Uitspraak 202104993/1/R4


Volledige tekst

202104993/1/R4.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oudewater,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Oudewater,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Oudewater,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "IJsselvere 17/19" vastgesteld.

Bij besluit van 28 juni 2021 heeft het college aan Ast Beheer B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw met twaalf woningen ter plaatse van IJsselvere 17, 17A, 19 en 21A in Oudewater.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2022, waar [appellant A], de raad en het college, vertegenwoordigd door A.H. Chaudron en ing. M.S.M. van Kats, en Ast Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in de bouw van een appartementengebouw met twaalf woningen door Ast Beheer B.V. aan de IJsselvere in Oudewater. Een bestaand pand op de planlocatie, dat (deels) in gebruik is als kantoor, zal worden gesloopt. [appellant] woont op het naastgelegen perceel [locatie 1]. Tussen beide percelen bevindt zich een pad.

2.       Het besluit van 14 juni 2021 waarbij het plan is vastgesteld en het besluit van 28 juni 2021 waarbij de omgevingsvergunning is verleend, zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling van paragraaf 3.6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Voor de mogelijkheid van beroep worden deze besluiten op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de Wro aangemerkt als één besluit. Het beroep van [appellant] is gericht tegen zowel het plan als de omgevingsvergunning.

Bestemmingsplan

Toetsingskader van de Afdeling

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Privacy

4.       [appellant] betoogt dat de beoogde bebouwing vooral aan de achterzijde substantieel hoger zal zijn dan de huidige bebouwing en dat ook meerdere ramen in de zijgevel, grenzend aan het pad en zijn tuin, zullen worden aangebracht. De afstand van de bebouwing tot de tuin bedraagt volgens [appellant] slechts 2,5 meter. Volgens [appellant] leidt de ontwikkeling tot een verlies aan privacy, omdat vanuit verschillende appartementen de tuin kan worden ingekeken.

4.1.    De raad stelt dat inkijk en vermindering van privacy bij ontwikkelingen in binnenstedelijk gebied onvermijdelijk zijn. Daarnaast gold volgens de raad onder het hiervoor geldende planologische regime, de beheersverordening Oudewater en landelijk gebied Hekendorp en Papekop, vastgesteld door de raad op 28 september 2017 (hierna: de beheersverordening), weliswaar een maximale goothoogte van 6 meter, maar geen maximale bouwhoogte, zodat het daaronder reeds mogelijk was om een kap (met dakkappellen) te realiseren op het bestaande gebouw, waardoor de hoogte vergroot zou kunnen worden. Ook wijst de raad er op dat in de zijgevel van de huidige bebouwing reeds ramen aanwezig zijn die mogelijke inkijk bieden op het perceel van [appellant]. Verder wijst de raad op de grote woningbehoefte. Gelet op deze aspecten, acht de raad een afname van uitzicht en privacy niet onaanvaardbaar.

4.2.    Het plan maakt een appartementengebouw mogelijk met een bouwhoogte van maximaal 11 meter. Het daarnaast gelegen pand van [appellant], [locatie 1], heeft een bouwhoogte van 9,5 meter en het andere naastgelegen pand, [locatie 2], heeft een bouwhoogte van 10,6 meter. Beide panden hebben volgens de beheersverordening en het mede aan die verordening ten grondslag liggende bestemmingsplan "Kern", vastgesteld op 8 juni 2006, een maximale goothoogte van 6 meter en kennen geen maximale bouwhoogte. De raad heeft dan ook deugdelijk gemotiveerd dat de bouwhoogte van de voorziene bebouwing aansluit bij de bouwhoogte van de omliggende bebouwing. Tussen de voorziene bebouwing en het perceel van [appellant] loopt het pad, dat aan de straatzijde 2 meter breed is en ter hoogte van de tuin van [appellant] uitloopt tot 4,5 meter breed. Het plan zal leiden tot een vermindering van de privacy voor [appellant] door inkijk vanuit het appartementengebouw in zijn tuin. Gelet echter op de omstandigheid dat het plangebied en de tuin van [appellant] zijn gelegen in binnenstedelijk gebied, met een dichte bebouwing, en dat een woonsituatie vrij van inkijk in binnenstedelijk gebied niet kan worden gegarandeerd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de invloed van het plan op de privacy van [appellant] niet onaanvaardbaar is. Daarbij is tevens van belang dat op de planlocatie in de huidige situatie reeds bebouwing aanwezig is. Ten aanzien van de voorziene bouwhoogte merkt de Afdeling het volgende op. De maximale goothoogte van de huidige bebouwing ter hoogte van de tuin van [appellant] bedraagt volgens de beheersverordening en het mede aan die verordening ten grondslag liggende bestemmingsplan "Kern" vastgesteld op 8 juni 2006, zes meter. Ook is de voorziene bebouwing dieper dan de huidige bebouwing. Daar staat tegenover dat onder de beheersverordening alleen een maximale goothoogte van 6 meter gold en geen maximale bouwhoogte, en dat de raad terecht erop heeft gewezen dat het onder de beheersverordening  mogelijk was een kap (met dakkappellen) op de bestaande bebouwing te realiseren. Die bestaande bebouwing had onder de beheersverordening ter hoogte van de tuin van [appellant] ook (deels) een bestemming voor woondoeleinden.

Het betoog slaagt niet.

Bezonning

5.       [appellant] betoogt dat het plan en de daarin voorziene bouwmassa tot gevolg heeft dat de bezonning in zijn tuin substantieel zal afnemen. Hij noemt een afname van 30%.

5.1.    Uit de bezonningsstudie van Bezonningsingenieur.nl van 23 april 2021, welke door [appellant] niet is bestreden, volgt dat door de voorziene bebouwing met name op 21 maart, vanaf 15:00 een afname van de bezonning in de tuin kan worden geconstateerd ten opzichte van de huidige situatie. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat voor de situatie op 21 maart rond 17:00 sprake is van een afname van 30%, maar behalve op die datum rond dat tijdstip, volgt uit voormelde bezonningsstudie dat steeds een ruime bezonning in de tuin van [appellant] aanwezig blijft en dat de vrees van [appellant] voor een algehele afname van 30% dus ongegrond is. Daarbij heeft de raad zich, gelet op de ligging van de planlocatie en de tuin van [appellant] in binnenstedelijk gebied, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze vermindering van de bezonning ten opzichte van de huidige situatie niet onaanvaardbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

6.       [appellant] betoogt dat het verkeer op de IJsselvere een te hoge geluidsbelasting op de gevel van het voorziene appartementengebouw zal veroorzaken en dat 6 van de 12 appartementen daardoor geen goed woon- en leefklimaat zullen hebben.

6.1.    Artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

6.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

6.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (onder 10.12), kan een appellant die een besluit aanvecht tot vaststelling van een bestemmingsplan dat de oprichting van een of meer woningen in het uitzicht van zijn woning mogelijk maakt en die zich beroept op bescherming van zijn woon- en leefklimaat, zich om vernietiging van dat besluit te bewerkstelligen in beginsel niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wet geluidhinder voor zover het betreft de geluidbelasting ter hoogte van de op te richten woning of woningen. Een appellant kan zich ook niet beroepen op de mogelijke gevolgen van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer voor het woon- en leefklimaat bij de nieuw te bouwen woning. Hij beroept zich dan op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1 van de Wro, die in dat geval niet zien op bescherming van zijn belangen, zo is overwogen in de overzichtsuitspraak.

6.4.    Gelet hierop kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

Omgevingsvergunning

Bouwveiligheid en palenplan

7.       [appellant] betoogt ten aanzien van de omgevingsvergunning dat een palenplan en bouwveiligheidsplan nog ontbreken en dat hij daarom vreest voor schade aan zijn woning door hei- en bouwwerkzaamheden.

7.1.    Het college stelt dat een palenplan en bouwveiligheidsplan ter voorkoming van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het bouwen, op een later moment mogen worden ingediend en wijst daarbij op de Regeling omgevingsrecht (artikel 2.7). In de omgevingsvergunning staan deze nog in te dienen gegevens vermeld onder "nog in te dienen gegevens". Deze moeten uiterlijk drie weken voor de start van de werkzaamheden worden ingediend en zijn goedgekeurd, voordat kan worden gestart met de werkzaamheden. De omgevingsvergunning kon echter volgens het college reeds worden verleend, omdat aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ook wijst het college op de volledige aansprakelijkheid van de ontwikkelaar.

7.2.    Gelet op het vorenstaande, bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat vanwege de enkele omstandigheid dat voormeld palenplan en bouwveiligheidsplan nog niet zijn ingediend, een gegronde vrees bestaat voor schade aan de woning van [appellant] door hei- en bouwwerkzaamheden. Deze gegevens zullen immers uiterlijk drie weken voor de start van de werkzaamheden alsnog moeten worden ingediend en volgens de omgevingsvergunning worden goedgekeurd door het team Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Oudewater. Daarbij is tevens van belang dat ter zitting door de vertegenwoordiger van Ast Beheer B.V. is verklaard dat, ter voorkoming van schade van omliggende bebouwing, de palen de grond in zullen worden gedraaid, in plaats van geslagen en dat een nulmeting van de woning van [appellant] zal worden gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

826.