Uitspraak 202105726/2/A3


Volledige tekst

202105726/2/A3.
Datum beslissing: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2021 in zaak nummers 20/4592, 20/4591 en 20/2235 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2021 in zaak nummers 20/4592, 20/4591 en 20/2235.

De minister heeft de vertrouwelijke versies van twee gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft een mutatierapport en een proces-verbaal van aangifte.

Overwegingen

1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de vertrouwelijke versies van de stukken kennis zal nemen. De minister heeft gegevens weggelakt om de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen te beschermen.

2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijke versies van de stukken. De weggelakte gegevens zijn persoonsgegevens, waaronder de naam, het adres en de woonplaats, van degene die de melding en aangifte heeft gedaan, de namen van medewerkers van de politie, die niet uit hoofde van een opsporingsbevoegdheid bij de zaak zijn betrokken, en de handtekeningen van de verbalisanten. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer zwaarder dan het belang dat [appellant] kennisneemt van de stukken. Om zich adequaat te kunnen verweren tegen het besluit van de minister is kennisneming van deze gegevens niet noodzakelijk voor [appellant].

4.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

290