Uitspraak 202106720/1/R4


Volledige tekst

202106720/1/R4.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2021 heeft het college zijn beslissing om op 19 juli 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2022, waar alleen het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 19 juli 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Gietenstraat 100 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij hem in de ORAC heeft gedaan. Hij voert aan dat de ORAC erg vol zat en hij denkt dat iemand anders zijn doos eruit heeft gehaald en op de grond heeft gezet. Daarbij voert hij aan dat veel andere bewoners hun dozen naast de ORAC gooien.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met zijn stelling dat hij de doos in de ORAC heeft gedaan en dat iemand anders de doos daaruit heeft gehaald, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat als de doos op juiste wijze volledig in de ORAC was gedaan, het niet mogelijk is dat iemand anders de doos daar weer uit haalt. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat veel andere bewoners hun dozen, in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010, naast de ORAC gooien, maakt daarbij geen verschil.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022