45 dB(A) van het gemeentelijk beleid en aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Nu [appellant] geen concrete bezwaren heeft aangevoerd tegen de gehanteerde rekenmethode, bestaat in zoverre geen aanleiding de resultaten van de berekende geluidbelasting ondeugdelijk te achten.

17.8.  In het Gebiedsgerichte geluidbeleid staat dat een woning soms door meer bronnen wordt belast, bijvoorbeeld door wegverkeer en railverkeer. Overeenkomstig artikel 110f van de Wet geluidhinder moet dan rekening worden gehouden met deze cumulatie.

17.9.  Artikel 110f van de Wgh heeft betrekking op de cumulatie van geluidsbelasting die optreedt als een woning in meer dan één zone ligt. Degene die het akoestisch onderzoek uitvoert, moet onderzoek doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen, en moet aangeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen, aldus de Memorie toelichting bij artikel 110f van de Wgh. In dit geval is geen sprake van twee zones en kan aan de vastgestelde richtwaarden en wettelijke normen worden voldaan, zodat de raad niet gehouden was om de cumulatie van geluid overeenkomstig artikel 110f van de Wgh te berekenen. Desondanks heeft de raad de samenloop van het verkeersgeluid, de indirecte hinder en de geluidbelasting als gevolg van de werkzaamheden betrokken in de afweging van belangen en zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

17.10. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het geluidrapport zodanige gebreken vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren bij de beoordeling van de geluideffecten ter plaatse van de woning van [appellant]. Gelet op de uitkomsten van de geluidberekeningen is de Afdeling van oordeel dat de de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter hoogte van de woning [locatie 2] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het betoog faalt.

Parkeren en verkeer

18.     [appellant] stelt dat de in het plan voorziene parkeervoorziening niet bruikbaar zal zijn. In het landschappelijk inpassingsplan zijn 12 parkeerplaatsen ingetekend, maar die zijn maar voor een deel functioneel. [appellant] stelt dat 7 van de 12 parkeerplaatsen niet geschikt of niet bruikbaar zullen zijn, omdat er vier zijn ingetekend in een weiland dat afgesloten moet blijven door een houten hek. Daar wordt hobbymatig vee gehouden. De middelste van de drie parkeerplaatsen onder schuur C1 ligt ingeklemd tussen twee andere parkeerplaatsen en is daarmee niet bruikbaar als de andere twee parkeerplaatsen bezet zijn. De twee parkeerplaatsen ten westen van gebouw C2 zijn niet bruikbaar, omdat de ruimte tussen de kopgevel van gebouw C2 en het weideraster te smal is geworden om de achterliggende opslagruimte te bereiken over de erfverharding. Het plan voorziet ten onrechte niet in de mogelijkheid of de plicht tot het laden en lossen op eigen erf, aldus [appellant].

18.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de aanleg van 12 parkeerplaatsen en de instandhouding daarvan is geborgd door in artikel 3.2.2 van de planregels een voorwaardelijke verplichting daarvoor op te nemen. De raad stelt dat op het erf voldoende ruimte is om deze te realiseren en dat er ook voldoende ruimte is om te laden en lossen op eigen terrein.

18.2.  In paragraaf 4.10 van de plantoelichting is de parkeersituatie beschreven. Voor een werkplaats geldt een parkeernorm van minimaal 2,1 parkeerplaatsen per 100 m². Uitgaande van 500 m² werkplaats, bedraagt de parkeerbehoefte 10,5 parkeerplaatsen. Voor opslag geldt een parkeernorm van minimaal 1,05 per 100 m². Uitgaande van 150 m² opslag bedraagt de theoretische parkeerbehoefte 1,5 parkeerplaats. Dat geeft een totaal van 12 parkeerplaatsen. In praktijk zal de parkeerbehoefte lager zijn, omdat het een kleinschalig aannemersbedrijf betreft. Er is echter voldoende ruimte op het eigen terrein om 12 parkeerplaatsen te realiseren.

18.3.  De voorzieningenrechter overweegt dat bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een worst case-scenario, omdat de oppervlakte van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" 183 m² en geen 500 m² en de oppervlakte van de gronden met de aanduiding "opslag" 379 m² en geen 150 m² bedraagt. Uitgaande van 200 m² werkplaats betekent dit 4,2 parkeerplaatsen. Uitgaande van 400 m² opslag betekent dit eveneens 4,2 parkeerplaatsen en een totaal van 8,4.

De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 3.3.2 van de planregels volgt dat initiatiefnemer verplicht is de 12 op het landschapsplan, bijlage 1 bij de plantoelichting, ingetekende parkeerplaatsen te realiseren voordat hij gronden en bouwwerken in gebruik neemt voor het uitoefenen van werkzaamheden voor zijn aannemersbedrijf. Gelet op de beschrijving in paragraaf 4.10 van de plantoelichting en bijlage 1 bij de plantoelichting, waarop de raad aan de hand van een luchtfoto de te realiseren parkeerplaatsen inzichtelijk heeft gemaakt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het realiseren daarvan niet mogelijk is, dat een deel daarvan niet bruikbaar zal zijn, dan wel dat er onvoldoende plaats op het erf is om te laden en te lossen op eigen terrein. [appellant] stelt weliswaar dat een deel van de parkeerplaatsen niet bruikbaar zal zijn en dat laden en lossen op eigen terrein niet mogelijk is, maar heeft dit niet nader geconcretiseerd.

Het betoog faalt.

19.     [appellant] stelt dat de Dorpermeienweg te smal en niet geschikt is als ontsluitingsweg voor een aannemersbedrijf. Bovendien is de inrit van het perceel [locatie 1] lastig te gebruiken vanwege het smalle wegprofiel. Zelfs de vuilniswagen kan het terrein niet op. Dit leidt tot verkeersonveilige situaties, aldus [appellant].

19.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de Dorpermeienweg weliswaar 3,5 m breed is, maar dat de geringe (theoretische) toename van verkeer van 57 verkeersbewegingen per dag als gevolg van het plan daarop goed kan worden afgewikkeld. Daarbij merkt de raad op dat dit een theoretische toename betreft, omdat de grootste bedrijfsactiviteit het opslaan van goederen betreft.

19.2.  In paragraaf 4.10 van de plantoelichting staat dat het plangebied wordt ontsloten via de Dorpermeienweg, een rustige weg in het buitengebied die vooral wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer, en vervolgens de Nordhornstraat. Op grond van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (hierna: GVVP) voor Dinkelland 2019 wordt de Dorpermeienweg aangemerkt als 'overige wegen' en betreft het een erftoegangsweg van het type zonder fietsvoorzieningen (woonstraten en plattelandswegen). Hoewel deze wegen op grond van het GVVP doorgaans 4,50 tot 6,00 m breed zijn, met een verkeersintensiteit van minder dan 6.000 verkeersbewegingen per dag, is de Dorpermeienweg een betonweg van 3,5 m breed met aan weerszijden van de weg grasbetonblokken, zodat tegemoetkomend verkeer elkaar kan passeren zonder de berm te beschadigen. Voor de wegen geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur.

In de plantoelichting staat dat voor het bepalen van de verkeersgeneratie is aangesloten bij twee categorieën uit de CROW-publicatie 381, 1. 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)' en 2. 'Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)'. Uit een worst case-scenario berekening op basis van de CROW-normen volgt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan toeneemt met 57 verkeersbewegingen per dag. Hoewel de Dorpermeienweg relatief smal is, kan het aantal verkeersbewegingen via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.

19.3.  Uit het voorgaande volgt dat de raad onder ogen heeft gezien dat de Dorpermeienweg een smalle weg is, maar ook in aanmerking heeft genomen dat het hier om een geringe verkeerstoename gaat die in werkelijkheid minder zal zijn, omdat de oppervlakte van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf" 183 m² en de oppervlakte van de gronden met de aanduiding "opslag" 379 m² bedraagt, zodat de grootste bedrijfsactiviteit het opslaan van goederen betreft en het grootste deel van de werkzaamheden uitgevoerd zal worden op een bouwlocatie. De voorzieningenrechter acht het standpunt van de raad  dat de Dorpermeienweg in dit geval geschikt is als erftoegangsweg en de verkeerstoename als gevolg van het plan niet tot gevaarlijke situaties zal leiden deugdelijk onderbouwd.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

20.     [appellant] stelt dat de voorwaardelijke verplichtingen tot landschappelijke inpassing niet uitvoerbaar zijn. Landschapselement E in het landschapsplan is de beukenhaag voor de woning en volgens [appellant] is deze voorzien en ook reeds geplant op gemeentegrond. Deze beukenhaag is volgens [appellant] in strijd met de geldende verkeersbestemming en moet worden verwijderd in plaats van in stand worden gehouden. Dat dit een historisch zo gegroeide situatie is, doet daar niet aan af. Ook landschapselement H kan niet worden gerealiseerd, omdat dit in strijd is met de geldende bestemming "Agrarisch-1" van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", aldus [appellant].

20.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het inrichtingsplan uitvoerbaar is, ook voor zover dit het in stand houden van de beukenhaag en het realiseren van landschapselement H betreft. De voor verkeer aangewezen gronden in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" zijn bestemd voor bermen en beplanting. Dit volgt uit artikel 32.1, onder d, van de regels van dat plan.

20.2.  De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit plan aan de gronden op het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijf-Voormalig agrarisch" is toegekend. In artikel 3.1, onder e, van de planregels is bepaald dat deze gronden onder meer bestemd zijn voor tuinen, erven en terreinen. Dit betekent dat zowel landschapselement H als landschapselement E kan worden gerealiseerd. Voor zover een landschapselement is gesitueerd op gemeentegrond met een verkeersbestemming, overweegt de voorzieningenrechter dat in artikel 32.1, onder d, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is bepaald dat de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor sloten, bermen en beplanting. De beroepsgrond van [appellant] mist daarom feitelijke grondslag.

Conclusie ten aanzien van het beroep tegen het bestemmingsplan

21.     Het beroep is ongegrond.

22.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

23.     Gelet op overweging 2.2 ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de raad op hierna te melden wijze te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1] Denekamp" niet-ontvankelijk;

II.       veroordeelt de raad van Dinkelland tot vergoeding van bij R.G.A. [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00;

III.      gelast dat de raad van Dinkelland het door R.G.A. [appellant] in beroep betaalde griffierecht van € 181,00 vergoedt;

IV.      verklaart het beroep tegen het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1] Denekamp" ongegrond;

V.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Heinen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

632

BIJLAGE

* Bij de rechtsoverwegingen Bouw- en gebruiksmogelijkheden op grond van de planregels

Planregels

Artikel 1

[..]

1.7 aannemersbedrijf

Een bouwonderneming voor nieuwbouw, verbouwingen of sloop.

[..]

1.15 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

Artikel 3 Bedrijf - Voormalig agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf-Voormalig agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een aannemersbedrijf aan de [locatie 1] in Denekamp, niet zijnde geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een huis-aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

c. wegen en paden;

d. water;

met de daarbijbehorende:

e. tuinen, erven en terreinen;

f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1   Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a en b genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels

a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde voormalige agrarische bedrijf worden gebouwd;

b. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning";

c. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd.

(..)

3.3 Specifieke gebruiksregels

a. het opslaan van goederen buiten de gebouwen;

b. het bewerken van materialen ten behoeve van onder 3.1. onder a bedoelde bedrijf anders dan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf";

c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van opslag anders dan ter plaatse van de aanduiding "opslag";

d. de uitoefening van het in artikel 3.1 onder a bedoelde bedrijf in de avond- en nachtperiode tussen 19.00 en 7.00 uur;

e. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:

1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;

2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;

3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;

4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;

[..]

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het  11.1 sub a met maximaal 10%.

c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2  Overgangsrecht gebruik

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010"

Artikel 1

[..]

30. Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

31. Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel

[..]

Artikel 32 Verkeer

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. (ontsluitings)wegen;

b. paden;

c. bruggen, dammen en/of duidkers;

d. sloten, bermen en beplanting;

[..]

Artikel 36 Wonen

36.1 Bestemmingsomschrijving

a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:

1. Een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige

activiteit

[..]

36.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

[..]

c. het gebruik van gedeelten van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:

1. Het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;

2. De beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;

3. De beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50m² bedraagt;

4. Parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5. Detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;

[..]

36.2 Bouwregels

36.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

[..]

c. een hoofdgebouw zal uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw.

[..}

36.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, het hoofdgebouw op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw geldt;

[..]

* Bij de rechtsoverwegingen over parkeren en de uitvoerbaarheid

Planregels

Artikel 3 Bedrijf - Voormalig agrarisch

3.3.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen aangegeven met letters E, F, G en H conform het in Bijlage 1

opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 en opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot een

goede landschappelijke inpassing.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren

- Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van parkeerplaatsen aangegeven met letter I conform het in Bijlage 1 opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot voldoende parkeergelegenheid.