Uitspraak 202100417/1/R3


Volledige tekst

202100417/1/R3.
Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2020 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1], Klaaswaal" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld. Het wijzigingsplan wijzigt de bestemming van twee kadastrale percelen die liggen naast het perceel [locatie 1] te Klaaswaal, van "Agrarisch" naar "Wonen" en "Tuin".

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2022, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het wijzigingsplan beoogt de geldende bestemmingen in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie door de bestemming van de percelen die kadastraal bekend zijn als Klaaswaal, sectie D, nummer 821 en Numansdorp sectie E, nummer 704 (hierna: de percelen) te wijzigen van "Agrarisch" naar de bestemmingen "Wonen" en "Tuin". De percelen waren voorheen onbebouwde agrarische gronden. Deze zijn door het waterschap Hollandse Delta verkocht aan [partij], de eigenaar van het perceel [locatie 1], om zijn woonperceel en de daarbij behorende tuin te kunnen vergroten.

[appellant] woont aan de [locatie 2], op ongeveer 2 km van het plangebied. Aan de overzijde van de Schenkeldijk heeft [appellant] een agrarisch bedrijf. Dit bedrijf beschikt over onbebouwde agrarische gronden ten noordwesten van het plangebied, aan de overzijde van de Bommelskoussedijk. Voor zijn bedrijf rijdt [appellant] daarom regelmatig met agrarische voertuigen over de Bommelskoussedijk, langs het plangebied.

Toetsingskader

2.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.

Beroepsgronden

3.       Volgens [appellant] is onduidelijk of bij de verkoop van de percelen aan [partij] een deel van de openbare weg in eigendom is overgedragen. [appellant] meent dat de berm, die tot de openbare weg behoort, door het wijzigingsplan ten onrechte niet langer de bestemming "Verkeer" heeft. [appellant] betoogt verder dat het wijzigingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en niet in redelijkheid door het college vastgesteld had kunnen worden. Volgens [appellant] houdt het wijzigingsplan onvoldoende rekening met het functioneren van de openbare weg die langs de percelen loopt en is het daarmee nadelig voor de doorstroming en de verkeersveiligheid op die weg. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan ten onrechte toelaat dat er bouwwerken, waaronder erfafscheidingen, langs de weg worden geplaatst. Volgens [appellant] is dit in strijd met bepalingen uit de Keur van het waterschap Hollandse Delta 2014 (hierna: de Keur), de Beleidsnota Wegen (hierna: de Beleidsnota) en het Algemeen Programma van Eisen Inrichting Wegen. Volgens hem is er op grond van deze bepalingen een obstakelvrije zone van 1,5 m, gemeten vanaf de zijde van de weg, van toepassing waarbinnen geen objecten geplaatst mogen worden. Hij wijst er in dit verband nog op dat [partij] inmiddels een hekwerk heeft geplaatst binnen die obstakelvrije zone. [appellant] betoogt verder dat er met dit wijzigingsplan in strijd wordt gehandeld met de Wegenwet.

3.1.    Het college betoogt dat de beroepsgronden die [appellant] aanvoert niet kunnen leiden tot vernietiging van het wijzigingsplan, gelet op het relativiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:69a van de Awb. Het college stelt dat [appellant] zich kan beroepen op de norm van een goede ruimtelijke ordening voor zover dat strekt tot de bescherming van het persoonlijke belang van [appellant]. Het college meent echter dat [appellant] geen enkel persoonlijk belang heeft bij het wijzigingsplan. [appellant] beroept zich op het belang dat hij heeft bij de verkeersveiligheid en doorstroming op de weg naast de percelen. Volgens het college heeft het wijzigingsplan geen enkel gevolg voor de doorstroming of de verkeersveiligheid op de weg. Verder stelt het college dat de berm geen onderdeel uitmaakt van het wijzigingsplan en nog steeds de bestemming "Verkeer" heeft. Er is alleen sprake van een wijziging van de gronden die als "Agrarisch" waren bestemd naar de bestemming "Wonen" of "Tuin". Het college stelt zich verder op het standpunt dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het college dragen de gewijzigde bestemmingen juist bij aan de doorstroming op de weg, omdat het op grond van de hiervoor geldende bestemming "Agrarisch" niet was toegestaan op deze gronden te parkeren. Op grond van de huidige bestemming is het juist wel toegestaan de percelen te gebruiken om voertuigen te parkeren, zodat deze niet langer in de berm behoeven te worden geparkeerd, waar zij het doorgaand verkeer juist konden blokkeren. Verder wijst het college erop dat langs de Bommelskoussedijk over het algemeen sprake is van aan de weg grenzende woonpercelen; de situatie in het plangebied wijkt hier niet van af.

Het college stelt dat de bepalingen uit de Keur en het daarop gebaseerde beleid los staan van de ruimtelijke afweging die het college moet maken. Indien blijkt dat een feitelijk bestaande situatie in strijd is met deze regelgeving, dient het daartoe bevoegde gezag te overwegen om tot handhaving over te gaan. Het college concludeert dat de Keur niet in de weg staat aan het wijzigen van de bestemmingen naar "Wonen" en "Tuin". In dat verband wijst het college erop dat het waterschap geen zienswijzen heeft ingediend over het ontwerpplan dat ter inzage heeft gelegen.

3.2.    Bij het wijzigingsplan hebben de betreffende gronden met de bestemming "Agrarisch" de bestemming "Wonen" en "Tuin" gekregen. In artikel 1.1 van de regels van het wijzigingsplan is "bestemmingsplan" gedefinieerd als: "het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 (NL.IMRO.0611.landelijkgebied-VA01)".

Artikel 3 van de regels van het wijzigingsplan luidt:

"De regels van de bestemming Tuin uit artikel 15 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing met dien verstande dat deze gronden niet worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan."

Artikel 4 van de regels van het wijzigingsplan luidt:

" De regels van de bestemming Wonen uit artikel 19 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing met dien verstande dat:

I. in afwijking van artikel 19.2.1 sub a van het bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak geen woning mag worden gebouwd;

II. het plangebied behoort bij het naastgelegen perceel [locatie 1] (kadastraal nummer 56)."

Artikel 15.1.1 van de regels van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" luidt: "De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bij woningen behorende tuinen;

b. onbebouwde erven;

c. toegangspaden en andere verhardingen;

d. parkeervoorzieningen;

e. water.

Artikel 15.2 luidt: "Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

[…]

15.2.2

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

[…]"

Artikel 19.1.1 luidt: "De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. beroepsmatige activiteiten;

c. aan de functie onder a gebonden parkeervoorzieningen.

Artikel 19.2 luidt: "Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

[…]

19.2.2

ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken gelden:

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

[…].

Artikel 1.1, onder q, van de Keur definieert "werken" als: "alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren". Artikel 4.3, aanhef en onder c, luidt: "Het is verboden zonder vergunning van het bestuur om enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, naast of onder de weg".  Op grond van de toetsingscriteria, zoals neergelegd in de Beleidsnota wegen, dienen bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 4.3, aanhef en onder c, van de Keur waar mogelijk de regels obstakelvrije zone uit het Handboek Wegontwerp gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen te worden toegepast.

3.3.    Anders dan [appellant], constateert de Afdeling dat de berm naast de Bommelskoussedijk geen deel uitmaakt van het wijzigingsplan en dat deze nog steeds de bestemming "Verkeer" heeft. De Afdeling wijst er in dit verband op dat bij het wijzigingsplan alleen gronden met de bestemming "Agrarisch" een andere bestemming hebben gekregen. Het betoog slaagt niet.

3.4.    Ter zitting heeft [appellant] aangegeven dat zijn beroep tegen het wijzigingsplan zich uitsluitend richt tegen de gevolgen daarvan voor de doorstroming en de verkeersveiligheid op de weg. De Afdeling begrijpt uit het betoog van [appellant] dat hij meent dat het wijzigingsplan ten onrechte toelaat dat zonder vergunning, zoals bedoeld in artikel 4.3, aanhef en onder c, van de Keur, een erfafscheiding langs de zijde van de weg in de obstakelvrije zone van 1,5 m wordt geplaatst.

Dat betoog kan echter niet leiden tot het oordeel dat het wijzigingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college stelt terecht dat het wijzigingsplan uitsluitend de planologische bestemming wijzigt van de gronden op de percelen. Voor zover een hekwerk is of wordt geplaatst in strijd met de vergunningplicht die geldt op grond van de Keur, wat daar ook van zij, is dat een handhavingskwestie. Deze vergunningplicht, zoals het college ter zitting ook heeft bevestigd, staat los van en bestaat naast de planologische regels die gelden op grond van het wijzigingsplan.

Omdat het plaatsen van werken langs de weg met een vergunning van het waterschap in beginsel mogelijk is, waarbij op grond van de toetsingscriteria in de Beleidsnota van het waterschap ook kan worden afgeweken van de obstakelvrije zone van 1,5 m, ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd geen reden voor het oordeel dat het wijzigingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, voor zover dat plaatsing van erfafscheidingen toelaat. Wat [appellant] betoogt, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het wijzigingsplan.

Het betoog slaagt niet.

3.5.    Het betoog dat er in strijd wordt gehandeld met de Wegenwet als gevolg van het wijzigingsplan, heeft [appellant] niet nader onderbouwd. Het betoog slaagt reeds daarom niet.

3.6.    Nu de Afdeling van oordeel is dat de aangevoerde beroepsgronden niet kunnen slagen, ziet de Afdeling geen aanleiding te beoordelen in hoeverre het relativiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, in de weg staat aan het vernietigen van het wijzigingsplan (zie onder 4.9 van de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706).

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

288-997