Uitspraak 202006689/1/R3


Volledige tekst

202006689/1/R3.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], wonend te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, en [appellant B], wonend te Roswinkel, gemeente Emmen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Emmen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmer-Compascuum, tussen Spindel en Hoofdkanaal WZ" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door F. de Jonge, B. Bruins en R. Zinnemers, is verschenen.

Overwegingen

1.       Het plangebied betreft een braakliggend terrein tussen de Spindel en het Hoofdkanaal Westzijde te Emmer-Compascuum. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe sporthal als vervanging van de bestaande sporthal ‘De Klabbe’. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in appartementen aan de kanaalzijde. Verder is het mogelijk dat detailhandel, horeca, kantoren en dienstverleners zich op de begane grond vestigen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 juni 2020 tot en met 14 juli 2020 ter inzage gelegen. Er zijn, zoals ook in het bestreden besluit is vermeld, gedurende deze termijn geen zienswijzen ingediend over het ontwerpplan. [appellant A] en [appellant B] wonen onderscheidenlijk op 3,50 km en 3,25 km van het plangebied.

2.       [appellant A] en [appellant B] stellen zich op het standpunt dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij zijn van mening dat de huidige sporthal voldoet aan de plaatselijke behoefte en betogen dat er daarom geen noodzaak bestaat voor het realiseren van een nieuwe sportvoorziening. Daarnaast stellen zij dat er onvoldoende vraag is naar ruimte voor winkels, horeca, kantoren of dienstverlening. Zij wijzen in dat kader op de bestaande leegstand in Emmer-Compascuum. Ook stellen [appellant A] en [appellant B] dat de locatie van de nieuwe sporthal zal leiden tot geluidsoverlast voor de omwonenden. In de optiek van [appellant A] en [appellant B] is het voordeliger voor de gemeente om in het plangebied duurzame seniorenwoningen te realiseren.

2.1.    De raad betoogt dat de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk dient te verklaren, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). [appellant A] en [appellant B] hebben beiden geen zienswijze ingediend over het ontwerpbestemmingsplan, terwijl uit de stukken blijkt dat zij goed op de hoogte waren van de ontwikkeling van het plangebied. Er is volgens de raad niet gebleken dat het niet indienen van zienswijzen hen redelijkerwijs niet kan worden verweten.

2.2.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Artikel 3:15, eerste lid van de Awb, luidt:

"Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen."

Het tweede lid van dit artikel luidt:

"Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen."

Artikel 6:13 van de Awb luidt:

"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening luidt:

"Op de voorbereiding bij een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht."

2.3.    In de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, heeft de Afdeling overwogen dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet zal worden tegengeworpen aan belanghebbenden. Een zaak over een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening beschouwt de Afdeling als een omgevingsrechtelijke zaak.

In de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die tegen het ontwerpbesluit op basis van de hem in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid wel een zienswijze heeft ingediend, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Ook de niet-belanghebbende die verschoonbaar geen of te laat zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit zal niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

2.4.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant A] en [appellant B] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. [appellant A] en [appellant B] wonen op een afstand van onderscheidenlijk 3,5 km en 3,25 km van het plangebied. Zij hebben daar vanaf hun percelen geen zicht op. De Afdeling acht niet aannemelijk dat zij, gelet op de ruime afstand tussen hun woningen en het plangebied, feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. Dat [appellant A] en [appellant B] graag duurzame seniorenwoningen gerealiseerd zouden willen zien in het plangebied maakt niet dat zij op grond van die wens alsnog een belang hebben dat rechtstreeks is betrokken bij het besluit om het bestemmingsplan vast te stellen.

Omdat [appellant A] en [appellant B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, is het, gelet op de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, voor de ontvankelijkheid van hun beroep van belang of zij een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit, dan wel verschoonbaar geen of te laat een zienswijze hebben ingediend.

Uit het dossier is niet gebleken dat zij gedurende de daartoe bestemde termijn een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit. Deze termijn liep van 3 juni 2020 tot en met 14 juli 2020. Verder is niet gebleken dat zij verschoonbaar geen of te laat een zienswijze hebben ingediend.

3.       Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling het beroep niet inhoudelijk behandelt.

4.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

288-997